Advertentie
Princeton-university-press

COPping out: vijftig jaar klimaatpolitiek

Het rapport van de Club van Rome is dit jaar 50, de almaar grimmiger verwachtingen stapelen zich steeds rapper op en Extinction Rebellion roert zich na een coronapauze weer volop. Wat moet een mens daar nu mee? In zijn superlongread bespreekt Alexander Nieuwenhuis de receptie van de klimaatcrisis, slalomt hij langs de zeven stadia van rouw, op weg naar iets van handelingsperspectief: ‘Wat als we nu eens zouden proberen te overleven? Het is te verkiezen boven “Een beter milieu begint bij jezelf.” Maar wat vraagt zoiets in feite van ons?’

Besproken boeken

Zesentwintig; dat is het indrukwekkende aantal klimaatconferenties (COPs) dat we achter de rug hebben. Zesentwintig enorme bijeenkomsten waar wereldleiders elkaar troffen om te spreken over het klimaat en het begrenzen van de CO2-uitstoot. De COPs zijn, na meer dan een kwarteeuw, een vast ritueel geworden binnen onze cultuur. Voor de zomer is het Pasen, Pinksteren en Hemelvaart. Na de zomer is het COP, G20 en Davos.

Het heeft wel iets geruststellends, die COPs. Wereldleiders die samenkomen en de ernst van de klimaatopwarming benoemen. Premier Rutte die, na een bezoek aan het overstromingsgebied in Limburg afgelopen jaar, in Glasgow opeens ‘Action, action, action’ zei en ‘Implementation, implementation, implementation.’ Het klinkt verfrissend, zelfs al is het enigszins out of character voor een premier die jarenlang iedere actie op klimaatgebied heeft gemeden als de builenpest.

Maar de vrome woorden buiten beschouwing gelaten: wat er op de COPs wordt bereikt is, zo weten we na zesentwintig edities, steevast onbevredigend. Elke keer wordt na afloop weer gezegd dat er gelukkig stappen zijn gezet, ook al is het wellicht nog niet genoeg. ‘Stop me if you think you’ve heard this one before’, schrijft Jaap Tielbeke hierover in We waren gewaarschuwd.

De meest recente publicatie van het IPCC verwacht dat tegen 2050 een miljard mensen hun huizen zullen verliezen aan sterke stormen

Zelfverklaarde realisten zeggen dat internationale besluitvorming nu eenmaal een moeizaam proces is en dat kleine stapjes beter zijn dan helemaal geen stapjes. Dat we maar beter vertrouwen kunnen stellen in het politieke proces, dat nu eenmaal traag en moeilijk verloopt. Dat we geduld moeten hebben en redelijk moeten zijn. Maar ondertussen weigeren rijke landen nog altijd hun beloftes van steun aan armere landen na te komen, nam het wereldwijde CO2-gehalte sinds de eerste COP toe van 360 ppm naar 418 ppm en worden de ernstigste scenario’s van het IPCC steevast veel eerder realiteit dan verwacht.

In 2022 zijn er nog maar weinig klimaatwetenschappers die denken dat beperking van de opwarming tot 1,5 graad – de ‘overwinning’ van COP-21 in Parijs – nog haalbaar is, maar eigenlijk is dat al veel langer zo. ‘We did not know of a single scientist at the Paris Agreement that thought 1.5 degrees was possible’, citeert Roger Hallam (grondlegger van Extinction Rebellion) een klimaatwetenschapper die bij die conferentie aanwezig was. Ondertussen verkondigden politici dat ‘Parijs’ de wereld had gered en de hoop op 1,5 graden levend hield.

De gevolgen van dat falen zijn niet mals. De meest recente publicatie van het IPCC verwacht dat tegen 2050 een miljard mensen hun huizen zullen verliezen aan sterke stormen en in een klimaatpaper van de VU werd onlangs berekend dat het aantal slachtoffers van overstromingen in 2025 al kan verdrievoudigen. Tegen het einde van de eeuw zal bovendien 50 tot 75% van de wereldbevolking te maken krijgen met hevige hittegolven en droogte.

Voor veel Nederlanders zijn het vooralsnog abstracte getallen, al hebben de overstromingen in Limburg klimaatopwarming ook voor ons al iets concreter gemaakt. Maar voor een groot deel van de wereldbevolking is het al veel langer onderdeel van het dagelijks leven. Zoals in Angola, waar op dit moment voor het vijfde opeenvolgende jaar droogte heerst en meer dan 1,5 miljoen mensen blootgesteld worden aan honger en dorst. Wat dat concreet betekent? Mekondjo Zefelino, een gehandicapte man die 160 kilometer van Angola naar Namibie kroop om eten te vinden, zei daar toen hij werd geinterviewd: ‘Het voelt niet goed als ik aan mijn moeder denk die in Angola is zonder iets te eten. Soms zou ik willen dat ik iemand terug kon sturen om haar te vertellen dat ze hierheen moet komen, naar waar we kunnen overleven.’

In 2022 is klimaatopwarming voor veel mensen al een kwestie van overleven en in de toekomst zullen die aantallen alleen maar groeien. Het IPCC verwacht dat er tegen 2030 tot 700 miljoen meer klimaatvluchtelingen in Afrika zullen zijn dan er nu al zijn. De manier waarop we in het Noorden tot nu toe met die vluchtelingen zijn omgegaan, biedt weinig hoop op solidariteit – al is de uitstoot die hun vlucht veroorzaakt historisch veelal van onze landen afkomstig.

Grenzen aan de groei

De vraag dringt zich dus op of de zogenaamde realisten, die al decennia om geduld, redelijkheid en vertrouwen in de wetenschap vragen, in wezen niet het onmogelijke eisen, in de slechtst mogelijke zin. Om in 2022, met alle mislukte COPs in het geheugen, nog te vragen om geduld en vertrouwen in het politieke proces klinkt een beetje als een drugsverslaafde die vandaag nog een shotje wil, maar morgen zeker zijn leven zal beteren. Onze verslaving? De kolossale welvaartsgroei die het op grote schaal uitstoten van CO2 op de korte termijn oplevert. We hebben tot nu toe alles in het werk gesteld om die verslaving te onderhouden, omdat we niet weten hoe we onze maatschappijen anders kunnen laten functioneren.

