Advertentie
Banner-Wortel-1454×183

Rosa Manus

Eindelijk een boek dat licht werpt op een van de belangrijkste Nederlandse feministen: de Joodse Rosa Manus (1881-1942). Manus had een leidersrol in Nederlandse en internationale vrouwenorganisaties, en streed haar leven lang voor grote idealen als Vrijheid, Vrede en Gerechtigheid. De gefragmenteerde opzet van deze studie, die naast essays van verschillende auteurs bestaat uit foto’s en historische documenten, is gepast: Manus’ persoon blijkt moeilijk in één beeld te vangen. En in hoeverre was Manus’ (seculiere) Joods-zijn, waarop zij zelf weinig nadruk legde, toch van invloed op haar leven en werk?

Besproken boeken

In 1946 wijdde de Nederlandse feministe Jane de Jongh in het Algemeen Handelsblad een artikel aan haar tijdens de oorlog vermoorde medestrijdster Rosa Manus. Zij schreef: ‘de beteekenis van Rosa Manus’ persoonlijkheid is moeilijk onder woorden te brengen en onmogelijk af te leiden uit de feitelijke gegevens omtrent haar werkzaam leven. Niet in wat zij zeide en deed, maar in het feit, dat zij het was die sprak en handelde, lag de groote waarde van wat Rosa Manus aan haar medemenschen te geven had.’

In het licht van deze woorden is een boek over Rosa Manus een waagstuk. Tot voor kort was er dan ook geen boek. Voor zover de naam van Manus nog een belletje deed rinkelen, was dat als oprichtster van het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (1935), tegenwoordig deel van Atria, Kennisinstituut voor Emancipatie en Vrouwengeschiedenis aan de Vijzelstraat in Amsterdam. Maar Manus deed veel meer. Ze was niet alleen een drijvende kracht achter de (internationale) strijd om het kiesrecht voor vrouwen, maar ondernam ook tal van activiteiten als pacifiste. Van huis uit Joods, zette zij zich al in 1933 in voor mensen die Hitlers regime ontvluchtten. Opvallend is haar internationale profiel; haar basis was Nederland, maar haar strijdterrein was de hele wereld. In een tijd dat verre reizen nog bijzonder waren, verplaatste de gefortuneerde Manus zich per trein, auto of vliegtuig naar waar de plicht haar maar riep. Met de Duitse bezetting kwam er een einde aan haar dynamische bestaan; in 1942 werd ze in Duitsland vermoord.

Veel aspecten van dit rijke, tot nu toe vrijwel onbekende leven komen aan bod in het voorbeeldig uitgegeven Rosa Manus (1881-1942): The International Life and Legacy of a Jewish Dutch Feminist. De kernvraag in het boek is eenvoudig: wie was Rosa Manus en waarom werd ze nooit zo bekend als Aletta Jacobs? Het antwoord is ingewikkeld en ontvouwt zich stukje bij beetje in een door Francisca de Haan geschreven inleiding, acht essays over Manus’ ontwikkeling tot feministe en vredesactiviste, een reeks zorgvuldig gedocumenteerde foto’s, en een reeks historische documenten, rijkelijk voorzien van voetnoten. De essays, geschreven door historica’s uit Nederland en andere landen, besteden aandacht aan zeer uiteenlopende onderwerpen. Zo zijn er artikelen van Annika Wilmers, Karen Garner en Ellen Carol DuBois over Manus’ activiteiten als vredesactiviste, van Mineke Bosch over de vriendschap tussen Manus en Katharina von Kardorff-Oheimb, van Margot Badran over Manus’ ontmoetingen met Egyptische feministen, van Dagmar Wernitznig over de strijd van, en tussen, Rosa Manus en Rosika Schwimmer over de oprichting van een Internationaal Vrouwen Archief, en twee stukken van Myriam Everard over de Joodse achtergrond van Rosa Manus.

In de opzet van het boek ontbreekt een samenbindende narratieve lijn, waardoor het een wat verbrokkeld beeld schetst van Manus. Dat zij tot op zekere hoogte ongrijpbaar blijft, is gezien haar complexe levensloop echter passend. In die zin blijft dit boek trouw aan wie Rosa Manus was en wilde zijn, al is het de vraag of dit een bewuste keuze is geweest van de redacteuren.

