Advertentie
Alles-moet-anders-Banner-5

Psychologie die ertoe doet

Sociaalpsycholoog Rob Wentholt was er ten diepste van overtuigd dat de psychologie een fundamentele bijdrage heeft te leveren aan de voortgang (of minstens het behoud) van de menselijke beschaving. In Wentholts door Floris Cohen postuum bezorgde magnum opus leest Ruud Abma een pleidooi voor een menswetenschap die recht doet aan de geleefde realiteit. Wat verdwijnt uit beeld door het reductionisme in de psychologie en hoe beperkt dit ons inzicht in de menselijke natuur?

Besproken boeken

Het was een memorabel moment in de geschiedenis van het toeslagenschandaal. Op 1 maart 2021 werd Mark Rutte tijdens een NOS-verkiezingsuitzending ondervraagd door Kirstie Rongen, een door de machinerie van de Belastingdienst gedupeerde moeder. Op vasthoudende wijze stelde ze hem enkele directe vragen, waarbij ze Rutte niet liet wegkomen met gladde praatjes. Dat gaf enkele lelijke krassen in het teflonlaagje van de minister-president.

Wat gebeurde hier? Een vrouw die tot dan toe voor de autoriteiten een ‘nummer’ uit een probleemcategorie was, stond daar ineens in levende lijve als militant en welbespraakt medemens. Rongen maakte op dat moment geschiedenis als een volwaardige tegenstander van Rutte. Ze was niet meer een anoniem slachtoffer van discutabel overheidshandelen, maar een persoon met een eigen levensgeschiedenis en visie op de wereld. Binnen een kwartier verschoof haar positie van object naar subject.

De menselijke natuur onderzocht

Voor het boek Experiment mensheid (2021) zouden de lotgevallen van Kirstie Rongen een goede casus zijn geweest. De auteur, Rob Wentholt (1924-2010), had hem kunnen gebruiken om te laten zien hoe mensen met allerlei rationalisaties hun spontane empathie met het leed van anderen weten te onderdrukken, daarbij geholpen door de institutionele context waarbinnen ze opereren: een overheidsdepartement dat gericht is op het uitvoeren van de juiste procedures. Wie de vastgestelde normen voor uitkering schendt, krijgt een financiële sanctie opgelegd. Of deze redelijkerwijs kan worden opgebracht doet niet ter zake: regels zijn regels.

Wentholt was er ten diepste van overtuigd dat de psychologie een bijdrage heeft te leveren aan de voortgang (of minstens het behoud) van de menselijke beschaving.

Hoewel van academisch niveau is Experiment mensheid zeker niet de zoveelste academische exercitie. Als hoogleraar sociale psychologie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam was Wentholt er ten diepste van overtuigd dat de psychologie een bijdrage heeft te leveren aan de voortgang (of minstens het behoud) van de menselijke beschaving. Dat klinkt hoogdravend, maar het is de kortst mogelijke samenvatting van wat hem bij zijn spit- en denkwerk voor ogen stond. Dat oogmerk vergt een psychologie die in haar theorievorming de complexiteit van de werkelijkheid honoreert en die een goede antenne heeft voor het opsporen en onderzoeken van urgente maatschappelijke vraagstukken.

Wentholt schreef zijn boek eerst in het Engels, als The Nature of Human Nature. Hij begon ook aan het schrijven van een verkorte versie in het Nederlands voor een groter publiek, maar hij overleed voor hij deze kon voltooien.(*) Wetenschapshistoricus Floris Cohen heeft nu, bij wijze van postume vriendendienst, dit karwei afgemaakt. Cohen bedacht ook de titel, die de ontwikkelingsgang van de mensheid neerzet als een experiment van de natuur, zonder experimentator en met een ongewisse uitkomst. Met zijn boek wilde Wentholt die ongewisheid zo veel mogelijk een positieve wending geven.

