De aanloop tot Fabers ‘strengste asielregime ooit’: over het migratiediscours, spookbeelden en Beethovens Negende
Nieuwe boeken over migratie te over. Cosette Molijn bespreekt vier recente die elk een ander deel van het zogenaamde migratiediscours bestrijken en voor uiteenlopende politieke doelen worden ingezet, en zet zo de feiten over het Nederlandse en Europese migratiebeleid van de afgelopen decennia op een rij. Maar of het helpt? ‘We zitten met een radicaal-rechts kabinet dat de hunkering naar een “homogeen Nederland” waarschijnlijk al cherrypicked in beleid zal vertalen.’
Besproken boeken
-
Hein de Haas Hoe migratie echt werkt. Het ware verhaal over migratie aan de hand van 22 mythen (vert. Alexander van Kesterens) (Spectrum 2023), 519 blz.
-
Ruud Koopmans De asielloterij. Het Europese vluchtelingenbeleid van 2015 tot de Oekraïneoorlog (Prometheus 2023), 272 blz.
In Stanley Kubricks A Clockwork Orange (1972) loopt de cynische, delinquente Alex verveeld door de Korova Milkbar, waar tieners zich tegoed doen aan met drugs verrijkte melk. Dan raakt hij overdonderd door een vrouw die een fragment van het vierde deel uit Beethovens bekendste symfonie zingt: ‘Alle Menschen werden Brüder,/ Wo dein sanfter Flügel weilt’. ‘It was a bit from the glorious Ninth, by Ludwig van.’
Even later, wanneer Alex door een platenzaak vol met hysterische lampjes en spiegels wandelt, klinkt een ander fragment uit datzelfde deel van de Negende. Dit moment in de verfilming van Anthony Burgess’ gelijknamige boek laat volgens de Sloveense filosoof Slavoj Žižek zien wat Beethoven echt bedoeld zou hebben met zijn werk. De hemels melodieuze tonen slaan hier om in een ‘carnavalesk ritme’, en in tegenstelling tot zojuist zien we Alex weer op zijn gemak een paar jonge meisjes benaderen die hij later zal drogeren en misbruiken. Nee, Beethoven vierde niet het broederschap van de mensheid, betoogt Žižek in zijn film The Pervert’s Guide to Ideology (2012). Waar de componist in het eerste deel duidelijk op ideologie als concept zelf gedoeld zou hebben, ‘vertelt het tweede deel het ware verhaal, datgene wat de officiële ideologie verstoort, (…) hij beoefende al in zijn muzikale werk ideologiekritiek.’
Ideologie als lege huls voor alle mogelijke interpretaties. Het is een boodschap die ook te ontwaren valt in Arnon Grunbergs De vluchteling, de grenswacht, en de rijke Jood, bijvoorbeeld wanneer hij in Georgië met een lid van de Russische anarchistische band Pussy Riot afspreekt. In een hotel in hoofdstad Tbilisi vertelt de Russische Sasja Sofejev dat het voor gays ook niet makkelijk is in Georgië, maar wel beter dan in Rusland. Buiten demonstreren duizenden Georgiërs voor toetreding tot de EU en klinkt het officieuze volkslied van de unie – inderdaad, Ode an die Freude. ‘Als niet daar dan wel hier, als niet voor altijd dan tenminste voor vanavond’, schrijft Grunberg, zich ervan bewust dat mooie woorden geen verantwoording hoeven af te leggen.
De vluchteling is een van de vorig jaar in het Nederlandse taalgebied verschenen boeken over migratie en in het bijzonder het asielsysteem. Interessant genoeg bestrijken ze allemaal een ander deel van deze parapluterm. Wat leren deze boeken ons over de huidige migratiedebatten? Gaat geordende informatie de discussie stroomlijnen, zullen de feiten voor zich spreken? En wat zegt het over wie we buitensluiten, en op grond waarvan? Kortom, maken wij wel waar wat de Europese Unie aan waarden (menselijke waardigheid, vrijheid en rechtsstaat) uitdraagt?