Het raadsel Rosa Manus 

Het boek toont Manus als spin in een wijdvertakt netwerk van Nederlandse en internationale vrouwenorganisaties. Het ging haar daarbij niet alleen om gelijkberechtiging van vrouwen, maar om grote algemene idealen als Vrijheid, Vrede en Gerechtigheid, idealen waarvan zij meende dat die juist via het feminisme gerealiseerd zouden kunnen worden. Manus blijkt veel vaker en langduriger een leiderspositie te hebben ingenomen dan tot nu toe werd aangenomen. Toch leveren de artikelen over haar organisatorische werk, hoe radicaal haar idealen ook geweest mogen zijn en hoe groot haar invloed, niet meteen een concreet en levendig beeld op van de persoon erachter.

Misschien komt dat in de eerste plaats door Manus’ eigen houding. Manus was iemand die publiekelijk weinig over zichzelf heeft losgelaten. Als ze dat al deed, sprak ze bovendien over zichzelf als een schakeltje in een groot raderwerk, een schakeltje waarvan een effect uitgaat dat niet zonder meer zichtbaar is. Deze houding was niet uniek voor Rosa Manus. Zo weten we dat Corry Tendeloo, Marie Anne Tellegen en Marga Klompé in vergelijkbare termen over zichzelf spraken – terwijl al deze vrouwen wel degelijk sterke persoonlijkheden waren. Hun ‘onpersoonlijke’ stijl van politiek bedrijven betekende dan ook niet dat zij als persoon bescheiden of niet uitgesproken waren. Om hen, en zo ook Rosa Manus, dichter te kunnen naderen, is dus een diepgravende analyse nodig van hun ‘onpersoonlijke’ stijl.

Hoewel in de essays de nadruk ligt op de feitelijke gegevens over Manus’ leven, schemert Manus’ persoonlijkheid desondanks door die gegevens heen. Dat maakt dat de vraag wie zij eigenlijk was zich des te sterker opdringt, en tegelijkertijd moeilijker te beantwoorden is. Ook de toegevoegde documenten en foto’s geven meer van Manus bloot, én vergroten het raadsel verder. Neem de foto’s in de afdeling ‘Pictures’. Daarin valt een portret uit 1928, gemaakt door Studio Merkelbach, in het bijzonder op. Rosa Manus wordt er geportretteerd als een chique, rijke vrouw uit de Amsterdamse elite. Ze draagt een los over de schouder gedrapeerde cape met bontkraag en kijkt ons aan, aldus Myriam Everard, met de welwillende blik van een heerser. Het portret contrasteert sterk met een foto uit 1929 waarop Manus is afgebeeld als een dynamische, moderne zakenvrouw die met de telefoon in de hand zakendoet met de hele wereld.

Een tweeluik uit 1935, ten slotte, geeft een inkijkje in Manus’ leven thuis in de Jacob Obrechtstraat in Amsterdam. Beide foto’s zijn genomen in haar studeerkamer. Op één foto zit Manus achter haar bureau en kijken we over haar schouder naar de portretten die op het schrijfblad staan. We zien foto’s van onder meer haar vader Henri Manus, Aletta Jacobs en Carrie Chapman Catt, een bekende Amerikaanse feministe en een van de belangrijkste vriendinnen van Manus. Op de andere foto zit Rosa naar de camera gekeerd in een gemak- kelijke stoel te breien met op de achtergrond een imposante boekenkast. De foto’s vertellen ons hoe veelzijdig het beeld is dat Manus van zichzelf wilde geven: dat van goedgeklede dame, zakenvrouw, dochter en feministe, van thuiswerkende die een ‘vrouwelijk’ karwei als breien combineerde met studie en werk voor de wereld.

Een Joodse geschiedenis? 

In deze veelzijdige enscenering van zichzelf zitten geen verwijzingen naar de Joodse achtergrond van Rosa Manus. Van Manus is bekend dat zij zichzelf niet zag als Joods. Haar medestrijdsters volgden haar daarin, zo blijkt bijvoorbeeld uit de necrologie van Jane de Jongh, waarin het woord ‘Joods’ niet voorkomt. Desalniettemin werpt Myriam Everard in haar twee bijdragen toch de vraag op naar de betekenis van Manus’ Joodse achtergrond. Haar hypothese is dat seculier-Joodse feministen als Manus, maar ook Aletta Jacobs, radicaler waren dan hun overwegend protestantse zusters, omdat zij afstand hadden genomen van heilige boeken en religieuze tradities. Dankzij het grondige speurwerk dat Everard ondernam, weten we nu bijvoorbeeld dat Manus het boek Swastika: The Terror of Nazism in haar kast had staan. Dit boek van James Waterman Wise uit 1933 schetst de gevolgen van de eerste twee maanden van Hitlers bewind voor de Duitse Joden. Het beeld is alarmerend, voorspelt wat er met de Duitse Joden zou gebeuren als de wereld niet zou ingrijpen.

