Advertentie
Princeton-university-press

De visser: belichaming van de natie, ultieme vreemde

‘Maar manneke toch, Urk begrijpen? Dat lukt je nooit.’ Vanwaar de obsessie met vissers en hun dorpen? Wat belichaamt de visser in onze cultuur, en wat doet dat moet ons begrip van deze mensen en gemeenschappen? Wouter van Acker voert ons mee naar Urk, het Amerikaanse Tangier Island en het Engelse Newlyn.

Besproken boeken

Rond de jaarwisseling pleegt de plaatselijke jeugd zich te vermommen met bivakmutsen, banden in brand te steken, eieren te gooien naar voorbijgangers en een flinke pint te drinken. Dat alles in willekeurige volgorde, en geen haan die er de afgelopen jaren naar kraaide.

Zo schreef Frank Poorthuis in de Volkskrant in 1998, toen de officier van justitie vijftien maanden cel eiste tegen een groep jongeren uit Arnemuiden. Ik was toen negen jaar oud, en groeide in Zeeuws-Vlaanderen op met verhalen over ‘het volk’ in Breskens, Arnemuiden en Yerseke. Gesloten gemeenschappen, strikt religieus, veel ontspoorde jongeren. Mijn zwager, opgegroeid in Goes, kreeg duidelijke regels mee als hij uitging: uitkijken voor de jonge vissers uit Yerseke. Gelukkig pikte je ze er zo uit, aangezien zij de enigen waren die op klompen naar de kroeg gingen. Met oud en nieuw was het traditie om een goedkope oude auto aan te schaffen, de uitlaat ervanaf te halen, en deze volledig total loss te rijden. Over het drugsmisbruik hebben we het dan nog niet eens gehad. Veel lijkt er sinds 1998 niet te zijn veranderd: de ME moest er ook tijdens de laatste twee jaarwisselingen in Arnemuiden aan te pas komen.

Waar de journalisten zich enkel laten onderdompelen in de visserscultuur, verdrinken schrijvers als Ash en Synges zich in een andere wereld. Ieder draagt een nostalgische bril wanneer ze naar de vissersdorpen kijken, maar voor de schrijvers blijkt het onderzoek een droom die werkelijkheid is geworden.

En dan is er natuurlijk Nederlands bekendste vissersdorp, het voormalige eiland in het IJsselmeer. ‘Maar manneke toch, Urk begrijpen? Dat lukt je nooit.’ Toch probeert Matthias M.R. Declercq het. In 2020 verscheen zijn boek De ontdekking van Urk, dat het binnen zeven maanden tot een achtste druk schopte. En dat was nog voordat er journalisten werden aangevallen. De obsessie met het vreemde, eigenzinnige, eenzame dorp bestaat al langer, en niet alleen in Nederland; dat zou al duidelijk moeten zijn door het feit dat het boek door een Belg werd geschreven. In 2018 publiceerde Earl Swift Chesapeake Requiem: A Year with the Watermen of Vanishing Tangier Island, dat op zo’n beetje iedere ‘Best of 2018’-lijst kwam te staan. Daarnaast verscheen in 2020 Dark, Salt, Clear: Life in a Cornish Fishing Town, waarin Lamorna Ash een Brits vissersdorp in Cornwall onder de loep neemt.

Waar komt deze obsessie vandaan? Wat trekt ons aan tot deze dorpen, en tot vissers? Wat proberen we over hen, en misschien over onszelf, te leren? Dat de obsessie geen nieuw fenomeen is, is duidelijk. John Steinbeck schreef Cannery Row (1945), Virginia Woolf deed uitgebreid verslag van haar reis naar en verblijf nabij de vissersdorpen in Cornwall rond 1900, om nog maar te zwijgen over Ernest Hemingways The Old Man and the Sea (1952) of Herman Melvilles Moby Dick (1851). J.M. Synges The Aran Islands uit 1906 lijkt wellicht nog het meest op de drie onlangs verschenen boeken: een stadse intellectueel gaat op onderzoek uit in een vissersdorp.