Na eeuwen van ontkenning is die vergelijking helaas op zijn plaats. In 1829 al gaf de Pruisische wetenschapper Alexander von Humboldt een lezing in Sint- Petersburg waarin hij aandacht vroeg voor de ‘uitstoot in industriele centra’ en stelde dat er internationaal onderzoek naar moest worden verricht. In 1860 bewees Eunice Newton Foote (naar wie een recente storm werd vernoemd die in Nederland veel schade aanrichtte) hoe verschillende gassen de atmosferische opname van de hitte van de zon beinvloeden, en legde daarmee de wetenschappelijke grondslag voor klimaatwetenschap. In 1896 toonde de Zweed Arrhenius aan dat CO2 zou kunnen bijdragen aan een opwarmingseffect. Het zijn drie vroege voorbodes van wat we in deze tijd meemaken, al zou je kunnen zeggen dat het in de negentiende eeuw nog enkel over de vermoedens van eenlingen ging, en het dus niet verwonderlijk is dat er niet naar werd geluisterd.

Maar vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw werd de wetenschap robuust genoeg om voor waar te worden aangenomen. In 1960 publiceerde Charles David Keeling metingen van Antartica en het beroemd geworden meetstation Mauna Loa, waarmee hij liet zien dat zelfs in twee jaar tijd al een stijging in het CO2-gehalte in de atmosfeer kon worden waargenomen. Zijn werk, dat voor het eerst een baselinemeting van het CO2-gehalte wist te leveren, werd breed geciteerd en de mogelijke consequenties van die stijging werden destijds volop bestudeerd. In 1967 publiceerden wetenschappers aan Princeton bijvoorbeeld een model dat het klimaat op aarde grofweg nabootste. Daaruit bleek dat bij een verdubbeling van de hoeveelheid CO2 de temperatuur enkele graden steeg.

De grafiek van Keeling kwam ook in het beroemde The Limits to Growth-rapport van de Club van Rome terecht, dat een wereldwijde verspreiding kende en waarin gewaarschuwd werd voor de gevaren van exponentiele groei. Grenzen aan de groei toonde op pagina 72 Keelings grafiek, waarop ook de te verwachten CO2-toename in de atmosfeer stond weergeven. De schatting was dat we in het jaar 2000 380 ppm zouden bereiken. We bereikten dat niveau uiteindelijk in het jaar 2006.

De jaren zeventig werden het decennium waarin de wereld probeerde om niet tegen de grenzen aan te lopen waar het rapport voor had gewaarschuwd.

De impact van Grenzen aan de groei was, in eerste aanleg, enorm. In 1979, zeven jaar na het verschijnen van het rapport, legde de Amerikaanse president Jimmy Carter zonnepanelen op het dak van het Witte Huis. Het is een beeld dat treffend illustreert hoe belangrijk milieubewustzijn eind jaren zeventig in korte tijd was geworden. Carter investeerde tien miljard dollar in het openbaar vervoer en twintig miljard in het ontwikkelen van synthetische brandstoffen, en vroeg de Amerikanen ‘om geen onnodige reizen te maken, om waar mogelijk te carpoolen, het openbaar vervoer te gebruiken en de thermostaat laag te zetten om brandstof te besparen. Iedere daad van energiebesparing’, zei hij ‘is, niet alleen gezond verstand, het is een daad van vaderlandslievendheid.’

De jaren zeventig werden het decennium waarin de wereld probeerde om niet tegen de grenzen aan te lopen waar het rapport voor had gewaarschuwd. De eerste grens was die van de schaarste aan landbouwgrond. Die kon je, zo stelde Grenzen aan de groei, verleggen door intensievere landbouw, maar dan had je wel meer zoet water, chemicalien en vooral energie nodig, waardoor je weer op die gebieden een grens zou kunnen gaan bereiken. De grens aan energie werd door de olieboycot van Saoedi-Arabie in 1973 al snel beangstigend reeel. Maar ook die grens kon, stelde het rapport, verlegd worden door nieuwe grondstoffen te vinden. Uiteindelijk zou je dan de ultieme grens naderen; die van wat de natuur aan vervuiling kan absorberen. Het is die grens die we vijftig jaar later met onze CO2-uitstoot (en niet alleen daarmee), bereikt hebben en waarvoor we nog altijd geen goede oplossing hebben.

Verandering van tijdgeest

Veel groei en weinig oplossingen, dus. Dat komt deels door een verandering van de tijdgeest die werd ingezet met de president die Carter opvolgde: Ronald Reagan. Hij haalde de zonnepanelen nog geen twee jaar na de installatie van het dak van het Witte Huis en kondigde aan dat er helemaal geen grenzen zijn aan de groei omdat de menselijke verbeelding en innovatie onbegrensd zijn. Oftewel: de markt zal het wel oplossen.

Veertig jaar hebben we die strategie inmiddels geprobeerd. Jaren waarin we met ‘een beter milieu begint bij jezelf’, vrijwillige CO2-compensatie voor vliegen, bomen-plantprojecten, het stoken van biomassa, subsidie voor elektrische auto’s, duurzame keurmerken in de visserij, de bosbouw en de voedselproductie, cradle to cradle (weet u nog?), biomimicry, en meer van dergelijke initiatieven probeerden binnen de wetten van de vrije markt zo goed mogelijk met ons leefmilieu om te gaan. Stuk voor stuk initiatieven die hun belofte niet hebben weten in te lossen en die bij de nog altijd exponentieel groeiende consumptie bovendien niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat zijn, of neerkomen op ‘greenwashing’.