Organische zelfregulering

Het ligt voor de hand om een menswetenschap te funderen in een onomstotelijk gegeven, en dat doet Wentholt dan ook: mensen vormen een diersoort die in de loop van de evolutie enkele bijzondere kenmerken heeft ontwikkeld. De belangrijkste daarvan is het hoog ontwikkelde leervermogen. Daardoor ligt bij mensen het gedragsrepertoire minder vast dan bij andere dieren. Mensen kunnen – als soort, als collectief en als individu – putten uit een grote verscheidenheid aan reacties op wat zich in hun omgeving voordoet. Er zitten wel automatismen in ons gedrag, maar de hoofdmoot en het meest typerende ervan is het resultaat van ‘organische zelfregulering’. Wij mensen grijpen actief in onze materiële en sociale omgeving in, om in leven te blijven maar ook om een goed en aangenaam bestaan te creëren.

Onze evolutiegeschiedenis wordt gekenmerkt door de ontwikkeling van de typisch menselijke vermogens van denken, voelen en willen, een klassieke drie-eenheid, die in Experiment mensheid op allerlei manieren als uitgangspunt terugkeert. Met dat ‘willen’ markeert Wentholt ook zijn verhouding tot de gangbare psychologie: die is dermate op zoek naar regelmatigheden in het gedrag dat zoiets grilligs als ’s mensen wil maar beter buiten beschouwing wordt gelaten. Niettemin weten wij allen welke centrale rol het willen inneemt in ons leven, en hoe dat op collectief niveau de loop van de geschiedenis heeft bepaald.

Dat de combinatie van voelen, denken en willen geen voorspelbare wetmatigheden oplevert mag voor psychologen natuurlijk geen reden zijn om dan maar af te zien van elke ordening. Wentholt stelt voor om zes algemene ‘strevingen’ te onderscheiden, die een dynamisch, flexibel en ook conflictueus ensemble vormen maar die elk voor zich wel een herkenbare eigenschap van de menselijke soort representeren. Ga maar na… Mensen zoeken onophoudelijk zin- en betekenisgeving en hebben daarbij onvermijdelijk een doel in het vizier. Zij streven er, ten tweede, altijd naar om greep te krijgen op situaties, wat tevens inhoudt: snappen hoe iets werkt of in elkaar zit (het begin van wetenschap). Ten derde willen mensen graag een zekere mate van genotvol welbehagen ondervinden en waar mogelijk dus genieten van het leven. Ook willen mensen zich thuis voelen en hechten aan andere personen en zaken die iets belangrijks voor hen symboliseren (het ouderlijk huis bijvoorbeeld). Wat mensen, ten vijfde, ook graag willen (maar waar ze nog het minste greep op hebben) is: gewaardeerd worden door anderen. Ten slotte streven mensen ook af en toe naar vervoering, het boven zichzelf uitstijgen, het even stopzetten van de voortdurende zelfreflectie die het menselijk bewustzijn aankleeft. Voor mensen is het de kunst om deze strevingen in balans te krijgen en te houden. Daartoe dient onze bewustzijnshuishouding.

Aan de hand van de genoemde strevingen kan de psycholoog empirische bevindingen ordenen en eventueel oplossingen suggereren voor problemen op kleinere en grotere schaal. Als mensen iets willen bereiken moeten ze immers onderzoeken welke middelen daartoe het meest geschikt zijn, welke hinderpalen in de weg staan en hoe ze die het beste uit de weg kunnen ruimen. Het probleemoplossend vermogen van mensen is van nature al groot, en het is in de loop van de geschiedenis alleen maar groter geworden – we hebben er onder andere de wetenschappelijke en de industriële revoluties aan te danken, de grote historische vernieuwingen waarmee mensen de materiële wereld met alle positieve en negatieve gevolgen van dien verregaand naar hun hand hebben weten te zetten.