Een dergelijk oneindig limbo
Twee van de vorig jaar uitgekomen boeken draaien (bijna) volledig om de gevolgen van de oorlog in Syrië, waardoor sinds 2011 zo’n veertien miljoen mensen op drift raakten – meer dan vijftig procent van de bevolking. Volgens de VN vluchtte ongeveer de helft van de Syriërs – en Iraakse en Palestijnse vluchtelingen die er woonden – naar het buitenland, waarvan er ruim vijf miljoen in vijf nabije landen verblijven, namelijk Turkije, Libanon, Jordanië, Irak en Egypte. Ruim een miljoen vond hun weg naar Europa. De omvang van de Syrische vluchtelingencrisis en de politieke implicaties ervan in Arabische en Europese landen was de afgelopen jaren nog altijd groot.
Volgens socioloog Ruud Koopmans, professor Sociologie en Migratie aan de Humboldtuniversiteit van Berlijn, ligt een combinatie van angst, afwachtendheid en nalatigheid van Europese politici aan de basis van deze problematiek. Al in 2012 schoot het aantal asielaanvragen rap omhoog en werd duidelijk dat het Syrische conflict nog lang zou voortduren. Europese regeringen konden ook toen al beschikken over hulpmiddelen als de hervestigingsprogramma’s van de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties (UNHCR) en andere humanitaire toelatingsprocedures. Deze instrumenten waren door UNCHR en opvanglanden bij eerdere conflicten al vaker redelijk succesvol ingezet, schrijft Koopmans in De asielloterij. Maar toen in 2013 ruim negen miljoen Syriërs op de vlucht waren, kreeg nog geen veertienhonderd van hen via UNHCR een nieuw thuis in Europa, en dan vooral in Zweden en Duitsland. In de jaren erop nam dit aantal toe, maar het kwam bij lange na niet in de buurt van de verlangde quota. Wereldwijd zijn de cijfers schrikbarend: tot 2021 vond slechts 1,3 procent van de Syriërs via UNHCR een nieuw thuis.
In plaats daarvan liet Europa zich overrompelen door grote groepen vluchtelingen die levensgevaarlijke reizen aflegden via Turkije, Griekenland, Oost-Europa of de Middellandse Zee. Dit had volgens Koopmans het moment moeten zijn om de instroom in Europa enigszins te beheersen en landen in de buurt van Syrië effectief te ontlasten. Wat volgde was een rommeltje van incoherent Europees beleid, de politisering van vluchtelingen als onderhandelingsmiddel door landen als Turkije en Griekenland, duizenden doden in alleen al de Middellandse Zee en mensonterende omstandigheden tijdens de reizen naar Europa en in detentiekampen en opvangcentra. Duitsland deed weliswaar pogingen tot herverdeling maar die strandden door het verzet van veel Oost-Europese landen. Wat ook niet hielp was dat rijke Arabische landen als Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten vrijwel geen vluchtelingen opnamen. Kortom, het asielsysteem was ‘doodziek’. De smokkelindustrie bloeide als nooit tevoren en er kwam een ongecontroleerde asielinstroom op gang, omdat het bereiken van willekeurig welke Europese grens meer kans gaf op asiel dan wachten op hervestiging via UNHCR of een ander humanitair toelatingsprogramma. De situatie beloonde levensgevaarlijke reizen en sloot de meeste kinderen, vrouwen, ouderen en zwakkeren uit.
Jaren later zijn de Europese asielsystemen nog steeds niet herzien, waardoor nog altijd moeilijk onderscheid gemaakt kan worden tussen mensen die asiel nodig hebben en zij die hier om andere redenen zijn. De landen rondom Syrië die de meeste vluchtelingen hebben opgevangen zijn intussen in de steek gelaten door andere ontvangende landen in Europa, Noord-Amerika en het Midden-Oosten.
Hoe het leven van de miljoenen Syriërs die ‘in de regio’ achterblijven eruitziet, beschrijft de Belgische Willem Staes, Midden-Oostenexpert bij de NGO 11.11.11. Niemandsland is de uitkomst van negen reizen die hij tussen augustus 2021 en maart 2023 maakte naar Noord-Syrië, Turkije, Libanon en Jordanië. Van alle vooruitzichten voor vluchtelingen zonder een echt nieuw thuis, is er niet één een reële optie. Voor terugkeer is Syrië niet veilig genoeg: mensen die de dienstplicht ontvluchtten, oud-oppositieleden en eigenlijk iedereen die niet in de pas loopt met het regime van Bashar al-Assad, lopen het risico opgepakt te worden en in de martelkamers van het regime te eindigen. Ook nog anno 2024.