Ondertussen groeide in Nederland sinds het verschijnen van Grenzen aan de groei het BNP met 1667% en nam het aantal vluchten op Schiphol met 370% toe. Dat bracht zo zijn zegeningen, laat ons dat niet ontkennen. Maar laat ons ook de prijs die ervoor werd betaald niet ontkennen. De wereldwijde economische groei van de afgelopen vijftig jaar, waar Nederland vrolijk aan meedeed, is verantwoordelijk voor de significante stijging van CO2 in de atmosfeer waarvan nu de gevolgen duidelijk waarneembaar worden. Bovendien is onze afhankelijkheid van processen die CO2 uitstoten de afgelopen halve eeuw eerder sterk gegroeid dan afgenomen, waardoor het nu nog moeilijker is geworden om onze economische groei los te koppelen van CO2-uitstoot dan dat in 1972 al was. Wie aanvoert dat Europa minder CO2 uitstoot dan in 1972, en dat het dus wel degelijk mogelijk is om de uitstoot te reduceren en welvarend te zijn, ziet voor het gemak over het hoofd dat we die uitstoot de afgelopen decennia aan andere landen hebben uitbesteed. Als we in Europa enkel materialen zouden gebruiken die we zelf geproduceerd hebben, en die dus binnen ons eigen CO2-budget zouden vallen, dan zou de overdadige wereld waarin we leven simpelweg niet bestaan.

En nu? Hoe verder?

Twee scholen

Er zijn grofweg twee scholen in het klimaatdenken. De school die de afgelopen decennia dominant is geweest denkt dat we het zonder groei en zonder vrije markt ook zonder de technologische innovaties moeten stellen die we nodig hebben om de klimaatproblemen te kunnen oplossen. Deze school wil naar voren vluchten, richting een wereld van kernfusie en andere innovaties, waarin de economische groei is losgekoppeld van het uitstoten van CO2. Haar toon is licht, optimistisch, vaak geestig en daardoor ook aantrekkelijk. Gaat u maar rustig slapen burgers, de wetenschap en de markt lossen het wel op.

Daartegenover staat de school die denkt dat groei juist het probleem is en dat we de klimaatproblemen alleen met een vorm van krimp kunnen oplossen. Die school, door Grenzen aan de groei van een wetenschappelijke onderbouwing voorzien, wijst erop dat de enige periodes waarin de CO2-uitstoot historisch gezien afnam, periodes waren van hele lage economische groei of zelfs krimp – zoals recentelijk tijdens de coronalockdowns en na de economische crisis van 2008. Ook wijzen ze erop dat er al decennialang veel verwacht wordt van kernfusie en andere ‘technofixes’, maar dat al die verwachtingen vooralsnog niet zijn uitgekomen.

We lieten ons in de luren leggen en dachten dat het wel los zou lopen met de vervuiling van onze atmosfeer. Dat het nog heel lang zou duren voordat we er iets van zouden merken. En dat, als het niet heel lang zou duren, het op zijn minst ons niet zou overkomen.

Bij het vijftigjarig jubileum van Grenzen aan de groei blijkt dat we door de ideeen van de eerste school verleid zijn om te hopen op het beste. We lieten ons in de luren leggen en dachten dat het wel los zou lopen met de vervuiling van onze atmosfeer. Dat, als het toch een probleem zou worden, het nog heel lang zou duren voordat we er iets van zouden merken. En dat, als het niet heel lang zou duren, het op zijn minst ons niet zou overkomen. Wie in 2022 de balans opmaakt ziet dat alleen dat laatste, afhankelijk van waar je leeft, enigszins waar is. Want als je de 46,7 graden in Canada hebt meegemaakt of de 50,7 graden in Australie; de branden in Californie, de Amazone of Siberie; de overstromingen in Mumbai, Lagos, Limburg en Wallonie hebt beleefd; of de droogte in Angola of die in Afghanistan die deze winter drie miljoen kinderen aan ondervoeding blootstelde, dan weet je: we zitten er middenin, het komt door onze uitstoot, het is erg. En als je optimistisch bent ingesteld: het is nog niet te laat om er wat aan te doen.

Terugkijken en vooruitkijken

In 2022 terugkijken op decennia van grenzeloze klimaatpolitiek is, kortom, geen eenduidige kwestie. Aan de ene kant overheerst het sentiment van de gemiste kansen en de tijd die we hebben verloren. Aan de andere kant, zeggen de optimisten, zijn alle technologieen die we nodig hebben om het tij te keren, anders dan in de jaren zeventig, nu aanwezig en is het ‘slechts’ een kwestie van politieke wil en vreselijk veel geld om die oplossingen te implementeren. Terugkijken zou dus niet alleen over de mislukkingen moeten gaan, maar ook over het trekken van lessen uit dat verleden om alsnog een weg naar de toekomst uit te kunnen stippelen.

De vraag die voorligt is: als we nog dit decennium 1,5 graad opwarming bereiken, wat niet denkbeeldig is, wat moeten we dan beginnen? Het akkoord van Parijs kan dan zeker de prullenbak in, maar wat dan? Gaan we wachten op een volgend geruststellend vergezicht van een volgende COP? Blijven we dan nog hopen dat kernfusie en elektrische vliegtuigen spoedig soelaas zullen bieden? Dat zou, met de ervaringen van de afgelopen halve eeuw en met alles wat we nu weten in gedachten, een bepaald suicidale houding zijn.

Misschien is de eerste stap wel erkennen dat er op dit moment geen enkele oplossing is, of in ieder geval geen simpele, onmiddellijke. Want ook de ‘oplossing’ van krimp is in feite geen oplossing. Overheden wereldwijd hebben hun samenlevingen de afgelopen eeuwen georganiseerd rond het principe van groei. Daarop terugkomen is geen sinecure. De boodschap van krimp is bovendien niet erg populair en kan momenteel zeker niet rekenen op een democratische meerderheid, terwijl het idee van groei onverminderd geliefd is. Toen ik hem interviewde zei Dennis Meadows, die aan het hoofd stond van Grenzen aan de groei, daarover: ‘Groei is een manier voor politici om iedereen meer te beloven zonder iets van iemand af te hoeven nemen.’ En ook: ‘De meeste mensen weten niet of oneindige groei mogelijk is of onmogelijk, maar ze weten wel dat ze ervan houden.’

