Advertentie
ad

De mens kreeg op een dag de geest en…

Professor natuurlijk beloop en pathogenese van neurodegeneratieve ziekten Jaap Goudsmit bespreekt in zijn essay vijf recente boeken over de relatie tussen de wereld van de geest en die van het tastbare – en tussen de verschillende soorten kennis, waarheidsvinding en wetenschap die zij hebben voortgebracht. Hij gaat van Freud via Rorschach naar moderne denkers over de geest, cultuur en soorten waarheden. Zijn conclusie: de ‘feitenvrijheid’ die onze samenlevingen steeds meer parten speelt, is mede veroorzaakt door het prioriteren van een ‘objectieve’ of ‘harde’ wetenschap die de geesteswereld niet serieus neemt. Goudsmit pleit voor een nieuwe theorie van de rede en, daarvan afgeleid, een nieuwe theorie van de redelijkheid.   

Besproken boeken

Als fundamenteel onderzoeker heb je een vast geloof in de mogelijkheid om de werkelijkheid in kaart te brengen, te begrijpen en er rationeel naar te handelen. En voor een belangrijk deel is dat waar. ‘Waar’ in de zin dat ons bestaan wordt geregeerd door werkelijkheid, die wij continu bevestigen met onze zintuigen (of met verlengstukken daarvan). Dit zou je de objectieve wereld kunnen noemen. Zo weten we dat een vliegtuig je snel van A naar B kan brengen door op te stijgen naar de hemel en daar met gigantische snelheid doorheen te schieten. We hebben daar nooit een uitzondering op gezien en dus is het waar – we geloven deze waarheden omdat ze waarneembaar waar zijn. Niemand met een gezond verstand twijfelt daaraan.

Toch omvat de objectieve waarheid van de wetenschapper maar een deel van onze wereld. Er is ook nog een wereld die niet voor iedereen dezelfde is, of beter, waar we het niet over eens zijn – een wereld van subjectieve waarheden, die wordt geregeerd door het onbewuste. De wetenschap blijkt slecht in staat dit deel van de menselijke geest te bevatten, en lijkt overvallen door deze subjectieve wereld, terwijl het leven op aarde aantoonbaar beïnvloed wordt door de objectief juiste of onjuiste gedachten die (groepen) mensen delen.

De wereld waarin wij leven (ook wel ‘de moderne’ genoemd) is in belangrijke mate gebouwd op de Verlichting en haar idee van een rationeel ingerichte samenleving. Het heeft ons geen windeieren gelegd: de levensverwachting nam spectaculair toe door de komst van riolering en schoon drinkwater, vaccinaties banden dodelijke kinderziekten uit. Het leek evident dat dit soort kennis goed was, en de wetenschap kon er zeker van zijn dat iedereen dat inzag en het gezag dus accepteerde. Dit breed gedeelde vertrouwen in kennis gaf de wetenschap autoriteit.

Wetenschappelijk plichtsverzuim

Het vertrouwen in kennis lijkt af te nemen, omdat kennis niet meer tot ons komt via ooit gezagvolle instituties als scholen of ziekenhuizen, via docenten of geneeskundigen die kennis zorgvuldig hebben vergaard. Wat ooit kennis heette, heet nu informatie en bereikt ons vooral via Google – een systeem dat er heel andere criteria voor het wegen en filteren van informatie op na houdt en vooral standpunten (en dus ook vooroordelen) lijkt te willen bevestigen. Aan deze ontwikkeling wijdde de Amerikaanse computerwetenschapper David Gelernter zijn boek The Tides of Mind: Uncovering the Spectrum of Consciousness. Hij meent dat het bewustzijn terrein lijkt te verliezen aan het onbewuste. Hij bouwt daarbij op spinoziaanse wijze de logica van het bewustzijn op, en toont wat het onbewuste van het bewuste scheidt. De geest bestaat volgens Gelernter uit twee delen: de geest die zich bezighoudt met de objectieve werkelijkheid en zich per definitie in het nu bevindt, en het geheugen dat poogt zaken en gedachten uit het verleden te actualiseren.