Een ogenschijnlijk miniem detail als het bezit van dit boek is cruciaal om Rosa Manus te kunnen begrijpen, zo maakt Everard duidelijk in haar tweede essay, ‘Fateful Politics: The Itinerary of Rosa Manus, 1933-1942’. Het stuk is adembenemend en brengt Manus eindelijk echt tot leven, doet idealen en praktische politiek samenvallen. Gevoed door Waterman Wise’s en andere eerstehands informatie over de gevolgen van Hitlers machtsovername voor de Duitse Joden, ging Manus over tot een nieuw soort politiek engagement: ze knoopte een samenwerking aan met wat in 1936 tot haar schrik een communistische mantelorganisatie bleek te zijn. Daardoor kwam zij zowel op een Nederlandse als op een Duitse lijst van staatsgevaarlijke personen te staan. In augustus 1941 werd zij gearresteerd en gevangengezet, eerst in het beruchte Oranjehotel in Scheveningen, later in het minstens zo beruchte vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück. Eerst zat ze maandenlang opgesloten als Joodse politiek gevangene in het Judenblock, waarna zij samen met de andere Joodse gevangenen naar Bernburg werd gevoerd om daar in maart 1942 te worden vergast.

Manus’ dood is dus niet terug te voeren op ofwel haar Joodse achtergrond, ofwel haar politieke activiteiten, schrijft Myriam Everard terecht: zij was voor het nationaalsocialistische regime om verschillende redenen een vijand die moest worden uitgeschakeld. Hoewel Manus zichzelf nooit identificeerde als Joods, deden anderen dat steeds vaker wel, en werd zij toch gedwongen zich te verhouden tot deze kwestie. Dat deed ze op de voor haar kenmerkende ‘onpersoonlijke’ manier, bijvoorbeeld door in 1933 de ‘neutrale’ organisatie Neutraal Vrouwencomité voor de Vluchtelingen op te richten om hulp te bieden aan mensen die (om allerlei redenen) nazi-Duitsland waren ontvlucht. Zij nam de gevaren die het Duitse nationaalsocialisme voor Joden inhield van meet af aan dus wel degelijk serieus. Toch weigerde zij ondanks aandringen van vriendinnen als Carrie Chapman Catt pertinent om zelf te vluchten toen het steeds waarschijnlijker werd dat ook Nederland in Hitlers greep zou komen. Na de Duitse bezetting van Nederland onderging Rosa Manus berustend de steeds stringentere maatregelen die een volwaardig maatschappelijk bestaan voor Nederlanders met een Joodse achtergrond onmogelijk maakten. Zelfs nadat zij in mei 1941 urenlang was ondervraagd door SS-officieren keerde ze na haar vrijlating ‘gewoon’ naar huis terug en dook niet onder. ‘Ik ben Nederlander en blijf mijn taken voortzetten zolang als nodig is’, verklaarde ze.

Die uitspraak toont de tragiek van Manus’ leven. Als Nederlands burger liet zij zich niet reduceren tot ‘Jood’, en wilde zij daarom niet onderduiken of vluchten. Hoewel Everard het verband niet expliciet legt, is het aannemelijk dat Manus’ weigering kan worden teruggevoerd op de opvatting over burgerschap die dominant was in seculier-Joodse kringen, de opvatting waarvan Everard in haar eerste essay in het boek de wordingsgeschiedenis schetst. Dat ‘verlichte’ burgerschap wortelt in de emancipatie van Joden aan het eind van de achttiende eeuw en stelt daarom begrippen als vrijheid en gelijkheid centraal. Van zulk zelfbewust, progressief burgerschap waren seculiere Joden samen met andere Nederlanders de dragers. Met haar volharding dat ze Nederlander was, verzette Rosa Manus zich tot het uiterste tegen de nationaalsocialistische opsplitsing van het begrip ‘Nederlanders’ in ‘ariërs’ en ‘Joden’.

Een incomplete opstand 

Tot zover lijkt de hypothese van Myriam Everard te kloppen. Toch blijft er stof over voor vragen.