Ziedaar onze toestand. Dat er iets moet gebeuren is duidelijk, maar wat er moet gebeuren is dat nog altijd heel duidelijk niet. Bieden de boeken die dit jubileumjaar van Grenzen aan de groei markeren aanknopingspunten, of staan ze uiteindelijk al even machteloos op deze tweesprong?

We waren gewaarschuwd

In We waren gewaarschuwd schetst journalist Jaap Tielbeke de geschiedenis van de Club van Rome. Voor het boek interviewde hij de nog levende auteurs, verdiepte zich in de teksten van de overleden Donella Meadows – de eigenlijke schrijver achter Grenzen aan de groei – en bestudeerde figuren uit de Nederlandse politiek die met het rapport te maken kregen. Ook interviewde hij nieuwe stemmen in het klimaatdebat, waaronder Gaya Herrington – een econometrist die voor KPMG heeft gewerkt en in 2021 de projecties van het rapport doorrekende in vergelijking met de historische data –, en Kate Raworth – bekend van Doughnut Economics, waarin Tielbeke een hedendaagse versie van het gedachtegoed van Grenzen aan de groei ziet.

Hij verdeelt zijn relaas in vijf hoofdstukken met jaartallen als titel. 1972 gaat over de lancering van het rapport en de receptie, 1992 over de update van het rapport na twintig jaar, 2002 is gewijd aan de twijfel aan het rapport, en 2022 maakt de balans op in het nu. Ook gaat hij in op de klimaattoppen van die jaren, waardoor je inzicht krijgt in de veranderingen van de tijdgeest in de afgelopen halve eeuw. Tielbekes stijl is betrokken en aangenaam serieus. Het inkijkje dat hij biedt in de Nederlandse politiek en de receptie van het rapport spreekt bijzonder tot de verbeelding.

‘De meeste mensen weten niet of oneindige groei mogelijk is of onmogelijk, maar ze weten wel dat ze ervan houden.’

Nederland was in de geschiedenis van Grenzen aan de groei geen onbelangrijke speler. Het rapport werd hier nog voor publicatie gelekt, een wereldprimeur. Het kwam al snel op hoog niveau terecht en werd dankzij Joop den Uyl, Hans van Mierlo en Sicco Mansholt in de landelijke regering besproken. Tielbeke beschrijft het allemaal met flair.

Uit zijn beschrijvingen komt een tijd naar voren waarin politici nog vergezichten wisten te schetsen, de nood van economische krimp aan hun achterban konden verkopen en vervolgens ook nog eens verkozen werden met zetelaantallen die nu niet meer zijn voor te stellen. Een tijd van intellectuele politici, waarin van Mierlo en den Uyl tot drie uur ’s nachts op de radio naar de nieuwste vertaling van Ulysses luisterden en om acht uur ’s ochtends weer met hun fracties vergaderden. Maar Tielbekes bewondering blijft niet steken in nostalgie. Hij erkent dat de tijd veranderd is en dat ook de politici die hij bewondert uiteindelijk niet in staat bleken om hun vergezichten te verwezenlijken.

In het interessante hoofdstuk ‘2002’ komen ook veel critici van het rapport aan bod. Tielbeke schildert een sprekend portret van de Deense politicoloog Bjorn Lomborg, auteur van The Skeptical Environmentalist. Deze vooruitgangsoptimist maakte begin 2000 in zijn boek gehakt van Grenzen aan de groei, voornamelijk door te beweren dat het rapport een voorspelling was die, gelukkig, niet was uitgekomen. Tielbeke schetst heel mooi de verleidelijkheid van dat argument en neemt het op voor Grenzen aan de groei. De meeste mensen hadden het rapport niet gelezen maar kenden het enkel uit de berichtgeving in de media. Het grote publiek wist dus niet dat de schrijvers in bijna ieder hoofdstuk benadrukten dat ze geen voorspellingen deden maar projecties maakten op basis van de informatie die op dat moment beschikbaar was. Sterker nog; ze stelden dat hun – twaalf verschillende – scenario’s eerder niet zouden uitkomen dan wel. Op het gebied van grondstoffen liet het rapport simpelweg zien hoelang de toen bekende voorraden nog zouden volstaan, erkennende dat er nieuwe voorraden zouden kunnen worden gevonden.

Door toch te stellen dat grondstoffen als goud, nikkel en zink volgens het rapport in 2002 wel op moesten zijn, terwijl ze dat niet waren, positioneerde Lomborg Grenzen aan de groei als een gefaalde voorspelling. De wereld dacht opgelucht adem te kunnen halen en gaf zich onbezorgd over aan de economische boom van begin 2000. Door de grens van de grondstoffen te verleggen leek het even dat er uberhaupt geen grenzen waren.

Tielbeke geeft eerlijk ruimte aan Lomborgs standpunten, waardoor de lezer bijna verleid wordt om met hem mee te gaan. Het zou zo mooi zijn als inderdaad, zoals Lomborg schrijft, vervuiling altijd door middel van economische groei kan worden opgelost. En dat is de afgelopen vijftig jaar op veel gebieden ook zeker gebeurd. Maar op het essentiele gebied van CO2-uitstoot juist niet. Omdat het uitstoten van CO2 tot nog toe onlosmakelijk verbonden is met de groei waar we maar geen afstand van kunnen nemen, en daar in de voorzienbare toekomst ook verbonden mee zal blijven.

Had de Club van Rome nu gelijk of niet? Het is een begrijpelijke vraag, maar het antwoord is geen eenduidig ja of nee. Bij Tielbeke komt Herrington na zorgvuldige berekeningen tot de conclusie dat twee van de twaalf scenario’s goed overeenkomen met het historische verloop. Een daarvan is het Comprehensive Technology-scenario, waarin technologie de ergste vervuiling weet op te lossen. Heeft Lomborg dan toch gelijk? Zal technologie de wereld redden? Helaas niet, zegt Herrington, want ook in dat scenario komt de groei ten einde, zij het geleidelijker. Ze waarschuwt dan ook voor een te groot vertrouwen in technologische oplossingen. ‘Ik vind het ongelofelijk riskant om daarop te gokken. Het is bijna een religieuze houding.’

