Advertentie
Banner Masala-1454×183

Ik, boom (deel I)

‘Boom’ is het eerste woord dat schrijver Dirk Vis leerde schrijven. In dit essay zoekt hij naar vormen om opnieuw naar bomen te kijken, en erover te schrijven. Uit de talloze bomenboeken van de laatste jaren kiest hij de titels die hem toonden hoe hij op een totaal tegengestelde manier over bomen kan schrijven dan hij als kleuter geleerd heeft. Vis was in 2024-2025 als writer-in-residence verbonden aan het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences (NIAS). Het in hartje Amsterdam gevestigde NIAS selecteert ieder jaar meer dan vijftig excellente onderzoekers uit Nederland en de rest van de wereld om voor de duur van een of twee semesters als fellows intensief vrij onderzoek te komen doen binnen een inspirerende multidisciplinaire woon- en werkomgeving.

Besproken boeken

Bossen begon ik te bezoeken, omdat ik de intuïtie volgde daar te moeten zijn met de vraag: hoe om te gaan met dat we doden wat om ons heen leeft, dat we doden wat we eten, gebruiken en wat ons leven geeft? Ook Dante raakte in het midden van zijn leven verdwaald in een donker bos. Dantes reis voerde hem door het hiernamaals, en hij leerde zien voorbij de grens tussen leven en dood. Uit het canonieke Forests: The Shadow of Civilization van literatuurhistoricus Robert Pogue Harrison – over de plek van bossen in de westerse, literaire verbeelding – komt de regel ‘in het bos verdwijnt de logica van de distinctie’ en die staat in mijn bast gegrift.

Ik las dat boek nadat ik in het verstilde, Arctische oerboslandschap van Lapland uitzocht waarmee je in contact komt als je een maand lang alleen in de natuur bent en niet spreekt, leest of schrijft. Vanwege de aanwezigheid van beren was ik lang (on)redelijk angstig, en ik bivakkeerde steeds in hetzelfde, kleine stukje groen. Resultaat, even onverwacht als onverifieerbaar: ik voelde me verwelkomd. Harrison beschrijft hoe ideeën over bossen in verschillende periodes totaal tegengesteld konden zijn: van heilig en helend tot kwaadaardig en moordzuchtig. De afgelopen decennia zijn ideeën over bossen en bomen opnieuw verschoven. Uit de talloze bomenboeken van de laatste jaren, kies ik hier alleen de titels die me toonden hoe op een totaal tegengestelde manier over bomen is te schrijven dan ik als kleuter had geleerd:

‘b∙oo∙m’ is het eerste woord dat meerdere mensengeneraties leerden schrijven. Schrijven en taal lijken passiever dan ze zijn. Zeg ‘eik’ en je registreert alleen nog de categorie, niet meer het robuuste of fragiele, individuele wezen dat voor je staat. Door een plant te beschrijven, door er een symbool van te maken, verdwijnt de eigen taal van de plant onder een nevel van menselijke betekenissen, zegt ecofilosoof Michael Marder. Zo wordt afstand gehouden van wat onbegrijpelijk en onoverzichtelijk is. Zo konden in de stedelijke jungle iedere wesp en muis iets angstaanjagends worden.

Door een plant te beschrijven, door er een symbool van te maken, verdwijnt de eigen taal van de plant onder een nevel van menselijke betekenissen.

Als tiener leerde ik houthakken, en later professioneel bomen vellen. Of je nou een kettingzaag of een hakbijl gebruikt: het moment van vallen komt altijd even plots. Het zijn de namen die het je laten doen, zegt kunstenaar Peter Nadin. Het kinderlijke idee dat iedere boom een andere ‘ik’ was, waartoe ik mij als jongetje verhield, was inmiddels ver verleden. Tijdens mijn bosreizen kwamen weelderige jeugdherinneringen terug aan een kastanje, aan populieren; herinneringen die ik nooit in woorden had weten te vatten. De auteurs van de bomenboeken voelden zich allemaal opvallend vaak als kind pas echt veilig in de natuur.