Gelernter verwijt de wetenschap dat ze dit zelf over de wereld heeft afgeroepen, door de subjectieve wereld vrijwel volledig links te laten liggen bij de waarheidsvinding. Zoveel analytische methodes als de wetenschap ontwikkelde voor de objectieve werkelijkheid (met disciplines als wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie), zo stiefkinderlijk werd de onzichtbare, subjectieve gevoelswereld behandeld. Hij noemt religie of geloof in God als voorbeeld: ‘“Science” has no more right to pontificate about religion than it does about field hockey or dog shows. Science does have an unmatched record of producing useful tools. It should produce intellectual tools for the use of religious thinkers as it does for so many other fields, deliver them, and keep its adolescent wisecracks to itself.’ Hij neemt het wetenschappers – met name die in de evolutionaire biologie, zoals Richard Dawkins – dan ook kwalijk dat zij hun leven wijden aan het strijden tegen geloof, in plaats van hun kennis in te zetten voor het ontwikkelen van gereedschappen die het onbewuste ontsluiten en mensen (gelovig of niet) zo helpen geen kwaad te doen.

Dit wetenschappelijke plichtsverzuim heeft mede geleid tot de huidige situatie, waarin steeds meer mensen de objectieve werkelijkheid ronduit ontkennen of, in freudiaanse termen, verdringen en steeds meer gezag toekennen aan wat ze zelf geloven, ook al is dat op weinig of niets gebaseerd. Dat (bij)geloof laat zich niet alleen gelden in het heden, maar overheerst gaandeweg ook steeds meer de kijk op zowel de geschiedenis als de toekomst. Het front is zo breed, de trend zo sterk dat het inmiddels voor veel mensen zonder meer acceptabel is keiharde, objectief waarneembare wetenschappelijke feiten na aanschouwing alsnog niet te accepteren. Gelernter hoort met name jongeren steeds vaker zeggen: ‘What you say may be the truth, but I still do not buy it.’ Een groot deel van de Amerikaanse bevolking gelooft heilig dat dinosauriërs gelijktijdig leefden met de mens, en tegelijkertijd dat de mens een paar duizend jaar geleden op aarde is gezet met het doel om de wereld te regeren.

Niet alleen mensen van wie je met de nodige goede wil nog zou kunnen denken dat ze nu eenmaal niet beter weten, krijgen er van Gelernter van langs, ook de visionaire miljardairs uit Silicon Valley – en vooral de ‘transhumanisten’, die de onvermijdbare vervanging van de mens door algoritmes, robots en kunstmatige intelligentie prediken. Gelernter stipt een aspect van deze vervangings- of aanvullingsstrategie aan dat volgens mij uniek is. Hij stelt dat hard- en software misschien wel het menselijk geheugen en zelfs de anticipatie op de buitenwereld kunnen imiteren en emuleren, maar dat deze vorm van geautomatiseerde ‘intelligentie’ geen ruimte laat voor de toevallige ideeën en gedachtenkronkels die zo’n essentieel onderdeel van onze eigenheid, persoonlijkheid en karakter uitmaken. De computer kan misschien wel het brein vervangen, maar niet de geest – de mens is juist mede uniek omdat hij handelt in een chaotische wereld van met elkaar communicerende geesten. Als belangrijke delen van ieders geest worden vervangen door eenzelfde logica van chips en algoritmes zullen we onvermijdelijk dichter bij Brave New World of 1984 komen: ‘Transhumanism […] will turn each subject into the most persuasive of all voices for his own termination’, aldus Gelernter.