Het andere scenario dat goed in de buurt komt is het Business as Usual 2-scenario, waarin er twee keer zo veel grondstoffen bleken te zijn dan in 1972 werd aangenomen. In dat scenario zorgt vervuiling voor een snelle ineenstorting van de welvaart. ‘Dat betekent niet dat de mensheid uitsterft’, vertelt Herrington, ‘maar wel dat ons welvaartsniveau hard daalt. Zolang we economische groei als ultiem doel blijven zien is dat volgens mij waarop we afstevenen.’

In het laatste hoofdstuk reflecteert Tielbeke op deze tijd en zijn eigen positie. Staan we op een kantelpunt, vraagt hij zich af, en is er reden tot hoop? Het is ongetwijfeld het moeilijkste hoofdstuk geweest om te schrijven, en ook het hoofdstuk waarin de urgentie enigszins ontbreekt. Als Tielbeke schrijft dat hij er achter is gekomen dat economische groei, of hij nu groen of niet is, onhoudbaar begint te worden komt dat, vijftig jaar nadat Grenzen aan de groei hetzelfde vaststelde, enigszins naief over. In zijn vorige boek Een beter milieu begint niet bij jezelf besprak hij hoe het klimaatprobleem in de rechtbank, door activisme en in de politiek kon worden aangepakt. In We waren gewaarschuwd blijft het bij de constatering dat hoop en verlangen niet genoeg zijn en dat er nu snel werk moet worden gemaakt van de ‘urgente struktuurveranderingen’ waar in de jaren zeventig al om geroepen werd.

Maarten Boudry

Maarten Bourdy, een andere publieke klimaatdenker, is daartentegen wars van ‘urgente struktuurveranderingen’. In zijn Waarom het klimaat niet naar de knoppen gaat (als we het hoofd koel houden), trekt hij in het wilde weg van leer tegen iedereen die het waagt om te twijfelen aan de positieve kracht van de vooruitgang en het panacee van de economische groei. Milieuactivisten vormen volgens hem het grootste obstakel voor het oplossen van het klimaatprobleem omdat ze tegen kernenergie zijn en de Club van Rome is een elitair groepje dat overal naast zat. Zijn toon is fris, provocerend en niet van humor gespeend, wat in het klimaatdebat een welkom contrast biedt, maar daarmee is het beste over dit boek helaas wel zo’n beetje gezegd.

Boudry’s centrale stelling is dat de ‘doemdenkers van de jaren ’70’ goede bedoelingen hadden, maar er helemaal naast zaten. Hij beweert, als een hedendaagse Lomborg, dat de voorspellingen van Grenzen aan de groei niet zijn uitgekomen maar specificeert nergens over welke voorspellingen hij het precies heeft. Deze slimme retorische manoeuvre, die hij heel behendig uitvoert, is een belangrijke bouwsteen voor zijn argument; dat de ‘doemdenkers van de jaren ’70’ een onbetrouwbaar stelletje is dat je vooral niet moet geloven.

In plaats van te luisteren naar de doemdenkers, pleit Boudry ervoor vertrouwen te stellen in ‘tovenaars’ die de vlucht voorwaarts durven te nemen en erop te vertrouwen dat economische groei alle problemen zal oplossen, zoals hij al zo veel problemen heeft opgelost. Zonder groei en innovatie hadden we immers het gat in de ozonlaag niet gedicht, de zure regen niet verholpen en miljarden mensen niet uit de armoede gehaald. Nu we eindelijk weten dat CO2 een groot probleem is moeten we enkel nog de groei loskoppelen van de ecologische nevenschade en en voila: we zullen leven in het paradijs op aarde waarbij we en economische groei kunnen hebben en een schone wereld die niet verder opwarmt.

Het klinkt aanlokkelijk en soms zelfs enigszins plausibel maar Boudry vermeldt niet dat het probleem van CO2 sinds de jaren zestig al helder in beeld is en dat het hier dus helemaal geen ‘nieuw’ probleem betreft waar de fantastische groeitovenaars zich eindelijk over kunnen buigen. Het is eerder een probleem waar ze al zestig jaar met een grote boog omheen lopen. Zo kan Boudry een pijnlijke vraag vermijden: Als het CO2-probleem al in de jaren zestig bekend was, wat hebben zijn tovenaars de afgelopen decennia dan uitgespookt?

Als het aankomt op economische groei valt er nog een fundamentele vraag te stellen: de wereldeconomie is sinds het verschijnen van Grenzen aan de Groei met 2.228% gegroeid. Als dat niet voldoende groei is geweest om het klimaatprobleem op te lossen, hoeveel groei zal dan wel voldoende zijn? Boudry wil ons doen geloven dat wat je ook van groei mag vinden, krimp zeker niet de oplossing is voor het terugbrengen van onze CO2-uitstoot. Dat blijkt volgens hem overduidelijk uit de coronacrisis. In 2020 viel de CO2-uitstoot ook maar met 7% terug terwijl alles op zijn gat lag – krimp is dus geen middel om de uitstoot naar beneden te brengen. Wat Boudry er voor het gemak niet bij vertelt is dat de economie in dat jaar slechts met 3,2 % kromp terwijl de CO2-uitstoot dus twee keer zo veel afnam als de economische krimp. Oftewel: krimp is juist een uiterst effectief ‘middel’ om de CO2 uitstoot terug te brengen, een magische verdubbelaar. Maar wat Boudry niet uitkomt, dat negeert hij voor het gemak. In de kern verschilt zijn discours weinig van dat van Lomborg en andere vooruitgangssofisten die al decennia dezelfde riedel afdraaien terwijl de wereldcrises elkaar blijven opvolgen. Het klinkt op het eerste gezicht vaak fris, maar in feite is het een grijsgedraaide plaat.