Declercq en Swift zijn journalisten, en journalisten die zich naar een afgelegen plek begeven om met ‘gewone burgers’ te praten, beperken zich niet tot vissersdorpen. Politieke aardverschuivingen – denk aan Donald Trumps verkiezingsoverwinning, Brexit, de opkomst van de PVV en FvD – deden journalisten afreizen naar respectievelijk de mijnstreken van West-Virginia, kuststreken in Zuid-Engeland en dorpjes in Zuid-Limburg of Oost-Gelderland. Het achterliggende idee is steevast hetzelfde: er is een kloof tussen de ‘mainstreammedia’ en de ‘gewone’ kiezer. De gewone kiezer wordt niet begrepen en over het hoofd gezien. Om dat op te lossen moet er een ‘wij’ (journalisten) op onderzoek uit naar een ‘ander’ (vissers, boeren, mijnwerkers).

Het is belangrijk om hier een onderscheid tussen de schrijvers aan te brengen. Alle schrijvers zijn onderzoekers, maar waar voor journalisten het onderzoek het doel is, is het voor schrijvers eerder een middel. Journalisten als Declercq en Swift willen vooral vragen beantwoorden. Wat zijn de verschillen tussen mijn wereld en die van het vissersdorp? Hoe zijn die verschillen ontstaan, waartoe leiden ze, en hoe kunnen we ze overbruggen? Het zijn bij uitstek sociaal-politieke vraagstukken. Maar waar de journalisten zich enkel laten onderdompelen in de visserscultuur, verdrinken schrijvers als Ash en Synges zich in een andere wereld. Ieder draagt een nostalgische bril wanneer ze naar de vissersdorpen kijken, maar voor de schrijvers blijkt het onderzoek een droom die werkelijkheid is geworden.

Nostalgie, antropologie, biologie

Ash, Declercq en Swift beginnen alle drie hun relaas door uit te drukken hoe ongelofelijk ver weg de dorpen zijn. Met de trein van Londen naar Newlyn, met de boot van het vasteland van Virginia naar Tangier Island, en zelfs met de boot naar Urk. Of het nu het einde van de spoorlijn onder de kliffen van Cornwall is, of het water tussen het vasteland en Tangier, de nadruk van deze auteurs op een haast overdreven fysieke afstand tot de dorpen beklemtoont het verbeelde isolement waarin de lokale bevolking zou leven. Ash’ tweede hoofdstuk heet niet voor niets ‘End of the Line’. Ze haalt Woolfs beschrijving van de trein naar Cornwall aan: ‘the wizard who was to transport us into another world, almost into another age’. Zo introduceert ook Swift de bevolking van Tangier Island als een compleet afgezonderde en unieke bevolking:

It is a community unlike any in America. Here live people so isolated for so long that they have their own style of speech. (…) Its virtually amphibious men follow a calendar set by the Chesapeake Bay blue crab. (…) It is a near-theocracy of old-school Christians who brook not trade in alcohol, and kept a major movie from filming in their midst over scenes of sex and beer. And not least, this is one big extended family: All but a few islanders can trace their lineage to a single man.

Met zijn beschrijving benadrukt Swift een niet nader uitgelegde paradox waarvan alle drie de werken zijn doordrenkt: vissers zijn vreemde, unieke, speciale mensen, en toch de enigen die nog ‘normaal’ zijn. Ze representeren een beeld van ‘echte’ Amerikanen, ‘echte’ Nederlanders en ‘echte’ Britten. Swift lijkt met zijn observaties nog het meest op een antropoloog, maar Declercq en Ash nemen nog meer afstand tot de onderwerpen van hun onderzoek en adopteren het vocabulaire van biologen. Zo gefocust zijn de auteurs op de verschillen tussen zichzelf en de lokale bevolking, dat het soms lijkt alsof ze een andere diersoort omschrijven. Ash besteedt zelfs een halve pagina aan het een-op-een vergelijken van vissers met narwals. Ook Declercq vermomt zich als bioloog wanneer hij zijn tijdelijke collega’s omschrijft:

Alleen David Attenborough kan deze bedreigde soort treffend inleiden, wanneer ze uit het zwart opdoemt. Eerst de vage, wat schimmige contouren, de klompen die over de tegels schuren, de sigarettenrook die naar boven komt, en dan valt het lantaarnlicht eindelijk op hun schuwe blik: “And there they are, these magnificent creatures: fishermen.” Vissers.