De staat van de psychologie

Greep zien te krijgen op de natuur buiten ons is één ding, greep krijgen op onze eigen natuur is een nog lastiger zaak gebleken. Dat te bereiken is natuurlijk altijd de ambitie van de psychologie geweest, maar daarin is ze nog niet geslaagd, ondanks de vele honderdduizenden artikelen die onderzoekspsychologen in de loop van de laatste eeuw hebben gepubliceerd. Wentholt heeft zijn twijfels bij de koers die de wetenschappelijke psychologie is ingeslagen, en hij staat daarin niet alleen. De gelauwerde, inmiddels 92-jarige ontwikkelingspsycholoog Jerome Kagan bijvoorbeeld typeerde in zijn boek Psychology’s Ghosts: The Crisis in the Profession and the Way Back (2012) de psychologie als een gretige wetenschap die snel resultaat wil boeken en die complexe theorievorming als overbodige ballast beschouwt. Hij wijt dit aan de neiging van psychologen om de empirische fysica als voorbeeld te nemen, met een sterke nadruk op experimenteel onderzoek en goed vast te stellen oorzaak-gevolgrelaties.

Kagan vindt dit een foute keuze. Een wetenschap die betrekking heeft op levende wezens kan zich beter laten leiden door werkwijzen uit de biologische wetenschappen, waar ontwikkeling, gelaagdheid en context een centrale rol spelen. Voor de psychologie komt er dan nog een laag bij: de manier waarop mensen betekenis geven aan die context. In zijn ontwikkeling leert een kind hoe het verschijnselen in zijn omgeving zinvol kan interpreteren. Dat gebeurt door de – talige – interactie met zijn soortgenoten (ouders, broers en zussen, klasgenoten, et cetera) in een specifieke sociale en historische context. Er is daarbij niet alleen sprake van ‘ontwikkeling’, maar er ontstaat een levensgeschiedenis.

Wentholt heeft zijn twijfels bij de koers die de wetenschappelijke psychologie is ingeslagen, en hij staat daarin niet alleen.

Al met al produceren mensen in hun veelzijdige onderlinge interactie een veel complexere reeks van verschijnselen dan waar de natuurwetenschappen mee te maken hebben. Wil de psychologie werkelijke vooruitgang boeken dan moet ze recht doen aan die complexiteit, aldus Kagan. Omdat mensen hun betekenissen altijd in een specifieke omgeving vormen, ontkomen psychologen er niet aan om ook die omgeving in hun onderzoek te betrekken. In dat opzicht is de psychologie ten diepste een sociale wetenschap, zo stelt hij.

Een andere veteraan uit de psychologie, de sociaalpsycholoog Michael Billig, oordeelt in zijn boek More Examples, Less Theory: Historical Studies of Writing Psychology (2019) eveneens dat de psychologie als wetenschap tekortschiet, maar hij kiest voor een andere route om uit de impasse te komen. De impasse is voor hem: de afstand tussen een in zichzelf besloten universum van psychologisch onderzoekers die grossieren in abstracties enerzijds en de werkelijkheid van het alledaagse psychisch leven anderzijds. Naast theorie en methodologie brengt hij een ander element in het spel: de manier waarop psychologen hun bevindingen opschrijven.

Voor Billig is de toetssteen: wat levert een publicatie de lezer aan inzicht op? Daarvoor is allereerst een goede beschrijving van een concreet geval nodig. Dat concrete geval moet met zorg gekozen worden; het moet illustratieve waarde hebben – niet ieder geval is even interessant – met details die maken dat het in theoretisch opzicht uitstijgt boven een simpele illustratie. Algemene uitspraken op grond van dergelijke theoretisch interessante casusbeschrijvingen kunnen dan verstevigd worden door ze te toetsen aan nieuwe voorbeelden uit het dagelijkse leven. Openheid in de waarneming en analyse van een psychologisch verschijnsel is volgens Billig te prefereren boven een krampachtige gerichtheid op toetsing van een scherp afgebakende empirische claim.