De manier van Gelernters denken, in stellingen met een strakke, bijna mathematische logica, doet sterk denken aan Spinoza, Wittgenstein en Gödel. Hij brengt op die manier niet alleen de subjectieve belevingswereld in kaart, maar trekt ook conclusies over gevoelens en emoties. Een goed voorbeeld is ‘lost-homesickness’, heimwee naar een thuis dat niet langer bestaat, dat in het verleden verloren is gegaan. Gelernter ziet dit als een van de meest wijdverspreide en onderdrukte individuele emoties in het leven van nu, en daarmee als een waardevol stukje in de puzzel die we proberen te leggen van onze geest: ‘If we confront our dreams and sleep-onset thoughts, we will learn what’s on our minds. Every night, our minds tell us who we are. Every morning we forget.’ Op de een of andere manier moeten we leren wat we steeds willen vergeten en waarom. Wat is het dat heeft gemaakt dat we – de mens, of alle mensen tezamen – steeds meer vertrouwen op het gemeenschappelijke in ons geheugen (door Gelernter gelijkgesteld aan de onbewuste geest) en niet op het eigene, het intieme, vraagt hij eigenlijk. Daarbij ziet hij dromen net als Freud als pogingen van de onbewuste geest om ongevraagd door te dringen tot het bewustzijn. Verplicht het feit dat wij de enige diersoort zijn die kan proberen te vertellen wat zich daar afspeelt, ons er niet toe ons daar ook daadwerkelijk rekenschap van te geven?

Homo lingua

In zijn boek Darwin’s Unfinished Symphony: How Culture Made the Human Mind probeert Kevin N. Laland, evolutiebioloog en hoogleraar aan de Schotse universiteit St. Andrews, antwoord te geven op de vraag hoe deze begeestering van de mens is ontstaan. Hij begint zijn betoog met het uit de weg ruimen van een hardnekkig misverstand over de gelijkenis tussen mens en mensaap. Hoewel 98,5 procent van het menselijk DNA overeenkomt met dat van de chimpansee, functioneert de mensaap niet als mens met zijn Netflix, internet, Facebook en Twitter. De overblijvende 1,5 procent betreft namelijk 35 miljoen verschillen in nucleïnezuren die de genen op allerlei wijzen kunnen beïnvloeden. Bovendien kunnen zogenaamde epigenetische mechanismen ook genen manipuleren zonder de DNA-volgorde zelf aan te passen. Laland wijst er bovendien op dat genen die voornamelijk in de hersenen tot uitdrukking komen, sterk verschillen tussen mens en mensaap en dat onze hersenen bovendien veel groter zijn. Genexpressiestudies wijzen er zelfs op dat het mensapenbrein meer op dat van andere apen lijkt dan op het brein van de mens.

En toch schuilt de kern van het verschil tussen mens en mensaap niet in deze verschillen – het brein is immers niet de geest. Wat de mens vooral uniek maakt is de totstandkoming van taal en cultuur, die volgens Laland sterk interacteert met de vorming van de geest. De mens is in staat (geworden) zeer complexe vormen van communicatie te begrijpen, te verwerken, op te slaan en te gebruiken. Laland stelt dat wij maar liefst zes lagen van relationeel begrip kunnen ontwaren en bevatten, terwijl een mensaap er met moeite één herkent: ‘For instance, you could understand that I could claim my wife believes that her daughter thinks her mother’s hair looks best short, whereas in fact my daughter is only saying that to make her mother happy.’ Een mens kan zijn gedachten, dromen en drijfveren uitleggen; een mens kan besluiten de waarheid te vertellen of een leugen – zoals Harry Frankfurt zo fraai betoogt in zijn essay On Truth. De mens kan zelfs bewust of onbewust de waarheid links laten liggen – door dezelfde Frankfurt beschreven in het essay On Bullshit. Waar komen al deze individuele verschillen van geest vandaan die de mens zo uniek maakt, wat heeft onze geest gemaakt tot het uniek menselijke?

Laland wijst taal, geschreven en gesproken, aan als belangrijkste oorzaak, maar erkent dat we nog steeds niet weten hoe en waarom taal ontstaan is. Ideeën die zijn geopperd zijn bijvoorbeeld taal als manier om jagen te vergemakkelijken of om de familie bijeen te houden. Geen daarvan vindt Laland bevredigend. De enige verklaring voor de universaliteit en diversiteit van taal is dat taal het beste medium is om betrouwbaar informatie over te dragen. Dat gebeurt niet alleen direct tussen mensen, maar ook van generatie op generatie. De overdracht van informatie via taal, in de vorm van vertellingen, boeken in bibliotheken of het internet, vergroot de kennis van de gehele mensheid. Cultuur is voor Laland dan dus het kader, de drager en de verbinder die zorgt dat de overdracht van informatie en kennis optimaal is.