Net als Koopmans merkt Staes op dat hervestigingsprogramma’s maar een fractie van de vluchtelingen helpen. Ook is hij kritisch op ‘opvang in de regio’, al zo vaak en zo lang als oplossing aangedragen. De waarheid is dat Syrische vluchtelingen inmiddels al jaren in omringende landen verblijven en daar veelal als uitschot worden behandeld en bedreigd met deportatie naar Syrië. Ze hebben er weinig rechten, kunnen de meeste banen niet uitoefenen en ook de toegang tot gezondheidszorg en onderwijs is vaak zeer beperkt. Staes noemt het een ‘waanbeeld’. Zelf schreef ik zelf eerder dit jaar in De Groene Amsterdammer dat ‘opvang in de regio’ voor Syriërs in het ergste geval eindigt ‘in een oneindig limbo’.
Staes bezoekt vluchtelingen in de Libanese Bekavallei, Iraaks-Koerdistan en Gaziantep in zuid-Turkije – dat laatste ruim een jaar voor de allesvernietigende aardbeving van februari 2023. Zelfs in Jordanië, waar de situatie van Syriërs in vergelijking het beste is, ziet de toekomst er niet veel rooskleuriger uit. Wat een dergelijk oneindig limbo betekent, weten de inwoners van Shatila, een voormalig Palestijns vluchtelingenkamp in Zuid-Beiroet, maar al te goed. Inmiddels bijna acht decennia na de Nakba en ruim veertig jaar na de massaslachting daar, wonen Palestijnen er nog altijd in een openluchtgevangenis – in extreme armoede, met weinig toegang tot schoon drinkwater en elektriciteit, veel criminaliteit, geplaagd door oneindige vetes tussen Palestijnse facties en met als enige toekomst de droom van terugkeer naar Palestina. Het is een schrikbeeld dat langzaam maar zeker ook voor veel Syriërs werkelijkheid wordt. Vrijwel iedereen zegt volgens Staes zo terug te gaan naar Syrië als het veilig zou zijn, maar ziet sparen voor smokkel naar Europa nu als enige optie.
Niemandsland weet de realiteit van miljoenen Syriërs in deze landen treffend neer te zetten. De opzet van het boek is wellicht niet ideaal – een rits aan opeenvolgende lange reportages kan af en toe wat gezapig aandoen en nu en dan mist een rode draad, maar de moedeloosheid die in alle reizen voelbaar is spreekt wellicht voor zich. Anderzijds maakt dit laatste de boodschap van Staes’ des te duidelijker en urgenter: het moet anders.
‘Strengste asielregime ooit’
De vluchteling, de grenswacht, en de rijke Jood leunt sterk op diezelfde vastberadenheid van de mens om naar een beter leven op zoek te gaan. Het boek bestaat uit een reeks reportages en interviews zoals we dat van Grunbergs non-fictie gewend zijn. Maar de plaatsen, personen en ‘rol’ van het hele systeem dat migratie heet, zijn telkens zo verschillend dat het boek toch een dynamisch samengesteld geheel vormt. Grunberg gaat in gesprek met mensen die er alles aan doen om het stempel van vluchteling te krijgen, zij die juist niet zo genoemd willen worden, en zelfs diegenen die op uitnodiging van de Europese bureaucratie netjes voor de deur staan en die dan alsnog in het gezicht krijgen. Maar ook spreekt hij de mensen die de asielzoekers aanhoren, die elke dag misschien wel de belangrijkste beslissing in het leven van een ander maken, of die de onfortuinlijken weer weg moeten sturen. Grunberg biedt zo welkome reflecties op wat het betekent om vluchteling te zijn, wie kennelijk recht heeft op meer dan dat ‘naakte leven’ en op hoe ontvangende bureaucratieën het onoverkomelijke proces van menselijke migratie proberen te ordenen en beteugelen.