Voor een poging om een andere groep mensen te begrijpen, doorspekt met de overtuiging dat deze groepen lang niet altijd voor volwaardig worden aangezien, komt dit me wat tegenstrijdig over. Hoe kun je een brug slaan naar een groep mensen als je ze letterlijk tot een andere diersoort verklaart?

Pastorale, nostalgische visies op snel verdwijnende levenswijzen zijn van alle tijden. Auteurs spraken meer dan een eeuw geleden ook al over achterhaalde, maar tegelijkertijd authentieke plekken. Van John Steinbeck tot Declercq, Ash en Swift, hun impressies van deze dorpen zijn rijk aan nostalgie en een Wim Sonneveld-achtige overtuiging dat ‘alles toen nog simpel was’. Dat de drie auteurs zo denken over de jaren vijftig zegt eigenlijk al genoeg. Het gaat de auteurs niet om de daadwerkelijke waarden of levenswijzen, maar meer de verdwijning daarvan. Dit is al helemaal het geval voor Tangier Island, waar de zee jaar na jaar grote delen van het eiland opslokt. Het doet me denken aan een scène uit de film Midnight in Paris (Woody Allen, 2011). Owen Wilsons personage reist vanuit de eenentwintigste eeuw op wonderbaarlijke wijze naar het Parijs van de jaren twintig, zijn gedroomde decennium: Fitzgerald, Hemingway, de charleston. Hij ontmoet er een vrouw, en de twee reizen op een al even wonderbaarlijke wijze af naar de jaren 1890, de belle époque. Zij, Marion Cotillard, wil er blijven, beschrijft die jaren als ‘the best years Paris has ever known’. ‘But what about the twenties?’ vraagt Wilson, waarop Cotillard antwoordt: ‘Well, it’s the present. It’s dull.’

Visserij bleek een van de moeilijkste dossiers in de Brexitonderhandelingen, en dat terwijl visserij minder dan 1% van de Britse economie bedraagt.

Veel van de eerdergenoemde politieke gebeurtenissen (Trump, Brexit, de opkomst van FvD) zijn de uitwassen van toenemend nationalisme, gekenmerkt door een vorm van nationale nostalgie. Het verband tussen nationalisme en vissersdorpjes is vaker gelegd, zowel nu als in het verleden. Synge’s focus op de ‘echte’ Ieren op de Araneilanden zou een grote invloed hebben gehad op de nationalistische beweging in Ierland. Direct na de feitelijke uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU stuurde premier Johnson twee marineschepen om Franse vissersboten uit het Kanaal te verjagen. Visserij bleek een van de moeilijkste dossiers in de Brexitonderhandelingen, mede doordat het zulke sterke nationalistische en nostalgische gevoelens opwekt. En dat terwijl visserij minder dan 1% van de Britse economie bedraagt. Hoewel de boeken geen expliciet nationalistische boodschappen uitdragen, lijkt de groeiende aandacht voor de vissersdorpen hier wel degelijk een gevolg van te zijn.

Echt werk door echte mannen

Het kan de lezer van deze boeken tevens niet ontgaan dat achter dit beeld van een ‘simpel leven’ waarin ‘alles nog eenvoudig was’ een andere overtuiging schuilt: ‘toen mannen nog mannen waren, en toen werk nog werk was’. Naast een nationalistisch beeld van zogenaamd echte Nederlanders of echte Britten, speculeren de auteurs evenzeer over ‘echte’ mannen en ‘echt’ werk. Stuk voor stuk vergelijken ze met schaamte hun eigen werk met dat van de lokale bevolking, waarbij ze de stress en onzekerheid van hun eigen freelancewerk gemakkelijk lijken te negeren. Een soortgelijk ongemak voel je als academisch-opgeleide lezer al snel wanneer je bijvoorbeeld Rutger Bregmans Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers (2015) leest. Het idee dat er welvaartcreërende (vuilnismannen en vissers) en welvaartverplaatsende beroepen (accountants en socialmediaconsultants) bestaan, komt intuïtief over als logisch. Maar onder de realiteit dat journalisten en auteurs wel degelijk welvaart creëren, sluimert nog een idee: echt werk, dat doe je met je handen, daar word je moe en vies van.