Hoe kan de even oeroude als geavanceerde technologie van de taal ook op een andere manier worden gebruikt dan ik had geleerd? Op een andere manier dan die schoolkinderen, tuinders, wandelaars, kwekers, picknickers, parkplanners, bosbeheerders, houthandelaren, biologen en parketleggers als vanzelfsprekend beschouwen?

🌳

Met de Engelse romanschrijver John Fowles – in zijn autobiografische essay The Tree – zag ik in de boomkolommen van eeuwenoude sparren rondom bladerbeschutte ruimtes in het oerbos, de originelen van door mensen gemaakte heiligdommen. Van de grootste kathedraal tot de kleinste kapel, in alle religies stammen ze volgens hem – en mij, want ik leefde al in Fowles’ woorden nog voordat ik ze kende – af van de natuurlijke ambiance van een specifiek stuk verdwenen bos.

Nederland kent geen groene kerken meer. Ik kan me amper inbeelden hoe het moet zijn geweest om tweeduizend jaar geleden op een plek in het Noord-Europese Hercynische oerwoud een vollemaansfeest mee te maken. In de Flevopolder bestaat een Groene Kathedraal van populieren, geplant in de vorm van de plattegrond van een kerk: mooi, tragisch en letterlijk symbool voor wat er is verdwenen. In ons land is een ervaring met natuur zonder publiek onmogelijk: altijd kijkt een kweker, beheerder of architect indirect mee.

De dichtstbijzijnde restjes oerbos zijn tenminste twee dagen autorijden – bijvoorbeeld Białowieża in Polen – en zelfs dan zijn het eigenlijk parken. Ik heb lang genoeg in een boshut in dat Poolse oerbos aan de Wit-Russische grens gewoond – totdat dat onmogelijk werd gemaakt door de legermacht die de vluchtelingenstroom tegen moest houden – en met lokale boswachters en paddestoelenplukkers opgetrokken, om anders te kunnen kijken naar mijn Nederlandse leven. Onze gecultiveerde, grootstedelijke omgeving – inclusief landbouw – is een glorieuze schepping van technologie en wetenschap, waarin mensen leven als astronauten op aarde. Het is tegelijkertijd de ruïne van wat er gedurende millennia langzaam aan onvoorstelbaar anders-levends voor heeft moeten wijken.

Onze gecultiveerde, grootstedelijke omgeving – inclusief landbouw – is een glorieuze schepping van technologie en wetenschap, waarin mensen leven als astronauten op aarde.

Oeroude vragen over leven en dood komen alleen op in de schaduwen van jezelf. De meeste mensen kunnen niet zomaar veertig dagen de woestijn of het bos in, of terecht bij voor hen geloofwaardige, religieuze autoriteiten; je stelt zulke vragen waarschijnlijk eerder aan een machine. Nieuwe media kunnen veel bespreekbaar maken, maar niet voelbaar. Het idee dat woorden en beelden alles kunnen vatten, heeft slechte gewoontes opgeleverd: in Nederland is het eenvoudig te geloven dat homo sapiens uniek losstaat van planeet en kosmos.

Hoe je kijkt naar de natuur, bepaalt intussen tot welke mensengroep je behoort. De grenzen tussen wereldbeelden lopen dwars door instituten, woonwijken en families, daarvoor hoef je ons land niet uit. ‘Wakker worden’ is de preoccupatie aan de ene kant van het politieke spectrum, aan de andere gespiegeld met ‘heropvoeding’. 

Schrijver en bioloog Arjen Mulder schreef de ‘non-fictieroman’ De vriendschap van bomen. Heropvoeding van een bioloog, en daarmee een ego-document over ego-dood. Hij weet wat er allemaal uitsterft. Met de bomen, de enige karakters met persoonsnamen in zijn boek, spreekt hij over zijn crises van emotie, zijn regressies en zijn innerlijk kind. Hij leert omgaan met zijn oorsuizen, wat een eik in het boek noemt: ‘De tinnitus van de technische wereld.’ De schrijver-bioloog vond een weg tussen feit en fictie in om over de ‘alternatieve intelligentie’ van de natuur te schrijven.