Als het CO2-probleem al in de jaren zestig bekend was, wat hebben Boudry’s tovenaars de afgelopen decennia dan uitgespookt?

Ook Boudry’s appel om te vertrouwen op het menselijk vernuft en innovatie klinkt eigenlijk vooral ouderwets. Het zijn de precieze woorden die Reagan veertig jaar geleden al gebruikte en die ook door toenmalig premier Biesheuvel in reactie op Grenzen aan de groei al werden gebezigd. Wat heeft het vertrouwen op het menselijk vernuft ons de afgelopen decennia gebracht? Jazeker, op technologisch gebied is er ongelooflijke vooruitgang geboekt, die de zure regen heeft verholpen en het gat in de ozonlaag heeft gereduceerd (het groeit langzaam dicht, maar het is er nog altijd). Ook qua hongersnoden, toegang tot medische zorg en het terugdringen van luchtvervuiling staan we er, met uitzondering van CO2 en methaan, stukken beter voor. Het is terecht dat Boudry daar aandacht voor vraagt, maar het is ook niet meer dan een afleidingsmanoeuvre. De enorme vooruitgang die de wereld boekte ging gepaard met een stijging van CO2 die op termijn al die vooruitgang teniet zal doen. Als natuurrampen, droogtes, grondstofoorlogen en aan klimaatopwarming gerelateerde hongersnoden (opnieuw) frequenter worden, wat zal dan onderaan de streep de balans zijn? Boudry is als een goochelaar wiens konijn in de hoed is gestikt en die daarop tot verwondering van zijn publiek snel wat witte duiven in de lucht gooit terwijl hij het dode konijn behendig in de coulissen werpt.

Op één punt weet Boudry in positieve zin te verrassen: kernenergie. Met een combinatie van humor, polemiek en lichte analyse dwingt de wetenschapsfilosoof ook de nucleair-sceptische lezer tot het heroverwegen van het standpunt. Helemaal overtuigen doet hij niet, omdat hij te gemakkelijk over de nadelen van kernenergie heenstapt. Zijn pleidooi dat kernafval geen probleem zou zijn is op de korte termijn wellicht waar, maar over de lange termijn, de hoeveelheden zoet water die gebruikt moet worden om de reactoren te koelen, en andere nadelen horen we Boudry nauwelijks. En ook in het domein van de kernenergie is Boudry helaas niet helemaal eerlijk. Zo ‘vergeet’ hij te vermelden dat de Club van Rome helemaal niet tegen kernenergie was, zoals hij nu en dan suggereert door hen in dezelfde categorie te plaatsen als activisten die tegen kernenergie zijn, waardoor het klimaatprobleem nog steeds niet is opgelost. Op pagina 73 van Grenzen aan de groei staat nota bene:

Als de energiebehoeftes op een dag door kernenergie zullen worden voorzien zal de stijging van CO2 in de atmosfeer uiteindelijk stoppen, hopelijk voordat het enige meetbare ecologische of klimatologische gevolgen zal hebben.

Boudry heeft met zijn verleidelijke retoriek een groot platform voor zichzelf weten te creeren. Als de wetenschapsfilosoof een mening heeft, staan de kranten in de rij om deze op te tekenen en interviews af te nemen. Op het gebied van berichtgeving over de klimaatproblematiek hebben we in de vijftig jaar na Grenzen aan de groei kennelijk nog altijd onvoldoende geleerd.

Bitterzoete Buelens

Er zit iets bitterzoets in het terugkijken op vijftig jaar klimaat- en milieupolitiek. Het gevoel dat er veel mis is gegaan, maar ook dat het op een bepaalde manier nu eenmaal onvermijdelijk zo is gegaan als het gegaan is. Misschien is er een woord dat zowel spijt en aanvaarding uitdrukt maar dan zonder het opgeven van de strijd dat in ‘berusting’ besloten ligt. Als er zo’n woord zou bestaan dan zou ik het gebruiken om de sfeer te beschrijven van Wat we toen al wisten van Geert Buelens – een heerlijke cultuurgeschiedenis van de jaren zeventig met een prominente rol voor Grenzen aan de groei.

Buelens, geboren in de tijd dat het rapport werd geschreven, heeft die jaren als kind beleefd waardoor hij die periode tastbaar, ruikbaar en voelbaar kan maken voor zijn lezers. Zijn boek leest als een rijke roman, waarin de verteller zijn jeugdjaren reconstrueert in het licht van feiten en omstandigheden waarvan hij als kind niet op de hoogte kon zijn. Ja, Buelens heeft de periode waarover hij schrijft beleefd, maar hij kon die pas in retrospect, door te schrijven, proberen te begrijpen.

En schrijven doet Buelens. Op meesterlijke wijze verweeft hij familie-anekdotes, historische feiten, internationale milieupolitiek en filosofische reflecties op de treehuggers in India, de poezie van Sonja Prins, de Floriade in 1972, het verschijnsel van de souvenir, de rol van de Wereldbank in ontbossing, Jean Jacques Cousteau in Antarctica, Tarkovsky’s film Solaris, La Grande Bouffe, het wel en wee van de Vlaamse ornithologische vereniging De Wielewaal en haar jeugdvereniging De Jeugd Wielewaal, de Vlaamse televisieserie De Kat, waarin de hoofdfiguur het bedrijven die het milieu vervuilen heel lastig maakt, en allerlei andere schijnbaar onbelangrijke details, zoals het feit dat er op 1 januari 1972 in de wetenschapsrubriek van een lokale Belgische krant stond geschreven dat de zenuwgeleiding van salamanders dusdanig traag is dat externe prikkels hem ontgaan, tenzij die plots heel drastisch veranderen. Het lijkt een onbelangrijk fait divers, maar in de rijke schakering van Wat we toen al wisten wordt het een metafoor voor onze verhouding tot de klimaatproblematiek: ze ontgaat ons in het dagelijks leven eigenlijk, totdat een plotselinge verandering, in de vorm van een overstroming, een storm, een brand of een dijkdoorbraak ons wakker schudt.

