Alexandrië als droom
In Alexandrië is de grandeur van voorbije tijden nooit ver weg. En zeker niet wanneer je spreekt met Alexandrijnen. Eduard Cousin probeert de nostalgie in deze Egyptische stad te vangen in verhalen, maar struikelt soms over zijn eigen aannames, voorliefdes, en overtuigingen.
Besproken boeken
-
Eduard Cousin Alexandrië: het verhaal van een stad die leeft in het verleden (Atlas Contact 2024), 240 blz.
De kaft van Eduard Cousins nieuwe boek Alexandrië: het verhaal van een stad die leeft in het verleden is een verhaal op zich. We zien het Saad Zaghloulplein, een van de bekendste plekken in de stad en kijken naar Hotel Cecil, beroemd om de gasten die er ooit verbleven (Churchill, Al Capone), en om de mensen die erover schreven (Lawrence Durell, Naguib Mahfouz). Het zonovergoten plein is, op een paar voetgangers na, helemaal leeg. Op de achtergrond lonkt de baai. De hemel en straten kleuren in zwoel pastel.
Iedereen die de stad ooit heeft bezocht weet dat dit plaatje pure verbeelding is. In werkelijkheid is het plein geen moment rustig: het getoeter van auto’s is oorverdovend en de meeste huizen bevinden zich niet meer in zo’n piekfijne staat. De kaft toont een droomwereld die Cousin met grote zorg probeert te ontkrachten.
Buitenstaander
Cousin leefde meer dan tien jaar in Egypte. Hij kwam aan in 2013, ‘in de bloedige nasleep van de revolutie van 2011’ en ging aan het werk als correspondent. In Caïro welteverstaan, maar hij raakte verliefd op Alexandrië. Net als een lange rits Europese oriëntalisten en Egyptenaren vond Cousin er een mix van Oost en West die hij miste in Caïro: ‘Alexandrië, als stad, als idee, is noodzakelijk om mijn werelden met elkaar te verbinden’, schrijft hij erover. ‘Zij is als een brug: een dunne, wankele brug die (…) op instorten staat.’
Als er iets is dat Alexandrijnen karakteriseert, dan is het weemoed. De stad bezwijkt haast onder het gewicht van zijn geschiedenis. Niet alleen de antieke, toen Alexander de Grote, Cleopatra en Pompeius door haar straten liepen, maar ook de moderne. In de eerste helft van de twintigste eeuw was de stad – ten tijde van de Britse overheersing – een grote trekpleister, en had de stad het imago van tolerantie en plezier. Egyptenaren, Grieken, Armeniërs, Joden, Fransen, Britten en Italianen: allemaal kwamen ze elkaar tegen op de markt, de sportclub of het schoolplein. Cousin spreekt vele Alexandrijnen die terugverlangen naar dit kosmopolitische verleden van maar een paar generaties geleden.
Als een echte correspondent vertelt Cousin het verhaal van de stad en haar inwoners aan de hand van hoofdstukken die vlot weglezen, waarin hij interviews, reportages, literatuur en eigen reflecties combineert. Hij licht vele facetten van de stad uit, zoals haar rol in de hedendaagse migratieroute naar Europa, de klimaatdreiging voor de stad, maar ook de opstand van 2011. Tevens vertelt hij kleinere verhalen. Zo bezoekt hij de eerste sportschool van Egypte die ten tijde van de belle époque door de upper-class werd bezocht. Nu bladdert de pleister van de muur, liggen de gewichten er hopeloos versleten bij en bolt de oude houten vloer op in het midden van de zaal. Hij spreekt met Aziz, wiens vader toentertijd de boel runde. De klanten zijn al lang vertrokken, maar Aziz vertikt het de school een opknapbeurt te geven. Het oude heeft waarde, vindt hij. Het herinnert aan een betere tijd.
Toen in 1952 Gamal Abdel Nasser aan de macht kwam vertrokken de Joden, Armeniërs, Grieken en Europeanen, en in plaats daarvan kwamen armere Egyptenaren uit de Nijldelta naar de stad.
Volgens Aziz en vele anderen ging alles verloren toen in 1952 Gamal Abdel Nasser aan de macht kwam. De Joden, Armeniërs, Grieken en Europeanen vertrokken, en in plaats daarvan kwamen armere Egyptenaren uit de Nijldelta naar de stad. Een van die armere Egyptenaren was Hamed Yehia, de grootvader van Cousins vrouw. Hameds verhaal toont de schaduwzijde van het mooie kosmopolitische plaatje dat Aziz van Alexandrië schildert. Hamed kon vanwege zijn achtergrond nooit deel uitmaken van het rijke wereldje, ook al wist hij op te klimmen tot succesvol advocaat in nette pakken en met Europese manieren. Het lijkt haast onvermijdelijk dat Hamed zich bij de partij van Nasser zou aansluiten, die gelijke welvaart beloofde en een Egypte dat weer van de Egyptenaren is. Nadat Nasser aan de macht kwam, duurde het niet lang of de Grieken, Joden en Armeniërs moesten het land verlaten en hun bezittingen afstaan. Wie het leven in het onafhankelijke Egypte teleurstellend vond, kon voortaan mijmerend terugdenken aan de goede ouwe tijd.