Het grootste gedeelte van iedere levende boom is dood; cambium is het laagje levend boomweefsel dat hout groeit. Hout is de vertaling van tijd in de vorm van het dode lichaam van een levend wezen, dat heb ik van filosoof Emanuele Coccia in zijn korte tekst in het boek Cambio van FormaFantasma. De filosoof: het dode houtlichaam geeft structuur en kracht aan de levende lichaamslaag. Hout is het anatomisch equivalent van een meervoudig ik, dat oprijst naast de eigen dood. Hout is de populatie van vele ego’s, de een na de ander geboren. Goed en uitvoerig naar een boom kijken, confronteert je met je eigen verleden. Boeddha vond verlichting onder een boom.

Een oud ego loslaten en een nieuw ‘ik’ cultiveren, heet in de psychologie: bekering, een proces waarbij je de aandacht van je bewustzijn leert verschuiven. De schrijver-bioloog kreeg de inwijding in zijn nieuwe wereldbeeld van wat ik een ‘wetenskunstenaar’ zou noemen: Maja Kooistra komt veelvuldig voor in Mulders boek, en zij schreef zelf ook een nieuw bomenboek, waarvoor Mulder weer het voorwoord schreef. Leven met bomen is een verwerking van een levenslange studie, in een mix van theorie, geschiedenis, werkboek, psychologie, dagboek en speculatie: ik zie er het verslag in van de reconstructie van een prehistorisch leven midden in de moderniteit. Dit ene boek combineert een spectrum aan verschillende – elkaar normaliter uitsluitende – perspectieven op bomen. In het bos loopt het allemaal in elkaar over: menselijk en niet-menselijk; natuur en cultuur; wild en tam; auteur en publiek; controle en onderwerping; weten en niet-weten; feit en fictie; het oerbos wil je dood, schrijft de literatuurhistoricus, terwijl het je heelt.

🌳

Ook ideeën sterven, schrijft professor Vanessa de Machado de Oliveira Andreotti in haar boek Hospicing Modernity. Haar crisis kwam na een auto-ongeluk. Vanuit de Noord-Amerikaans-Inheemse gemeenschap waar ze in leeft en werkt, werd haar gevraagd of de genegenheid van de boom waar ze tegenop was gebotst haar ook was opgevallen. Volgens de professor moet de hele westerse, moderne, hyperindividualistische, hyperconsumentistische en narcistische cultuur volwassen worden, en ongezonde overtuigingen leren loslaten. Net als in de andere bomenboeken wordt ook hier gemediteerd. Daarbij komen vaak beelden, emoties of energiestromen omhoog.

Ook ideeën sterven, schrijft de professor. Haar crisis kwam na een auto-ongeluk. Vanuit de Inheems-Amerikaanse gemeenschap waar ze in leeft en werkt, werd haar gevraagd of de genegenheid van de boom waar ze tegenop was gebotst haar ook was opgevallen.

In How Forests Think van antropoloog Eduardo Kohn beschrijft hij het Amazoneregenwoud als een ‘ecologie van communicatieve zelven’. De Runa-gemeenschap, waarin Kohn verblijft, leeft met het voor hen vanzelfsprekende idee dat alle wezens – ook de plantaardige – eigen personen zijn, met zelven die zich in heel eigen talen uiten; talen waarvan mensen de geletterdheid gemakkelijk verliezen wanneer zij hun mensentalen leren schrijven. Voor de Runa ontstaan menselijke droombeelden in verbinding met de ‘gedachten’ van het bos. De antropoloog construeert een boeklange, semiotisch-antropologische uitleg van dit idee.

Voor mij verdraagt inspiratie – een proces van beelden, gedachten en gevoelens die in je opkomen, maar die je niet herkent als van jezelf – geen uitleg. En ik koester graag het vette vraagteken dat langs die weg – expiratie? – een en ander terug de wereld in is te sturen.