Zonder taal en cultuur was er geen menselijke geest, zo betoogt Laland. Maar veel verder komt ook hij niet. Zijn evolutionaire biologie schiet eenvoudigweg tekort om het ontstaan van de bewuste geest, beter de vele gemeenschappen van bewuste geesten op aarde, te verklaren en te beschrijven. De voortschrijdende ontwikkeling van taal, cultuur, onderwijs en de menselijke geest – met alles wat die voortbrengt aan zelfsturende auto’s en vliegtuigen, communicatie met smartphones, Go- en schaakspelende computers, een almaar hogere levensverwachting én de magie van Shakespeare, Bach en Rembrandt – kan uiteindelijk slechts verwonderen. En dan te bedenken dat niets erop wijst dat de ontwikkeling stokt.

Kennis en geest

Begrijpen we al nauwelijks hoe al die kennis tot stand is gekomen, nog minder begrijpen we hoe wij haar opslaan en erdoorheen navigeren. Met het onbewuste deel van de geest dat Gelernter gelijkstelt aan het geheugen weten de biologie en de neurowetenschappen zich nog nauwelijks raad. Wel wordt steeds beter begrepen waar het geheugen zich in de hersenen bevindt. Eric Kandel won in 2000 samen met collega’s Arvid Carlsson en Paul Greengard de Nobelprijs voor Geneeskunde en Fysiologie voor de ontdekking dat het geheugen zijn oorsprong vindt in de hippocampus op het niveau van de synaps, het contactpunt tussen zenuwcellen. Kandel is psychiater en beschrijft in zijn The Age of Insight: The Quest to Understand the Unconscious in Art, Mind and Brain hoe het belang van het onbewuste deel van de menselijke geest voor het eerst wordt onderkend rond 1900, vooral door Freud.

Het is moeilijk om de betekenis van Sigmund Freud hier op waarde te schatten. Dat komt met name door de start van zijn carrière. Zijn prioriteit lag aanvankelijk bij zuiver wetenschappelijk onderzoek waarin medische concepten centraal stonden. Gaandeweg verschoof zijn focus naar het begrijpen van de menselijke geest. Daarnaast is de onenigheid over de diagnostische categorieën die Freud hanteerde voor zijn psychoanalytische behandeling nog altijd wijdverbreid, vooral doordat het bewijs voor de geestelijke heilzaamheid van die behandeling nog altijd betrekkelijk zacht is. Maar het staat vast dat Freud, destijds werkzaam aan de Vienna School of Medicine, de basis legde voor ons begrip van het onbewuste dat ons gedrag en handelen beïnvloedt, en het belang van dromen als toegang tot dat onbewuste. ‘[…] Sigmund Freud discovered that much of human behavior is irrational and based on unconscious mental processes; he concluded that to understand the complexities of the unconscious mind in biological terms, it was first necessary to develop a coherent psychology of the mind.’

In de periode 1874-1895 hoopte Freud de biologische basis van de geest bloot te kunnen leggen. Dat hij deze ambitie daarna snel liet varen, beschouwt Kandel als prijzenswaardig en gelukkig. In de periode erna ontwikkelde hij namelijk een nieuwe psychologie van de geest, onafhankelijk van de biologie van het brein. Kandel wijst erop dat de psychoanalyse uit deze tweede periode als therapie niet op empirie en voortschrijdend onderzoek was gebaseerd – en dat het daarom niet verwonderlijk is dat verschillende aannames van Freud achteraf onjuist bleken. Toch bleken drie kerngedachten uit die tijd van onschatbare waarde: dat het merendeel van onze mentale activiteit onbewust is en slechts een klein deel bewust; dat het instinct voor agressie en seksualiteit vroeg in de jeugd wordt vormgegeven; en dat psychische gezondheid en ziekte een continuüm vormen, waarbij een zieke geest overdreven of uitvergrote vormen van gewone mentale processen vertoont. ‘As a result of these key ideas, the consensus is that Freud’s theory of mind is a monumental contribution to modern thought. Despite the obvious weakness of not being empirical, it still stands, a century later, as the most influential and coherent view of mental activity that we have.’