Nostalgie
Cousin is kritisch op de nostalgie van Aziz, al is het maar omdat het gepaard gaat met een systematische onderwaardering van alles wat niet rijk en Europees is. Aan de andere kant is het deels dat glansrijke verleden van Alexandrië dat hem zo aantrekt. Vooral in de eerste helft van het boek wisselt hij aarzeling en ongemak af met een aan overcompensatie grenzende stelligheid. Zo concludeert hij na een gesprek met de Brits-Alexandrijnse schrijver Adel Darwich, die zichzelf als een superieure ‘demotische Alexandrijn’ ziet ten opzichte van de ‘achterlijke’ ‘Nilo-Egyptenaren’ die later naar de stad kwamen, dat kosmopolitisch Alexandrië niet meer was dan een koloniaal project, gebaseerd op de onderdrukking. Hij kan moeilijk haar ondergang betreuren. Het vertrek van de buitenlandse gemeenschappen ziet hij in dezelfde context als de uittocht van Fransen uit Algerije of Nederlanders uit Indonesië: ‘tragisch voor de betrokkenen, maar onvermijdelijk’.
Deze opmerking deed mij twijfelen. Ik weet niet of de dekolonisatie van Egypte zo makkelijk te vergelijken is met die van Algerije of Indonesië. Egypte was geen vestigingskolonie waar vele Britten naartoe verhuisden, maar eerder een onmisbare schakel van het Britse Rijk. Ik heb er moeite mee om de uitzetting van Grieken, Joden en Armeniërs – eeuwenlang niet-islamitische minderheden uit hetzelfde gedeelde Ottomaanse rijk – op één lijn te zetten met de uitzetting van Fransen of Nederlanders uit Algerije of Indonesië. Daarbij komt dat Algerije of Indonesië niet bekend stonden als zogenaamde oases van tolerantie en kosmopolitisme. Toch is de stelling niet zo vreemd. Ook in Nederlands-Indië en Frans-Algerije leefden verschillende gemeenschappen die geen kolonisatoren waren maar wel aan hun kant eindigden, zoals Molukkers, of Algerijnse Joden.
‘Fort Europa’ en de genocide in Gaza treden hier steeds meer op de voorgrond. Dat lijkt misschien een vreemde keuze voor een boek over een Egyptische kuststad, maar voor Cousin zijn die intrinsiek met elkaar verbonden.
Cousins worsteling tussen hoofd en hart resulteert vaker in harde stellingnames. Hij zet je daarmee aan het denken, daagt je uit om met een beter weerwoord te komen wanneer je het niet met hem eens bent. Dat komt het meest naar voren in het tweede deel van het boek, waarin zijn ongemak plaats maakt voor een oproep om het neokolonialisme te ontmantelen. ‘Fort Europa’ en de genocide in Gaza treden hier steeds meer op de voorgrond. Dat lijkt misschien een vreemde keuze voor een boek over een Egyptische kuststad, maar voor Cousin zijn die intrinsiek met elkaar verbonden. Niet alleen omdat deze twee kwesties vele Alexandrijnen aangrijpen, maar ook omdat ze Cousins visie van wat Alexandrië zou kunnen zijn aan diggelen slaan. Cousin blijft vasthouden aan het idee van Alexandrië als een brug waarop Oost en West elkaar met respect en gelijkwaardigheid kunnen ontmoeten. Maar het superieure zelfbeeld van het Westen en zijn vervormde beeld van het Oosten laten deze brug wankelen. Hier wordt Cousin ondubbelzinnig: het beschaafde imago van het Westen noemt hij ‘grotesk en absurd’. Zo lang het Westen met verheven vinger het Oosten laat verdrinken op zee of verpieteren op land, zal zijn droom nooit kunnen uitkomen. In zijn woorden: ‘Al mijn pogingen in dit boek om te “verbinden” zijn futiel zolang we in het Westen niet dezelfde waarde hechten aan een gedood Palestijns kind als aan een Israëlisch kind, of evenveel treuren om een Palestijnse gedode journalist als om een westerse journalist.’
Cousin roept op tot een fundamentele verandering van de manier waarop we naar onszelf en het Midden-Oosten kijken. Een mooi streven. Tegelijkertijd laat de kaft zien hoe lastig het is om historische en economische krachten te overstijgen. Tot de dag waarop Cousins droom uitkomt is één ding zeker: aan medeplichtigheid aan de situatie in het Midden-Oosten valt voorlopig niet te ontsnappen.