Veertig jaar voor Kohns boek verscheen Ursula Le Guins sciencefictionverhaal ‘Vaster than Empires and More Slow’, over een wetenschappelijke missie naar een buitenaardse, onbewoonde bosplaneet. De onderzoekers komen er langzaam achter dat het hele planeetomspannende bos een enkel, vreemdsoortig, denkend en voelend wezen is. Het verhaal speelt zich af in hetzelfde universum als haar beroemde sciencefictionroman The Word for World is Forest. Van het levende idee van een voelend, denkend bos was haar cultuur toen al zo vervreemd, dat zich dat op een andere planeet in een verre toekomst moest bevinden.

Nieuwsgierig naar de diversiteit van zelven in het tropisch regenwoud, verbleef ik bij een Tikuna-familie in de Amazone, in het grensgebied van vier Zuid-Amerikaanse landen. In een kano op een zijrivier van een zijrivier van een zijrivier, voer ik terug van een bezoek aan een dorpsoudste die me leerde een boom een paar weken voordat ik hem zou omzagen te waarschuwen. Door het trage gedeins van het hout op het water kon ik langzaamaan accepteren dat het me mijn hele leven niet zou lukken om zijn wereldbeeld te begrijpen.

Het boek van de professor is voor minstens de helft één lange waarschuwing tegen verder lezen als je geïrriteerd of defensief raakt, en dat gebeurt, want het proces is confronterend.

Verbinding met de uiterst vreemde wereld van de natuur ontstaat als je de natuur haar vervreemding gunt van je eigen ideeën, zegt de romanschrijver, dit doe je door met gedachteloze aandacht aanwezig te zijn bij de vele andere zelven van het bos: dieren, planten, doden. Laat de dingen betekenisloos worden, schrijft de professor, en tegelijkertijd ‘tekenvol’, en accepteer dat je ze niet per se begrijpt. Leer niet eerst en uitsluitend met het hoofd, maar betrek de onderbuik, en daarmee relationaliteit. Zo creëer je ruimte voor de complexiteit in jezelf, en daarna ruimte voor de complexiteit om je heen. Het boek van de professor is voor minstens de helft één lange waarschuwing tegen verder lezen als je geïrriteerd of defensief raakt, en dat gebeurt, want het proces is confronterend. Bomenboeken leren je loslaten. Ongeloof en herkenning, irritatie en bevrijding wisselen elkaar af. Ontbossing en soortenuitsterving spelen zich ook in onze innerlijke landschappen af, schrijft de professor. De groene wereld krimpt en specifieke articulaties van groene gedachten verdwijnen, zegt de antropoloog, en daarmee verliezen we zelf ook geestelijke mogelijkheden.

Nieuwe media verdoven tegen de rampen in ons onderbewustzijn, maar ze kunnen ze niet doen verdwijnen. Je verbinden met walvissen, panda’s en palmbomen is een verleidelijke manier van ‘wakker worden’, waarbij de shit aan verslavingen, narcismen en hedonismen genegeerd blijft; een truc van de moderniteit voor ‘business as usual’. Zelf-feliciterend (milieu-)activisme dat zich performatief opstelt, en spectaculair-revolutionair verschijnt, beschrijft de professor als een tandeloze tegenstem, ingesloten in het moderne, koloniale project; een nuttig onderdeel ervan, omdat nu kan worden gedaan alsof er wat wordt gedaan. De wetenskunstenaar: de meeste boomplant-compensatie voor vlieggedrag is greenwashing. Een akker vol jonge aanplant doet minder voor de atmosfeer dan een enkele, oude boom. Maar in Nederland zijn we vergeten dat een taxus millennia oud kan worden, en hoe een duizendjarige eik eruitziet: laag en heel erg breed, hol van binnen, met vele jonge, frisse, kleine takken.