Everard baseert haar hypothese op de aanname dat de radicale positie van seculier-Joodse vrouwen samenhing met hun opstand tegen het religieuze jodendom. Ervan uitgaande dat de religieuze tradities waartegen deze vrouwen zich verzetten gesymboliseerd worden in de figuur van de vader, valt op dat ook Rosa zich keerde tegen haar vader, al was hij dan een seculiere Jood. Haar vader ging niet mee in Rosa’s wens een universitaire studie te volgen en zakenvrouw te worden. Ook zag hij haar ontluikende belangstelling voor het feminisme met lede ogen aan en gebood hij haar af te zien van contact met Aletta Jacobs. Toen hij haar in 1909 verbood om naar een feministisch congres in Londen te gaan, kwam Rosa in opstand. Zij ging toch, betaalde reis en verblijf van eigen geld, uit de aanzienlijke erfenis van haar grootouders van vaderszijde.

Bovengeschetst beeld vertoont trekjes van gangbare heldenverhalen, waarin de hoofdpersoon zich moet losmaken van familie en andere intieme relaties om de mensheid tot nut te kunnen zijn, in haar geval als radicaal feministe. Uit passages elders in het boek valt echter op te maken dat het ging om een op z’n zachtst gezegd incomplete opstand. Manus ging haar leven lang gebukt onder, zoals Jane de Jongh het omschreef, ‘een sterk gevoel van gebondenheid aan haar familie’, dat haar vele beperkingen oplegde. Ongetrouwd bleef ze zich verantwoordelijk voelen voor haar ouders, broers, zussen, neven en nichten. Zo is ze het huishouden in het ouderlijk huis blijven runnen, ondanks de aanwezigheid van personeel een niet geringe opgave. Haar vader, die in 1931 overleed, maakte haar per testament tot hoofd van de familie, een verantwoordelijkheid die zij met veel pijn en moeite vervulde. Dat zij de zorg voor een familie belangrijk vond, weerspiegelt zich ook in haar feminisme: ze ergerde haar medestrijdsters met haar opvatting dat moeders niet hoorden te werken en dat bij schaarste op de arbeidsmarkt mannelijke kostwinners voorrang hadden boven vrouwen. Ook verheerlijkte ze de kwaliteiten die vrouwen in het huishouden ontwikkelden en hield ze een ware lofzang op het breien. Dat zij ook zelf na haar werk voor de maatschappij de breipennen graag ter hand nam, wilde zij iedereen laten zien. De foto van een breiende Manus krijgt zo alsnog een politieke lading.

Rosa’s getormenteerde relatie tot haar familie werpt een schaduw op het stralende beeld van een vrouw die er tegen haar vaders wil ingaat. Juist die schaduw maakt haar tot een complexe, intrigerende persoon. Daarom is het jammer dat in de bundel niet expliciet aandacht wordt besteed aan Manus’ relatie tot haar familie. Dat zou met name interessant zijn geweest met het oog op de vraag wat in het seculiere Jodendom de betekenis is van de familie en de daarmee verbonden tradities. Ook voor de hypothese van Everard over het verband tussen de opstand van seculier-Joodse vrouwen tegen de Joodse religieuze tradities enerzijds, en hun radicale feministische politiek anderzijds, zou zo’n reflectie van belang zijn. Wat was de relatie van andere seculier-Joodse feministen tot hun familie en tot familiebanden in het algemeen?

Uiteindelijk gaat het boek over iemand die niet in hokjes past, en die in verzet komt als zij tegen wil en dank het etiket Joods opgeplakt krijgt. Zowel de tekst als de foto’s tonen ook daadwerkelijk aan dat Rosa Manus vele gezichten had. Haar grote afkeer van militarisme, haar zwak voor vrouwen in uniform, en haar rol als bestuurslid van het geüniformeerde Korps Vrouwelijke Vrijwilligers getuigen hiervan. Dat ze niet te vangen is in één typering lijkt wellicht een open deur. Toch kan het geen kwaad om die deur nog eens in te trappen, vooral in een tijd waarin identiteiten gereduceerd dreigen te worden tot één categorie, of dat nu de categorie ‘man’, ‘vrouw’, ‘moslim’, ‘jood’, ‘Nederlander’, ‘hetero’, ‘homo’ of ‘transgender’ betreft. Het inzicht dat identiteiten dynamisch en vloeiend zijn, heeft mede door vrouwenstudies aan kracht gewonnen, maar is inmiddels opnieuw onder druk komen te staan. Voor mij laat dit boek zien hoe waardevol én ingewikkeld de strijd tegen de etikettering is, vroeger en nu.