Inktvlekken

De wetenschap moet dus greep zien te krijgen op het onbewuste, om te begrijpen waarom deze inloopt op het bewuste, zoals Gelernter stelt. Als we die lijn volgen ligt het voor de hand het met een geheugentest te verkennen om te zien waar het begint en eindigt, en of het relatief groeit of krimpt – zoals bij Alzheimer-patiënten gedaan wordt om geheugenverlies vast te stellen. Toch kunnen zulke tests de oorzakelijke verbanden die het onbewuste vormgeven bij lange na niet zo goed identificeren als psychoanalytici dat doen door de patiënt bewust te maken van de eigen onbewuste zielenroerselen. Je zou het liefst een röntgenfoto of een MRI-scan kunnen gebruiken, maar zover zijn we nog lang niet.

In 1918 ontwierp de Zwitserse psychiater Hermann Rorschach de originele rorschachtest, waarbij mensen vertellen wat ze zien in tien symmetrische, zorgvuldig ontworpen inktvlekken. Hij publiceerde de test in 1922, meer dan twintig jaar na Freuds psychoanalyse, en stierf nog datzelfde jaar op zevenendertigjarige leeftijd aan een gecompliceerde appendicitis. De ontstaansgeschiedenis van de rorschachtest wordt meesterlijk beschreven in Damion Searls recent verschenen The Inkblots: Hermann Rorschach, His Iconic Test,and the Power of Seeing.

Rorschach meende dat zijn test als enige in staat was daadwerkelijk in het onbewuste te kijken. En velen dachten dat met en na hem. Samen met Freud was de rorschachtest na de Tweede Wereldoorlog mateloos populair in Amerika en Europa: ‘Psychology meant Freud, and Freud meant sex, but Freudian ideas had no clear visual image associated with them. In the fifties, an inkblot was what the unconscious looks like, and after the Kinsey reports, published in 1948 and 1953, Americans were less embarrassed to admit what else it might look like.’

Met deze rage ontstond, net als bij Freuds psychoanalyse, ook een tegenbeweging die de rorschachtest als pseudowetenschap beschouwde. De decennialange kritiek culmineerde in 2003 in het boek What’s Wrong with the Rorschach? Science Confronts the Controversial Inkblot Test, geschreven door James M. Wood en een drietal medeauteurs. Hoewel de titel anders suggereert, prijzen de auteurs Rorschach juist voor het leggen van het verband tussen persoonlijkheid en gewaarwording, en onderstrepen ze het belang van betere en grotere studies naar de menselijke geest. Uiteindelijk werd het gevecht over het wetenschappelijk gehalte van de rorschachtest pas beslecht in 2013. Dat jaar verscheen een allesomvattende analyse van de test door Joni Mihura en vier mede-auteurs onder de titel The validity of individual Rorschach variables: systematic reviews and meta-analyses of the comprehensive system (Psychol Bull. 139/3, May 2013, pp. 548-605). Volgens Searls overtuigde dit artikel de criticasters ervan dat er waarheid school in de rorschachtest: ‘[…] yes the test can be used to measure thought disorders and cognitive processing. The Rorschach had won; many of Wood’s criticisms were addressed, so in a sense the critics won too.’

Logica als retorica

Maar ook de rorschachtest is een test waarbij mensen zeggen wat ze zien; je kijkt niet direct in de geest, maar krijgt eigenlijk een meer gestructureerde versie te horen van wat ook de psychoanalyse de patiënt probeert te ontlokken. Met een groter begrip van het onbewuste is nog niets gezegd over de reden waarom dat onbewuste, het intuïtieve en de diepste gedachtenwereld in onze tijd de overhand lijken te krijgen over de objectieve werkelijkheid. Daarvoor moeten we eerst zien te begrijpen hoe de geest redeneert en hoe een eigen redenering onze eigen ‘waarheid’ bepaalt. Er is, kortom, niet minder nodig dan een nieuwe theorie van de menselijke rede. De Franse cognitiewetenschappers Hugo Mercier en Dan Sperber proberen die te formuleren in hun The Enigma of Reason: A New Theory of Human Understanding.