🌳

Ik maakte een tocht langs hoogbejaarde bomen in Engeland: duizenden jaren oude taxussen naast kapelletjes en kerken. Maar het is natuurlijk eigenlijk andersom; de middeleeuwse kapel werd ooit gloednieuw gebouwd naast de toen al stokoude en al veel langer als bedevaartsoord gebruikte boom. In Engeland wordt verbinding bewaard met oude vormen van kennis. Laat die verbinding niet slechts aan één kant van het politieke spectrum bestaan, is de waarschuwing.

Terug in Nederland begreep ik dat een boek als dat van Fowles niet in Nederland geschreven had kunnen worden: ons natuurculturele landschap kan het niet voortbrengen; de soorten tekens die nodig zijn om zo’n boek te vormen, ontbreken in onze omgeving. De romanschrijver: natuur en creativiteit zijn twee takken aan dezelfde boom.

Ik maakte een Engelse bomentocht samen met een groep arboristen en met de schrijver-bioloog en de wetenskunstenaar. Ik leerde van hen even handig te worden met selvarische relikwieën – ritueel geprepareerde stukken hout, en in feite hoogst persoonlijke, religieuze kunstvoorwerpen – als ik al was met de kettingzaag. Ik kom als figurant in hun boeken voor, maar ik herken me ergens in alle bomenboeken, en ook in hun auteurs: het bos is vermenging.

Alle ontelbare boswezens, waarvan wij de meeste niet eens registreren, zijn met elkaar verbonden, schrijft de antropoloog, maar dat is niet te verifiëren. Het bostotaal is onoverzichtelijk, onmeetbaar. Een vogelduik en een dwarrelblad zijn vanuit een objectiverende blik iets toevalligs. Maar vanuit een extatische blik wordt elk teken van leven gezien binnen het geheel van leeftekens. Ieder kraaktakje en elke geurstap representeren de wereld. Van die ‘planttaal’ is onze mensentaal losgekomen, zegt de ecofilosoof, maar die stamt er ook van af. Goede bomenboeken roepen met de tweede de eerste op.

De romanschrijver zit op een favoriete plek in het bos en bekijkt de levensvormen om hem heen. Ze hebben een vaardigheid met tijd, zegt hij, die hij als schrijver nooit zal kunnen evenaren, omdat zijn taal er niet toe is uitgerust. Natuur bestuderen is een kunst en een wetenschap, vervolgt hij, waarvan de kern ligt in het kennen van je eigen natuur en de verhouding tot anderen, en niet alleen in de natuur als een verzameling dingen buiten jezelf. Dit kennen is niet te reproduceren in woorden, beelden, of wetenschap.

Afhankelijk van ieders praktijk wordt een gedeelte van de bestudeerde chaos naar buiten gebracht in verschillende vormen van kennis, in een dynamisch proces, in directe verlenging van het bestudeerde fenomeen. Intern voelen en externe assemblages van feiten bestuderen, sluiten elkaar niet uit, kunnen alleen niet tegelijkertijd worden beoefend.

Kunst werkt persoonlijk, intiem, doelloos, gevoelig, subtiel. Kunst verwereldt. Wetenschap verwoordt; benoemt, reduceert, labelt, ordent, categoriseert, hakt in op chaos. De verhouding tussen die twee is een paradox, een koan: kunst is een tak van de wetenschap die wetenschappelijk gezien niet kan bestaat.

Antropoloog Kohn stelt zich een biologie voor die subjecten bestudeert in plaats van objecten. Volgens mij bedoelt hij ecologische kunst. Kunstenaars en schrijvers kunnen een onderzoeksvraag laten bepalen door een landschap, of een personage. Kunst werkt persoonlijk, intiem, doelloos, gevoelig, subtiel. Kunst verwereldt. Wetenschap verwoordt; benoemt, reduceert, labelt, ordent, categoriseert, hakt in op chaos. De verhouding tussen die twee is een paradox, zegt de romanschrijver, een koan: kunst is een tak van de wetenschap die wetenschappelijk gezien niet kan bestaan.