Kunnen wij eigenlijk wel vertrouwen op het maatschappelijk debat en de vrije ideeenvorming om de klimaatproblematiek tegen te gaan, of zou dat passieve vertrouwen er zomaar toe kunnen leiden dat we nog vijftig jaar verspillen?

Buelens schrijft als iemand die verbaasd is, en soms diep verontwaardigd, over wat er allemaal gebeurd is. Door die grondhouding krijgt zijn schrijven een grote gelaagdheid die zijn manier van terugblikken betoverend maakt. De grote gelaagdheid in zijn schrijven die uit deze grondhouding voortkomt, maakt Buelens manier van terugblikken betoverend. Want veel van de zaken die wij als hedendaags zien speelden in de jaren zeventig al lang en breed. De plasticsoep? Rechten voor bossen, oceanen en rivieren? Lagere BTW op duurzame producten? Bruto Nationaal Geluk? Lokaal eten? Elektrische auto’s? Circulaire economie? In de jaren zeventig waren dat allemaal brede maatschappelijke discussies. Buelens beschrijft in Wat we toen al wisten dus echt een vergeten geschiedenis die op onverklaarbare wijze uit het collectieve geheugen lijkt te zijn verdwenen.

Dat gegeven doet de lezer onwillekeurig verlangen naar een alternatieve werkelijkheid waarin het milieubewustzijn en de innovatieve ideeen van die tijd niet in de kiem gesmoord werden. Tegelijk rijst het vermoeden dat het bespreken van dergelijke ideeen alleen (wederom) niet tot wezenlijke veranderingen zal leiden. Kunnen wij eigenlijk wel vertrouwen op het maatschappelijk debat en de vrije ideeenvorming om de klimaatproblematiek tegen te gaan, of zou dat passieve vertrouwen er zomaar toe kunnen leiden dat we nog vijftig jaar verspillen?

Millieu en klimaat

Een zeer bruikbaar onderscheid dat Buelens in Wat we toen al wisten maakt is dat tussen milieu en klimaat. Een van de oorzaken dat Grenzen aan de groei zo groot werd was omdat fabrieken in de jaren zeventig zonder al te veel begrenzing vervuilden. De gevolgen van de industrie waren in het dagelijks leven overal tastbaar en de Rijn werd het Riool van Europa genoemd. Het verbeteren van het leefmilieu was in die jaren dan ook een no-brainer die politici van links tot rechts verenigde. Niet voor niets werden in Amerika de grondslagen van milieuwetgeving nota bene door Richard Nixon gelegd. De urgentie van Grenzen aan de groei kan in dat licht worden begrepen.

Ook in Nederland werd op milieugebied de afgelopen vijftig jaar veel vooruitgang geboekt, wat deels verklaart waarom de urgentie van Grenzen aan de groei hier gaandeweg verminderde. Dat dit gebeurde omdat de vervuiling werd verplaatst naar landen met minder milieuwetgeving zou voor de Nederlandse kiezer weinig relevant blijken. Zolang de stank maar verdween, de gezondheidsschade door fabrieken werd voorkomen en de industrie naar de achtergrond verplaatste, leken de problemen te zijn opgelost.

Voor precies deze beweging, waarin de symptomen met succes worden bestreden, maar de oorzaken ongemoeid worden gelaten, werd in Grenzen aan de groei al gewaarschuwd.

Zulke middelen mogen dan de door de groei veroorzaakte druk op korte termijn verlichten, op lange termijn doen zij toch niets dat de overschrijding en de daarop volgende ineenstorting van het systeem kan voorkomen.

Die boodschap werd in onze nieuwsmedia onvoldoende opgepikt. Ze hielden het bij sensationele koppen als ‘Ramp bedreigt de Wereld’ en artikelen vol apocalyptische voorspellingen die inderdaad niet uitkwamen – zoals Boudry en Lomborg terecht vaststellen – maar die met de eigenlijke inhoud van het rapport weinig te maken hadden. Ook op dat gebied hebben we misschien nog altijd niet genoeg geleerd.

Maar goed, we zijn terecht gekomen waar we terecht zijn gekomen. Wat staat ons nu te doen? Buelens laat tegen het einde van het boek zijn licht schijnen op activisme. Hij erkent het belang van Greta Thunberg en de schoolstakingen en ziet positieve trends in de rechtszaken van Urgenda tegen Shell en de Nederlandse staat, hij pleit ervoor dat frequente vliegers in plaats van beloond bestraft moeten worden en zegt dat burgers bewuster moeten leven en zich uit moeten spreken. Hij voert aan dat eerder ondenkbare maatregelen tijdens de coronacrisis ineens toch mogelijk bleken, en dat dergelijk intens ingrijpen ook op klimaatgebied nodig is. Het zijn losse gedachten die op zich bruikbaar zijn maar toch niet echt een uitweg wijzen.

Tot slot vertaalt Buelens zijn eigen engagement in een ontroerend gebaar. Behalve de data waarop hij begon en eindigde met het schrijven van zijn boek, voegt hij toe hoeveel parts per million aan CO2 er zich op die momenten in de lucht bevonden om de stijging ervan tastbaar te kunnen maken voor de lezer.

Enter Hallam

Terug naar de salamander die op 1 januari 1972 in een Belgische lokale krant verscheen. Het zenuwstelsel van het beestje was dusdanig traag dat het alleen sterke veranderingen waar kon nemen. Ik schreef al dat in de klimaatproblematiek natuurrampen die functie voor ons vervullen. Maar activisme kan eenzelfde rol spelen, zo vertelt The Troublemaker (2020), een film over klimaatactivist Roger Hallam.

Hallam is een van de grondleggers van Extinction Rebellion (XR), de beweging die in 2019 wereldwijd aandacht vroeg voor het klimaat. Daarvoor was hij twintig jaar lang boer in Wales totdat er, zo vertelt hij in de film, twee achtereenvolgende zomers bijzonder veel regen viel en zijn bedrijf door misoogsten geruineerd werd. Aanleiding voor Hallam om werk te maken van zijn klimaatactivisme. Want: als misoogsten wereldwijd toenemen breekt te zijner tijd net zo wereldwijd de pleuris uit.