Vooral Grunbergs bezoeken aan de organisaties die dat laatste doen, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) zijn inzichtelijk en origineel. De IND bepaalt in belangrijke mate hoe bestemmingsland Nederland naar de ‘vluchteling’ kijkt. Het is hier waar de dossiers wordt getoetst: zowel op basis van de politieke situatie in het thuisland en de regio, als op de geloofwaardigheid van de getuigenissen van de persoon in kwestie. Maar hoe bepaal je die geloofwaardigheid? De medewerkers nemen hun besluiten deels op basis van de moeilijk te verifiëren verhalen van degene die tegenover hen zitten. Onder sommige vluchtelingen, vooral diegenen die lange en gevaarlijke reizen af hebben gelegd, wordt dit proces ook wel ‘the game’ genoemd: hoe beter je weet wanneer je wie tegenkomt en wat je dan moet vertellen, hoe groter de kans op asiel. Maar is dat nou een rechtvaardig asielsysteem?
Het is paradoxaal dat juist wij, in een van de soevereine landen waar veel vluchtelingen naartoe willen, de afgelopen jaren in toenemende mate spreken van een ‘asielcrisis’. Dit is volgens Grunberg een ander woord voor noodtoestand en hij is dan ook niet verrast dat onze volksvertegenwoordigers deze uitroepen: een situatie waarin ‘de humanistische idealen ons verlegen maken’ en wij eigenlijk niet willen voldoen aan de waarden die wij onszelf hebben opgelegd, is permanent geworden. Grunberg spreekt dan ook liever van een ‘humanistische noodtoestand’: in theorie wel de armen en kwetsbaren willen helpen, maar in de praktijk daar uiteindelijk toch voor terugdeinzen. ‘Die morele spagaat (…), die diepe verlegenheid veroorzaakt door de eigen idealen, de eigen cultuur die sinds de moslim aangemerkt is als vijand du jour zo graag joods-christelijk wordt genoemd, dat is onze noodtoestand.’
Migratie is geen plan B
En toch. Ondanks die humanistische noodtoestand, morele spagaten, IND’s, COA’s en zelfs de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), die uitgeprocedeerden terug naar hun land van herkomst moet begeleiden, doorziet Grunberg de nietigheid van die controledrift. Zijn treffendste observatie luidt misschien wel dat de ‘vluchteling’ willen tegenhouden eigenlijk zoiets is als de geschiedenis willen tegenhouden. Het is ook een belangrijke conclusie van Hein de Haas’ boek, al gaat het daar niet alleen over vluchtelingen maar over migratie in de breedste zin van het woord: het is een fenomeen van alle tijden. Met Hoe migratie echt werkt, de Nederlandse vertaling van How Migration Really Works, probeert De Haas als enige van de vier hier besproken auteurs migratie in zijn geheel te belichten en van context – en vooral een grondige factcheck – te voorzien. Of zijn lijvige en grondige werk ook echt gelezen wordt door de mensen met de sterkste meningen en grootste (politieke) invloed op migratiebeleid, is echter maar de vraag. Mensen met sterke meningen laten zich doorgaans niet overtuigen door louter feiten. Maar dat heeft De Haas zelf ook voorzien en hij richt zich om die reden vooral op de stemmer, ‘zodat we politici met feiten kunnen confronteren en hen daarop toetsen’.
De Haas is migratiedeskundige en hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam en oprichter en directeur van het International Migration Institute, opgericht in Oxford en gevestigd in Amsterdam. Al in zijn voorwoord benadrukt hij dat we migratie moeten zien als inherent aan de mensheid en aan samenlevingen. En niet, zoals steeds meer het geval is, iets waar je voor of tegen kunt zijn. De Haas haalt terecht uit naar de journalistieke media, die het onderwerp jarenlang precies zo presenteerden, en daarmee politiseerden. Dat migratie door de gemiddelde Nederlander en politicus slechts oppervlakkig wordt bezien, zorgt bovendien voor een opeenstapeling van allerlei beloften om zogenaamde ‘massamigratie’ tegen te gaan, en wel met maatregelen die helemaal niet effectief zijn en soms zelfs averechts werken.
Ontnuchterend is meteen al De Haas’ bespreking van de eerste ‘mythe’: dat we in tijden van ongekende massamigratie zouden leven. Niet alleen relativeert hij de huidige migratiecijfers met data over bijvoorbeeld de miljoenen wereldwijde arbeidsmigranten in de negentiende en twintigste eeuw, hij laat bovendien zien hoe eurocentrisch dit perspectief op migratiepatronen is. Eeuwenlang was juist Europa een belangrijk herkomstgebied van immigranten en kolonisten die over de hele wereld uitwaaierden. Daarnaast is ons continent ook nog eens verantwoordelijk voor de grootschalige trans-Atlantische slavernij waarbij miljoenen Afrikanen naar de Amerika’s werden ontvoerd om daar uitgebuit te worden. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd vertrek uit Europa naar de zogenaamde Nieuwe Wereld minder aantrekkelijk door de snelle economische groei en de uitbouw van Europese verzorgingsstaten. Deze staten pakten de ontstane arbeidstekorten vervolgens aan door migranten naar Europa te halen.