In de extatische blik zijn onzichtbare toekomsten verbonden met pijnlijke (lees: moderne, koloniale, industriële) geschiedenissen. In verbinding met het bos zijn dood en shit niet te negeren. Zo kan een verhouding ontstaan met al het sterven dat ons leven mogelijk maakt. Een grootmoeder uit het bosdorp waar de Noord-Amerikaans-Inheemse professor verblijft, weigert de nieuwe doorspoel-wc’s te gebruiken, want ze zou haar eigen poep op de bosgrond niet meer onder ogen hoeven komen, en ze zou de verbinding met de omgeving niet langer in stand kunnen houden.

Andere vormen van kennis – vooral van gemarginaliseerden – worden snel als bijgeloof gezien. ‘Epistemicide’ is eliminatie van manieren van weten die afwijken van de norm. ‘Perspectivalisme’ is daarentegen het idee dat waarneming en kennis altijd gebonden zijn aan het interpretatieve perspectief van de waarnemer. Gedwongen worden om uit te leggen wat zich in de taal en kennismodus van de ander niet laat uitleggen, aan mensen die de capaciteit of de wil missen om eerst tot een gezamenlijk perspectief te komen, en dan pas tot een interpretatie, zo kun je de ‘culture wars’ omschrijven. Natuurschrijver Barry Lopez zag in deze dynamiek al decennia geleden de voorbode van oorlog.

🌳

Misschien is het een neurologische afwijking om zomaar kleuren, geluiden, beelden, stemmen – die er voor anderen niet zijn – op te vangen in het bos; misschien is het een extatische, geïnspireerde of religieuze toestand om geen verschil meer te ervaren tussen boswezen en bosbezoeker. Ik vind het fascinerend dat hardcore techneuten in Silicon Valley, die geloven dat wij allen in een computersimulatie leven, uitgaan van een vorm van immaterialiteit die enorm overeenkomt met de vanzelfsprekendheid waarmee de in het bos levende Tikuna de materiële wereld van alledag een illusie noemen. Je in verbinding stellen met een onzichtbare, ideële regio heette vroeger ‘bidden’, nu eerder ‘mediteren’, of – afhankelijk van je sociale omgeving – ‘downloaden’. De oorsprong van levendige inspiratie die de westerse psychologie plaatst in het individuele, menselijke brein; de spirituele zoeker in een hoger zelf; de religieuze in een bovennatuurlijk fenomeen; plaatst de professor – met de Runa, de Tikuna en de romanschrijver – in het bewust levende landschap om hen heen. Non-fictiepersonage Arjen Mulder leert zich met de groene wereld verbinden. Fysiologisch gezien betekent dit: voor je gezondheid op fysiek en mentaal vlak alles doen wat je kunt, en dan ontspannen; dan doet je zenuwstelsel de rest.

‘Ik boom’ is wat iedere boom uitdrukt door vorm en groei; ‘ik boom’ is wat ik doe als ik een oeroude, staande meditatie beoefen; als ik hardop ‘ik boom’ uitspreek, zeg ik dat ik ook een boom ben. ‘Bomen zijn ook mensen’, zei de Tikuna stamoudste om te controleren of ik dat wel wist, ‘en als je onder de lupuna-boom slaapt, krijg je dromen.’

Medemenselijkheid wordt bij de Tikuna vanzelfsprekend breed gedeeld, een idee dat wij tegenwoordig al of niet schoorvoetend en meestal klungelig uit proberen te drukken – bang voor antropomorfismen, een begrijpelijke en nuttige angst die wijst op een te beperkt idee van menselijkheid – met neologismen als ‘meer-dan-menselijk’, ‘niet-menselijk’, ‘ultra-menselijk’, ‘meest-menselijk’. Volgens de Tikuna delen bomen eenvoudigweg in menselijkheid, net als alle andere levende wezens. 

Mensen zijn ook bomen. Hoe ziet een mensenleven eruit dat langzaam typisch bomige karaktereigenschappen krijgt? Hoe is het om in boomheid altijd op dezelfde plek te staan? Is opwinding van jou of van mij of van ons allebei? Ooit zullen boomachtigen weer al het land op de hele aardbol bedekken, zei grootvaderboom woordloos.