Meestal beschouwen we de rede als de bron van logica en wie zich daar niet aan houdt is onredelijk en handelt onlogisch. De vraag is of deze vlieger ook daadwerkelijk opgaat voor menselijke interactie: de meeste mensen maken bijna dagelijks denkfouten en het is slechts heel weinigen gegeven om de waarheid van of achter hun rede te achterhalen. Veel vaker komt het erop neer dat we een logische oplossing voor een probleem vinden om die vervolgens te verklaren en, als mensheid, te aanvaarden. Zoals we dat bij vliegtuigen doen zonder de achterliggende natuurkunde werkelijk te begrijpen.

Mercier en Sperber betogen dat conclusies op basis van meer dan alleen de rede worden getrokken – retoriek speelt een minstens even belangrijke rol:

Whereas reason is commonly viewed as the use of logic, or at least some system of rules to expand and improve our knowledge and our decisions, we argue that reason is much more opportunistic and eclectic and is not bound to formal norms. The main role of logic in reasoning, we suggest, may well be a rhetoric one: logic helps simplify and schematize intuitive arguments, highlighting and often exaggerating their force. 

Tot nu toe werd de rede gebruikt in filosofische zin, als een superieure manier om beter na te denken, maar Mercier en Sperber beschouwen de rede als een manier om met elkaar om te gaan. Uit die zienswijze volgt dat we voortdurend allerlei redeneringen produceren om onze eigen gedachten en omgang met anderen te rechtvaardigen, en vooral om anderen ervan te overtuigen om te denken en te handelen als wijzelf. Maar een belangrijker aspect is nog dat wij andermans redeneringen evalueren en beslissen of we ons daarbij aansluiten of niet.

Wie oog heeft voor die andere rol van logica of rede, begrijpt dat deze zowel in het bewuste als het onbewuste werkzaam is. En door haar niet meer exclusief tot het domein van het bewustzijn te rekenen, haar niet meer gelijk te stellen aan verstandigheid of wijsheid, wordt de rede ook een mechanisme dat de grens tussen deze domeinen kan vervagen. Mercier en Sperber beschouwen de rede met al haar redeneringen en logica als een mechanisme dat intuïtieve gevolgtrekkingen omkleedt, en daarmee niet alleen het bewustzijn raakt maar ook het geheugen en dus het onbewuste.

De vraag die overblijft, is waarom er juist de laatste tien jaar zoveel meer bewijs lijkt te zijn voor de langbevochten zienswijze dat het bewuste en onbewuste een continuüm vormen, en voor de gevolgtrekking dat de rede voor een deel fungeert als rechtvaardiging voor meningen en posities die op basis van intuïtie of het onbewuste worden gevormd en ingenomen. Ik vermoed dat het internet daar een doorslaggevende rol in speelt. De ‘search engines’ die inmiddels voor een groot deel van de mensheid de kennis die door experts en geleerden tot ons komt als dé toegangspoort tot informatie hebben vervangen, zijn immers vooral geprogrammeerd om eigen visies en eigen redeneringen te ondersteunen en versterken, of ze nu waar zijn of niet. Deze nieuwe informatiecultuur versterkt bij miljarden mensen tegelijk de inzet van de rede om hoogst persoonlijke intuïtieve gevolgtrekkingen te brouwen en met terugwerkende kracht te onderbouwen, precies zoals Mercier en Sperber betogen.

Het mag dienen als verklaring voor het gemak waarmee demagogen als Trump en Poetin grote groepen mensen van onwaarheden overtuigen. Maar belangrijker, het betekent een groot gevaar voor onze leefomgeving, die zich immers van redeneringen weinig aantrekt en door natuurwetten wordt geregeerd. De mens beïnvloedt zijn leefomgeving ten nadele en dat kunnen we maar beter geloven. En juist dat doen steeds meer mensen al het bewijs ten spijt niet. Een nieuwe theorie van redelijkheid, wijsheid en waarheid volgens de modellen van Gelernter, Mercier en Sperber lijkt meer dan ooit geboden.