Niet simplificeren

Wentholt zou zich in het gezelschap van Kagan en Billig goed thuis hebben gevoeld. Ook hij vindt dat de psychologie beter zou kunnen en moeten presteren, door meer aandacht te hebben voor menselijk handelen in context. Naar zijn oordeel zijn onderzoekspsychologen tot nu toe te veel tot simplificatie geneigd. De gerichtheid op empirische toetsing van afzonderlijke gedragseenheden heeft geleid tot een berg ‘weetjes’ die de psychologie als wetenschap niet verder brengen, en daardoor ook haar maatschappelijke rol beperken. Empirische bevindingen die niet gesteund worden door adequate theorievorming zijn even ongeschikt voor verklarende generaliseringen als los zand voor de bouw, merkt Wentholt ergens beeldend op.

Het theoretisch kader dat Wentholt zelf biedt is wat mij betreft breed en solide genoeg om mee verder te werken. Net als Kagan vindt hij dat psychologen de complexiteit van menselijk gedrag als uitgangspunt moeten nemen. Dat behelst meer dan het vermijden van simplificaties: achter bepaald gedrag in de werkelijkheid van alledag zit een hele reeks causale ketens van uiteenlopende aard, een complexe dynamiek waaruit dat gedrag wel kan worden gereconstrueerd maar toch niet kan worden voorspeld. Ergens trekt hij de vergelijking met een tuinier die zich afvraagt waarom een bepaalde plant het niet goed doet in zijn tuin. Dat kan een veelheid aan oorzaken hebben, maar wie geen open oog heeft voor die veelheid heeft een gerede kans zijn planten te zien verpieteren. Precies zo lopen interventies van monocausaal denkende onderzoekers uit de menswetenschap, ondanks alle goede bedoelingen, het risico de plank grondig mis te slaan.

In de kern gaat het Wentholt bij zijn pleidooi voor complexiteit om een menswetenschap die recht doet aan de geleefde realiteit. Waarom? Omdat anders het probleemoplossend vermogen van het menselijk denken (en dus dat van de menswetenschappen) bij voorbaat onvoldoende benut wordt. Dat probleemoplossend vermogen moeten we vooral richten op de urgente problemen van onze tijd, zoals het handhaven van mensenrechten, het bevorderen van vrede en het beschermen van onze planeet. Daarvoor zijn menselijke inspanningen nodig, en goede kennis van hoe mensen voelen, denken en willen is daarbij onontbeerlijk om verandering teweeg te brengen – kennis dus van onze krachten en onze zwakheden. Het vergaren van die kennis vergt op zijn beurt weer de inzet van die drie-eenheid: zonder willen en voelen is weten een doodgeboren kind, aldus Wentholt.

Mensen zijn geen dingen

Volgens Wentholt hebben mensen in aanleg een drievoudige geneigdheid tot ‘prosociaal’ handelen. Allereerst zien ze medemensen spontaan voor wat ze zijn: medemensen. Dat is de uitkomst van een vroeg leerproces bij het kind: vanaf het moment dat het leert een afzonderlijk ‘ik’ te zijn, leert het ook dat anderen wezens zijn met eigen gevoelens, gedachten en een eigen wil waarmee je rekening hebt te houden – subjecten dus. Als je anderen uitsluitend als object behandelt roept dat vrijwel altijd krachtige ressentimenten bij ze op. Het protest van Kirstie Rongen en haar medestanders illustreert dit. Mensen zijn echter bij dit subject-objectdilemma in beginsel heel goed in staat de kant van de-ander-als-subject te kiezen. Wentholt laat door het boek heen met vele voorbeelden zien hoe allerlei sociale en institutionele factoren dit kunnen bevorderen dan wel tegenwerken.