De Runa hebben praktische manieren om zichzelf te ervaren als een verlenging van de meervoudige bio-intelligentie om hen heen. Die technieken om in extase te raken, zijn universeel: ze spelen zich constant af in ieder van onze breinen, waardoor ze tegelijkertijd een collectief soort intelligentie vormen. Maar, vervolgt de professor, de zoektocht naar betekenis, nut en efficiëntie codeert, reduceert, en maakt zulke manieren (tijdelijk) onmogelijk.

Of bosgeesten bestaan, vraagt de antropoloog. Soms, is het Runa-antwoord. De groene man, bosgeesten, dryaden zitten in onze cultuur verstopt in sprookjes, fictie, esoterica, samenzweringstheorieën, of specialistische antropologie. De schrijver-bioloog schakelde tijdens zijn schrijfproces tussen de eerste en de derde persoon: zo maak je van jezelf een personage. Bewust afstand nemen van je ik is een vorm van meditatie (onbewust is het eerder dissociatie); tijdelijk een tweede bewustzijn innemen dat het alledaagse observeert. In bloeiende taal constateert de schrijver-bioloog dat fictie niet meer werkt, en even later introduceert hij de geest van het bos. Post-fictie? In ieder geval geen met het hoofd verzonnen fantasieverhaal. Emotioneel intelligente, poëtische taal is geschreven in verbinding met het landschap.

Deze bomenboeken beginnen waar de brave, bestsellende boswachter Peter Wohlleben ophoudt. Dromen van anderen zijn meestal vervelend, behalve als ze als de jouwe voelen.

De wetenskunstenaar beschrijft uit eigen ervaring wat de antropoloog uitlegt via de omweg van een andere cultuur. Deze bomenboeken beginnen waar de brave, bestsellende boswachter Peter Wohlleben ophoudt. De wetenskunstenaar lardeert historische en biologische informatie met persoonlijke geschiedenis, met op de subjectieve ervaring toegepaste, wetenschappelijke methodiek – net als die bestseller uit de jaren zeventig, The Secret Life of Plants – en met de prachtigste speculatieve fragmenten: de ‘bovengrondse communicatienetwerken’, ‘lichtdraden’, ‘chakrakoorden’ en ‘resonanties’ neem ik allemaal ogenblikkelijk aan als extatische kennis.

Dromen van anderen zijn meestal vervelend, behalve als ze als de jouwe voelen. Het zijn ook jullie dromen, zegt Werner Herzog over zijn films, die hij omschrijft als ‘extatische waarheid’. Zoek ‘werner herzog jungle’ op YouTube, voor de tegelijkertijd meest inzichtelijke en meest waanzinnige karakterisering van de jungle. Waarom werkt de ene articulatie van vermenging van wetensvormen beter dan de andere?

🌳

Het verhaal van de moderniteit kent ‘hoofdpersonen’: mensen die zelfverklaard leven in hun hoofd. Atrofie van zintuigen, ontkenning van behoeften en verlangens, dat noemt de professor ‘kolonisatie van hart en onderbuik’. Doen alsof je succesvol kunt blijven onderdrukken, dat is het soort fictie waar de schrijver-bioloog afscheid van nam. Lang leve de ‘hartpersonen’ van de ‘tussen-feit-en-fictie’.

‘Wat is dat?’ wijs ik naar een jonge boom.

‘Wat het is weet niemand,’ zegt de romanschrijver, ‘maar de mensen noemen het Quercus pubescens.’

Bij drie liedbomen diep in het bos legt een Amazonische mythe de oorsprong van de wereld. Je ‘lied’ – niet heropvoeding, bekering, of wakker worden – zo noemt de professor het proces van ruimte creëren om vanuit de motieven van je persoonlijke leven de aandacht van je bewustzijn te leren verschuiven. Verhalen zijn levende dingen die de wereld komen bezoeken. Een lied – ieder lied, hoe subtiel ook – brengt je in een lichte staat van trance, zo kan het verhaal van het lied dat voor je danst, landen in je lichaam, vertellen de professor en de Runa.