De hoofdstukken bespreken zowel ‘linkse’ als ‘rechtse’ frames die prominent figureren in het huidige publieke debat. Zo stellen rechtse politici dat de diversiteit in Nederland en andere Europese landen ‘ongekend’ is, en daarmee een bedreiging voor de nationale identiteit. Maar wie dat beweert, negeert dat Europa vroeger aanzienlijk grotere Joodse, Roma- en Sinti-gemeenschappen kende en dat de Nederlandse samenleving een sterk verzuilde was, met strikt gescheiden en parallelle werelden en instellingen voor bijvoorbeeld Katholieken en Protestanten. Bovendien blijkt uit niets dat diversiteit een bedreiging is voor de sociale cohesie en nationale identiteit en verheffen politici zichzelf en Nederland hiermee boven de ‘rest’.
Meer links-progressieve frames die De Haas bekritiseert zijn bijvoorbeeld dat migratie voor iedereen goed zou zijn (het doet in werkelijkheid niet veel aan internationale ongelijkheid en mensen met lagere inkomens merken vaak maar weinig van de economische voordelen van migratie); dat immigratie een oplossing is voor vergrijzing (hiervoor is er juist te weinig migratie en bovendien leven ook migranten langer en krijgen ook zij minder kinderen); of dat de grenzen van Europa steeds verder dichtgaan (grenscontroles zijn strenger maar immigratiebeleid is de afgelopen decennia juist liberaler geworden).
Sommige frames worden aan beide zijden van het politieke spectrum ingezet. Zo verwerpt De Haas de stellige waarschuwingen dat klimaatverandering voor grootschalige migratie naar Europa zal zorgen: migratiepatronen zijn veel ingewikkelder en gelaagder dan dit en zelfs als het zo uitpakt nog altijd onvoorspelbaar. Bovendien zal de meeste klimaatmigratie binnenlands zijn en soms leiden naar onverwachte plekken. De Haas ziet politiek links dit argument gebruiken om het pleidooi voor klimaatmaatregelen kracht bij te zetten, en rechts om het spookbeeld van massamigratie te voeden.
De Haas laat in zijn boek herhaaldelijk zien dat de gehanteerde linkse en rechtse politieke frames totaal niet stroken met de werkelijkheid. Dat geldt vooral die rond arbeidsmigratie. Veel sectoren leunen sterk op werk door arbeidsmigranten, zoals de tuinbouw, vee-industrie, de distributie en de zorg. Gezien de grote bedrijvenlobby is het dus niet zo gek dat immigratiebeleid de afgelopen jaren eerder is versoepeld dan aangescherpt. Dit is bovendien hand in hand gegaan met de liberalisering en deregulering van flexwerk, zodat (uitzend)organisaties makkelijker arbeidsmigranten konden inhuren en ook weer op straat zetten wanneer dat zo uitkwam, iets dat de afgelopen maanden vaker aan het licht komt.
Wat De Haas’ boek vooral zo welkom maakt, is dat hij bij het uitserveren van al die studies en data je steeds weer inprent dat migranten zeer bewuste en doordachte keuzes maken, in tegenstelling tot wat het publieke debat soms doet voorkomen. Migratie betekent ook dat mensen het heft in eigen hand nemen om hun ambities te kunnen najagen, en juist niet dat zij op de bonnefooi ergens naartoe gaan om vervolgens een uitkering te trekken. Hij is bijvoorbeeld kritisch op de zorgen om braindrains in herkomstlanden of de brain waste in bestemmingslanden omdat migranten vaak werk verrichten dat van hun opleidingsniveau afwijkt. Dit reduceert migranten tot wanhopige en afhankelijke mensen. De keuze voor migratie is juist uiterst rationeel: gezien de omstandigheden is het vaak de beste optie om meer geld te verdienen, veiliger te leven of een betere toekomst voor familie te garanderen.