Ash’ boek is wellicht het extreemste voorbeeld van deze fixatie op hoe ware mannelijkheid en werk eruit horen te zien. De proloog bestaat volledig uit een beschrijving van het lichaam van een oude man en de littekens die hij tijdens zijn jaren op zee heeft opgelopen. Het vlas en synthetische touw hebben zich in zijn handen gekerfd en verheffen hem tot een boegbeeld van mannelijkheid. Declercq omschrijft Urker vissers op zijn beurt als een soort oermensen, en vergelijkt hen een voor een met zichzelf:

In de kombuis, rond de houten tafels met verhoogde randen, zit de bemanning. Het zijn mannen met sterke lijven, tatoeages en gouden kettingen. Er liggen pakjes shag op tafel. De man naast me, Maarten, heeft een tatoeage van de Noordzee op zijn rechterarm. Maarten is begin veertig en straalt paardenkracht uit. Naast hem ben ik een fietspomp.

Niet alleen het werk van de vissers wordt dus beschouwd als authentieker dan dat van de auteurs, maar ook hun lichamen. Het is opmerkelijk dat Ash, Declercq en Swift, ogenschijnlijk progressieve auteurs en journalisten die de idealen en meningen van de bewoners met verwondering en soms zelfs walging beschrijven, zo’n ouderwets perspectief op gender en klasse hanteren. Het ontgaat ze ook zelf niet: de auteurs voelen zich vaak ongemakkelijk bij hun nieuwe fixatie op de lichamen van de vissers. Toch blijft het gissen naar waar deze neiging vandaan komt. Denken de schrijvers nog steeds binnen patriarchale kaders, zonder zich daar bewust van te zijn? Dat lijkt plausibel. Of zou de maandenlange onderdompeling in de lokale cultuur en samenleving haar effect hebben gehad?

Daar kom je nooit tussen

Als de auteur de kloof tot op het kleinste detail onderzoekt, wordt het dan mogelijk een brug te slaan, of wordt de kloof hiermee enkel onoverbrugbaarder?

De auteurs kijken met bewondering en een zeker verlangen naar de hechte gemeenschap in het dorp: iedereen kent elkaar en helpt elkaar waar nodig. Die ‘simpele’ levenswijze staat in schril contrast met de complexe sociale structuren waarin ze zelf leven. Voor de auteurs moet het een verademing zijn – en uiteindelijk vaak een verstikking – om zich even over te geven aan deze manier van leven. Hun onderzoeken zijn in die zin wellicht evenzeer een analyse van het leven in de grote stad als dat in de voorbeeldige dorpjes.Maar slagen de schrijvers in hun doel de dorpen, mensen en culturen te begrijpen? Na het lezen van alle drie de boeken moet ik teleurstellend concluderen van niet. Swift, Declercq en Ash komen tot dezelfde realisatie: ze worden niet geaccepteerd, en zullen de lokale bevolking nooit volledig kennen. Dat werd me in 1998 al verteld over Arnemuiden: daar kom je nooit tussen, daar moet je geboren zijn. Wij, de rest, kunnen enkel toekijken en af en toe de ME sturen. De academische en kosmopolitische achtergronden van de auteurs vormen weliswaar een groot contrast met de lokale bevolking, maar de auteurs kiezen er nadrukkelijk voor dit contrast nog meer uit te vergroten, waar een verkenning van gedeelde gewoontes ook een optie had kunnen zijn. Leidt het licht dat op de verschillen wordt geworpen dan tot begrip of enkel tot een benadrukking en uitvergroting van diezelfde verschillen? Als de auteur de kloof tot op het kleinste detail onderzoekt, wordt het dan mogelijk een brug te slaan, of wordt de kloof hiermee enkel onoverbrugbaarder? Aan het einde van de drie boeken is de laatste conclusie de enige aannemelijke.