Ten tweede hebben mensen het vermogen tot empathie, het zich inleven in andermans lijden, en daardoor ook tot medelijden (sympathie). Dit berust op de onmiddellijke herkenning van een ander mens als soortgenoot-in-moeilijkheden en het wordt versterkt door onze verbeeldingskracht. We zien iemand huilen en moeten moeite doen niet ook te gaan huilen. Empathische gevoelens (want het zijn ten diepste gevoelens) komen gemakkelijk in ons op, maar om ze over langere tijd in stand te houden is meer nodig. Ze moeten ondersteund worden door een humanitair waardensysteem en door de mogelijkheid daar ook naar te handelen.

Ons mensen zijn diverse prosociale neigingen eigen, maar vooral op het collectieve vlak willen de zaken nogal eens spaak lopen.

Dan is er, ten derde, de morele logica, het afwegen van wat rechtvaardig en billijk is. Die menselijke eigenschap berust primair op ons verstand. We kunnen onderzoeken en beredeneren wat een passende aanpak is. Algemeen gedeelde uitgangspunten zijn dat schaarse goederen in gelijke mate verdeeld moeten worden, maar mensen die extra behoeftig zijn kunnen meer krijgen. Wie een norm overtreedt kan een sanctie tegemoet zien, maar deze moet wel proportioneel zijn met de ernst ervan. Dat dit nog wel eens mis gaat, laat zich opnieuw illustreren door het toeslagenschandaal. Wat individueel als onbillijk wordt ervaren kan voor een ambtelijke afdeling een verdedigbare uitkomst van beleid zijn.

Kortom, ons mensen zijn diverse prosociale neigingen eigen, maar vooral op het collectieve vlak willen de zaken nogal eens spaak lopen. Volken en andere sociale collectiviteiten kunnen die prosociale neigingen willens en wetens inperken tot hun eigen groep en andere groepen tot vijanden of zelfs niet-mensen bombarderen. Dat kan gepaard gaan met brute machtsuitoefening, maar vrijwel altijd gaat het ook (of zelfs voornamelijk) om sociale en institutionele pressie, die zich uitstrekt tot opstandige leden uit de eigen groep. In Experiment mensheid is een heel hoofdstuk gewijd aan het kwaad dat mensen elkaar op allerlei manieren kunnen aandoen en aan de psychische mechanismen die daarbij aan het werk zijn. Mensen zijn er heel goed in om rechtvaardigingen te verzinnen voor onrechtvaardig en onrechtmatig gedrag.

Het belang van kwaliteit 

Een bijzonder kenmerk van de menselijke soort is wat Wentholt de ‘vaardigheidsmotivatie’ noemt: we scheppen er van nature genoegen in om allerlei handelingen steeds beter te leren uitvoeren, of het nu gaat om veters strikken, koken, voetballen, timmeren of schrijven. Vooral wanneer er dan een stevige eenheid van denken, voelen en willen tot stand komt, raken mensen in staat tot excellente prestaties, waarmee ze dan weer een voorbeeldrol voor anderen kunnen vervullen. Wentholt geeft het voorbeeld van George Washington, die een uitstekend legerleider en president was. Hij was onmiskenbaar ambitieus, maar hij excelleerde juist door zijn ego te temperen. Prestige krijgen is mooi, maar het gaat in de eerste plaats om het nemen van de juiste beslissingen. Washington gaf telkenmale de voorrang aan wijsheid en beheersing boven botte machtsuitoefening.

Het gaat hier niet alleen om het bereiken van een innerlijke harmonie bij één persoon, maar ook om de manier waarop die goed georganiseerde psychische balans gunstige maatschappelijke effecten kan hebben. De humanitaire revolutie van de moderne tijd vloeide niet zomaar voort uit eerdere ontwikkelingen als de wetenschappelijke en de industriële revoluties, er was een collectieve wil voor nodig om verstand en gevoel op maatschappelijke schaal om te buigen in de richting van universele mensenrechten. Dat kostte tot nu toe wel twee eeuwen, en de strijd is nog steeds niet definitief gestreden.