Ook De Haas’ analyse over de vraag of mensensmokkelnetwerken illegale migratie veroorzaken, raakt hieraan. De onderzoeker wijt de groei van illegale migratie niet aan de smokkelindustrie maar juist aan het strenge Europese grensbeleid dat met de Schengenzone geïntroduceerd werd. Een goed voorbeeld is de seizoensarbeid van Marokkanen in Spanje. Voor 1992 konden seizoenarbeiders zonder visum enkele maanden per jaar in Spanje leven en werken en de rest van het jaar in Marokko zijn. De Haas maakt de vergelijking met westerse jongeren die een tussenjaar nemen. Veel van deze Marokkaanse arbeiders waren naast tijdelijk goedbetaald werk ook op zoek naar nieuwe landen, culturen en ervaringen. Maar ze konden altijd terug en dus was de Marokkaanse immigrantengemeenschap in Spanje vrij klein. Met de komst van de Schengenzone verdween dit flexibele systeem en namen grenscontroles toe die op hun beurt leidden tot meer smokkel en gevaarlijke, illegale oversteken op zee.
Cherrypicking
Zowel De asielloterij als Hoe migratie echt werkt willen onze publieke debatten hervormen en met goed onderbouwde feiten verrijken. Koopmans beperkt zich daarbij tot vluchtelingen en asielmigratie en De Haas behandelt migratie in het algemeen. Koopmans is kritisch op diegenen die de komst van duizenden Syrische vluchtelingen probeerden neer te zetten als een kans voor de toen al krappe arbeidsmarkt. Mede door de trage werking van ons asielsysteem heeft veertig procent van de (volwassen) vluchtelingen zes jaar na het verkrijgen van een status nog steeds geen baan en is dus uitkeringsafhankelijk. Nu is een hoge arbeidsparticipatie ook niet het doel van asielbeleid, maar de verwachtingen over een netto positieve bijdrage aan de economie en verzorgingsstaat zijn niet bewaarheid. De Haas maakt zich daar minder zorgen om en wijst erop dat verschillende studies verschillende antwoorden geven op de vraag of migratie in de brede zin van het woord een bijdrage aan de economie levert. Het hangt er maar vanaf naar welke data je kijkt en hoe, wat het risico op cherrypicking vrij groot maakt. Kijk je naar de korte of de lange termijn, naar welke vormen van migratie kijk je precies, en neem je kinderen van migranten ook in de berekeningen mee? Hoe dan ook is de uiteindelijke omvang van gemigreerde arbeidskrachten klein in vergelijking met die van de gehele economie.
Langs deze weg snijden Koopmans en De Haas verscheidene vervolgonderwerpen aan. De Haas voorziet op de lange termijn een succesvolle integratie van immigranten, terwijl Koopmans op de kortere termijn juist het tegenovergestelde ziet gebeuren met grote groepen vluchtelingen, onder wie hij segregatie en criminaliteit meent te zien toenemen. De Haas ontkent niet dat er problemen spelen, maar ziet vooral sociaaleconomische factoren als oorzaak. (Grunberg ziet de disproportionele aandacht voor zedendelicten door asielzoekers vooral als ‘mythologisering’ van de vreemdeling: ‘Erotisch is het angstaanjagende en het vreemde.’)
Ook over de rol van grensbeperkingen lijken Koopmans en De Haas het niet eens, terwijl het in beide boeken om hetzelfde mechanisme gaat. De Haas noemt het verlies van vrij verkeer en de onmogelijkheid om naar huis terug te keren als oorzaken voor de toename in permanente migratie. Koopmans zegt de kritiek dat grensbeleid niet zou werken in zijn algemeenheid niet te begrijpen en neemt als tegenvoorbeeld de Turkije-deal en de sluiting van de Balkanroute, waardoor de grote toestroom van Syrische vluchtelingen in ieder geval tijdelijk werd ingedamd. Reden voor de toename daarna is volgens hem de smokkelindustrie, die De Haas dan weer als gevolg van strenger grensbeleid ziet, en niet zozeer als oorzaak van meer illegale migratie. Het is inmiddels moeilijk nog te achterhalen of de smokkelindustrie een oorzaak of een gevolg is van beleid; of het vraag creëert of daar juist op inspeelt.