In het gedicht ‘plant’ (uit de serie Over de ziel) van Kyrke Otto vindt ook een perspectiefwisseling plaats: ‘dat er iets gebeurt/ tussen de plant en het licht, terwijl ik kijk,/ alleen maar kijken kan, want dat is alles/ wat een mens kan doen met licht’. En een nieuw perspectief – van een plant? lezer? schrijver? – wordt aangesproken – door wie? een geliefde? een geest? Olga Tokarczuks vierde persoon? – om te doen wat niet kan, maar wat voor de duur van het gedicht wel lukt: ‘terwijl jij erom vraagt om dwars/ door je heen en in je lichaam zelf/ het licht te laten schijnen’.

Ik kijk uit op de kastanjeboom midden in Rotterdam, te zien vanuit mijn werkkamer. Ik ben mijn eigen tinnitus gaan horen als het geritsel van boombladeren; een natuurlijk alarmsignaal, dat me leerde om stil te worden en beter te luisteren, opdat het kon verdwijnen.

Ieder boek is natuurlijk een bomenboek, en bomenboeken zijn ‘wilderness retreats’, waarin groene, mysterieuze processen in de geest van de lezer op gang kunnen komen – net als in de natuur, voor wie het bos op eigen voorwaarden leerde lezen. Een stuk natuurcultuur schrijven, is tekst laten groeien waarvan de betekenis open is; een metafoor met een eigen leven.

Ieder boek is natuurlijk een bomenboek, en bomenboeken zijn ‘wilderness retreats’, waarin groene, mysterieuze processen in de geest van de lezer op gang kunnen komen – net als in de natuur, voor wie het bos op eigen voorwaarden leerde lezen. Een stuk natuurcultuur schrijven, is tekst laten groeien waarvan de betekenis open is; een metafoor met een eigen leven. Nieuw maakwerk is levend groeisel, dat voortkomt uit de relatie die de maker heeft met de natuur.

Of vermenging van verschillende vormen van kennis werkt, hangt mede af van het lied van de lezer, van diens ruimte voor complexiteit en confrontatie. Sommige bomenboeken kunnen je leren extra ruimte te maken, door ideeën die niet meer voor je willen dansen, te leren loslaten.

Het lied van het verhaal – ritme, toon, perspectief; al die aspecten van taalvorm, die je meestal pas opvallen bij een taal die je niet kent – helpt om de nodige speling te vinden. Volgens de ecofilosoof kun je door te leren luisteren naar de lacunes van de alledaagse taal, de gedachten benaderen die levende bomen representeren.

De boom uit John Fowles’ titel doemt langzaam voor me op; een onoverzichtelijk grote boom, waaraan alle natuurlijke dieren- en plantensoorten, en alle menselijke creaties slechts verschillende, soms tegenovergesteld geplaatste takken zijn. De romanschrijver vond een manier om de in representaties en symbolen steriel geworden mythische wereldboom Yggdrasil tijdelijk opnieuw tot leven te wekken. Opeens kan ik me ook voorstellen dat voor mij grotendeels abstracte ideeën als de ‘Amazonische liedbomen’, de ‘fylogenetische boom van de evolutiebiologie’, en de ‘boom van de kennis van goed en kwaad’ voor de culturen waaruit ze ontsproten wel degelijk levende ideeën waren. Fowles zou die verschillende kennisbomen vast als takken van een en dezelfde boom zien. Maar ik houd van het idee dat er een bos bestaat – waar ik me in bevind zelfs al heb ik het niet door, ook als er op straat een motorfiets een wheelie maakt – van bomen die ieder op andere manieren weten, en waar de wind tussendoor waait; bomen die elkaar soms voedingsstoffen doorgeven en soms het licht ontnemen, die zich in elkaar verstrengelen en die elkaar kunnen wurgen, maar ook ondersteunen en liefhebben.