De nog steeds voortdurende mensenrechtenschendingen, de uitbuiting van de aarde, de verstoring van het klimaat en de wederzijdse dreiging van staten met vernietigingswapens stellen evenzovele volgende catastrofes in het vooruitzicht en kunnen in het slechtste geval het einde van de menselijke beschaving en misschien wel van de mensheid als zodanig teweegbrengen. Er is, kortom, alle reden om onze prosociale probleemoplossende vaardigheden te mobiliseren.

Er was een collectieve wil nodig om verstand en gevoel op maatschappelijke schaal om te buigen in de richting van universele mensenrechten.

Wentholt wil hiervoor een beroep doen op de inzichten die een werkelijkheidsadequate wetenschap kan leveren, maar het gaat hem niet zozeer om het genereren van specialistische expertise. Hij wil de kwaliteit van het denken van iedereen verhogen. Dat laatste wordt bevorderd doordat hij de lezer verleidt tot meedenken, al was het maar doordat hij zijn begrippen zoveel mogelijk ontleent aan het dagelijks taalgebruik en zijn voorbeelden aan het dagelijks leven, de wereldgeschiedenis en de actualiteit. Zo trekt een lange stoet van personages en groepen voorbij: de tuinman, de sjaalverkoopster, de pianiste, de romanschrijver, de conciërge, maar ook de hell’s angels, de Vikingen, zelfmoordterroristen, deserteurs, huilende jongetjes, zachte-g-sprekers, en historische voorbeeldfiguren als Thomas Mann, Nelson Mandela en Barack Obama. Dichterbij staan thema’s als hartstocht, de eenheid van lichaam en psyche, en – onvermijdelijk – de even belangrijke als ingewikkelde plaats van seks in mensenlevens.

De door Wentholt centraal gestelde ‘gewone lezer’ moet bij dit alles wel de tijd nemen: zorgvuldig lezen, af en toe pauzeren om de gedachtegang op zich te laten inwerken, en zich voortdurend ook de vraag te stellen ‘klopt het wel?’ In het oorspronkelijke Engelstalige boek nodigt Wentholt daar nadrukkelijk toe uit, en in de door Cohen geschreven verkorte Nederlandse tekst blijft dat appel gehandhaafd. Cohen schept behagen in het formuleren van fraai gebeeldhouwde zinnen, waardoor de lezer regelmatig gedwongen wordt het leestempo te vertragen en zo’n zin nog eens terug te lezen. Of dat laatste opzet is of niet, het past bij de complexiteit van de materie – al maakt het die complexiteit er bepaald niet minder op.

Experiment mensheid is een intrigerend boek. Qua eigenzinnigheid en reikwijdte doet het denken aan Yuval Noah Harari’s Homo deus (2015) en het is op een even onnadrukkelijke manier interdisciplinair. Het idee om een urgent probleem voorop te stellen en dan te bezien wat je nodig hebt om het te begrijpen en in de greep te krijgen, heeft als logische consequentie dat je je niet beperkt tot kennis uit de psychologie maar ook put uit kennis over wat zich op wereldschaal afspeelt – in heden en verleden. Het heeft voor dit boek een weelde aan goed gekozen voorbeelden en casussen opgeleverd (waar Floris Cohen uit het laatste decennium nog het een en ander aan toegevoegd heeft). Die voorbeelden zijn niet alleen een illustratie van een theoretisch punt, maar laten ook zien hoe je met het door Wentholt ontwikkelde begrippenapparaat concrete situaties kunt analyseren. Die werkwijze wijkt aanzienlijk af van wat in de huidige psychologie gebruikelijk is, maar is in hoge mate verdedigbaar en relevant – voor iedereen aan wie mensen en de mensheid ter harte gaan. Ook psychologen (en psychologiestudenten) kunnen er veel uit leren.

Noot

(*) De verkorting is vooral gerealiseerd door het weglaten van de meer vaktechnische uiteenzettingen over methodologie en kennisverwerving in de menswetenschappen. Wie daarin is geïnteresseerd kan terecht op de website natureofhumannature.com/more-about-the-book / blz. 32-53 van de Outline).