We moeten concluderen dat ook deze boeken vol wetenschappelijk onderbouwde feiten ons niet per se helpen aan correcte analyses, noch ons verlossen van doodzieke asielsystemen of oppervlakkige politieke besluitvorming. Wel zijn het allebei waardevolle toevoegingen aan onze kennis over migratie, hebben ze in bepaalde mate zeker het publieke debat bereikt en vullen ze elkaar gedeeltelijk zelfs aan. Koopmans richt zich in detail op één onderdeel van het migratiedebat tegen de achtergrond van de Nederlandse en Europese politiek; De Haas beziet het juist holistisch maar biedt daardoor wat minder handvatten.
Koopmans eindigt met een pleidooi voor een totale herziening van het asielsysteem. Hij stelt voor om vrijwel helemaal te stoppen met het openen van asielprocedures voor iedereen die Nederland weet te bereiken, en in plaats daarvan actiever vluchtelingen vanuit hervestigings- en humanitaire programma’s naar Nederland te halen. Hij citeert (behoorlijk omstreden) modellen zoals die van Canada, Denemarken en Australië, waar wordt gewerkt met terugname-akkoorden en waar migranten die per boot arriveren naar andere landen of zelfs eilanden worden gestuurd om hun verzoeken te laten behandelen. Volgens Koopmans zijn deze modellen misschien niet perfect maar zijn ze wel minder dodelijk en krijgen mensen die daadwerkelijk asiel nodig hebben het ook. Onderaan de streep zijn Koopmans, De Haas en Grunberg het grotendeels met elkaar eens dat het huidige migratie- en asielbeleid stuk is, de echte vraag is hoe een voor alle betrokkenen rechtvaardiger beleid eruit zou kunnen zien.
Noch humanistisch, noch realistisch
Koopmans en De Haas zijn met hun boeken doorgedrongen tot het publieke debat. De Haas mocht in september zelfs ruim tien minuten zijn kijk op de migratiediscussie uiteenzetten in Vandaag Inside (!). Maar we zitten ook met een radicaal-rechts kabinet dat de hunkering naar een ‘homogeen Nederland’ waarschijnlijk al cherrypickend in beleid zal vertalen. En dat waarschijnlijk – als het al ergens toe komt – vooral werk zal proberen te maken van het terugsturen van vluchtelingen naar zogenaamd ‘veilige’ zones in Syrië. Noch meer humanisme, noch meer realisme, in de woorden van Grunberg.
De komst van de natiestaat heeft gezorgd voor verregaande beperkingen van het recht om vrij te reizen. Grunberg noemt het (naar de Duitse socioloog Steffen Mau) het ‘natiestaatprivilege’. Meer dan geslacht, huidskleur of religie maakt het in toenemende mate uit welk paspoort je in handen hebt. En zo gaan migratiedebatten ook veelal over wie erbij mag in onze natiestaat of, inmiddels beter gezegd, ons continent. Sommige paspoorten hebben we graag, andere alleen als ze dat ‘verdienen’ (maar dan volgens steeds weer ander criteria) – of met goed gevulde zakken aankloppen. De rest verwelkomen we alleen vanwege het publieke geheim dat we ze mogen uitbuiten en daarna wellicht alsnog de deur kunnen wijzen.Terug naar Alle Menschen werden Brüder. We zullen natuurlijk nooit weten of Žižeks interpretaties van Beethoven hout snijden. Maar in ieder geval kan ik na het zien van zijn uiteenzetting over de historische holheid van termen als broederschap en universele vrijheid in nooit meer hetzelfde luisteren naar Beethovens Negende. Voordat de EU het als officieus Europees volkslied bestempelde, was de melodie van Ode an die Freude al voor de meest uiteenlopende politieke bewegingen ingezet, van Nazi-Duitsland en de koloniale heersers van Zuid-Rhodesië tot aan de Sovjetunie, China tijdens de Culturele Revolutie en zelfs de maoistische guerrilla’s van het Lichtend Pad in Peru. Allemaal gaven ze met de Symfonie uiting aan hun idee van een rechtvaardige wereld. En inderdaad, zo ook de Europese Unie. Žižek vat het doeltreffend samen: ‘Wanneer een ideologische tekst spreekt over “de mensheid verenigt zich in broederschap, vreugde, enzovoorts”, moet je je altijd afvragen: oké, maar gaat dit echt over iedereen, of wordt iemand ook buitengesloten?’