Om het op te kunnen nemen tegen de powers that be ging Hallam Radical Protest Design studeren aan King’s College. Al gauw bracht hij, tot onvrede van zijn universiteit, de lessen in de praktijk. Hij begon een strategisch escalererende campagne om ervoor te zorgen dat King’s College niet meer zou investeren in fossiele brandstoffen. Eerst verfde hij slogans op het gebouw, toen in het gebouw – en toen de universiteit niet thuis gaf begon hij een hongerstaking. Dat leidde uiteindelijk tot de toezegging van King’s College om deze investeringen stop te zetten. Een eerste overwinning voor de boer uit Wales.

Twee jaar later stond hij aan de basis van een beweging, Extinction Rebellion, die in 2019 wereldwijd steden platlegde. Hallam wordt beschouwd als een van de strategische breinen achter de beweging, al is hij inmiddels geen actief lid meer. Zijn ideeen blijven klimaatactivisten wereldwijd inspireren en hij probeert de fossiele uitstoot nu met andere initiatieven naar beneden te brengen.

Fucking disgusting

Het is doodstil als Hallam zijn eerste zinnen heeft gezegd. De bijeenkomst vindt plaats in een klaslokaal, achter Hallam hangen kindertekeningen aan een koord. Hij is begonnen met een artikel waarin een wetenschapper die bij de COP-21 in Parijs aanwezig was, schrijft: ‘Ik kende geen enkele wetenschapper op die hele COP die dacht dat 1,5 graden opwarming nog mogelijk was.’ Hallam:

Je zou dat op een briefje op je ijskast moeten schrijven en ernaar kijken totdat je woedend bent. Want de klimaatbeweging heeft de afgelopen jaren voor 1,5 graden opwarming gestreden en ook op COP-26 was dat de inzet. Het is fucking obsceen, 1,5 graden ging nooit gebeuren. Er waren 2.000 wetenschappers op COP-21, niemand van hen dacht dat het zou gaan gebeuren, maar ze hielden allemaal hun mond. Waarom? Het zijn witte middenklasseprofessoren aan elite-universiteiten. Ze wilden geen onrust stoken. Honderdduizenden jongeren gaan al jaren wereldwijd de straat op met borden waarop ‘1,5 graden’ staat en ‘Vertrouw de wetenschap’. Maar de wetenschappers vertelden er niet bij dat het nooit zou gaan gebeuren. It’s fucking disgusting.

‘Fucking disgusting’ is ook de titel van de video en het publiek is een dertigtal studenten van begin twintig. Zijn woorden komen aan, de studenten staren voor zich uit, de zuurstof lijkt uit de kamer te zijn gezogen en er heerst gaandeweg een grafstemming.

Nee, feestelijk valt Hallam niet te noemen, maar helaas, hij heeft vaak wel een punt. Bijvoorbeeld wanneer hij Sir David King, ex-klimaatgezant voor Engeland, citeert, die in 2021 zei dat wat we de komende drie tot vier jaar doen het lot van de mensheid zal bepalen. Of wanneer hij zegt: ‘Twee graden opwarming is een wereldwijd gemiddelde. Aan land zal dat sowieso hoger liggen en afhankelijk van de geografie kan het oplopen tot zeven graden opwarming. Als het gemiddeld zeven graden warmer is dan nu, verandert alles.’

Dat het tijd is om iets te doen staat voor Hallam vast. Maar hij denkt ook te weten wat er moet gebeuren. Want in de geschiedenis zijn het altijd kleine groepjes aanhoudende activisten die de normale gang van zaken blokkeren en zo de geschiedenis veranderen. Hallam verwijst naar de Freedom Riders die door vooraan in de bus te gaan zitten zich de woede van de Amerikanen op de hals haalden, maar wel een einde wisten te maken aan veel van de segregatie in Amerika. Of naar Ghandi, die door geweldloos protest de koloniale overheersing in India tot een einde bracht.

Hallams recept is eenvoudig: vorm een groepje, blokkeer een autosnelweg of een kruispunt, of verstoor het luchtruim in de buurt van een vliegveld, gebruik het nieuws als een manier om je boodschap te verspreiden, word opgepakt, kom vrij, bepleit je zaak voor de rechter, en herhaal.

Zijn recept is dan ook eenvoudig: vorm een groepje, blokkeer een autosnelweg of een kruispunt, of verstoor het luchtruim in de buurt van een vliegveld, gebruik het nieuws als een manier om je boodschap te verspreiden, word opgepakt, kom vrij, bepleit je zaak voor de rechter, en herhaal. Dit is, in Hallams opvatting, de enige manier waarop de geschiedenis ooit werd veranderd en ook de beste manier om dat op klimaatgebied te gaan doen. Want de tijd van vriendelijke demonstraties en spandoeken is echt voorbij. Het is tijd om de boel te verstoren. De irritatie die dat soort acties opwekt en de straffen die zullen worden opgelegd zijn een kleine prijs om de planeet te redden.

Of Hallams strategie zal werken? Het verstoren van de openbare orde pakt soms goed uit en soms slecht. De eerste acties van XR werden verrassend positief ontvangen en ook de recente bezetting van het Sterrebos in Limburg kon op veel sympathie rekenen. Maar dat het heel nauw luistert bleek in 2019 in Londen toen activisten van XR de metro in een buitenwijk van Londen blokkeerden en daarmee de gewone burgers op weg naar hun werk aanzienlijk irriteerden. De actie werd slecht ontvangen en bleek een kantelpunt in de geschiedenis van de beweging. Daarnaast is het de vraag of dat soort actie niet teveel van mensen vraagt om echt effectief te zijn. Sommige activisten kunnen het aan om op deze manier zichzelf in de waagschaal te leggen en weken of in sommige gevallen maanden in de gevangenis door te brengen, met een permanent strafblad als gevolg. Maar dat kan niet van iedereen worden verwacht. Hallam beantwoordt de vraag waarom iemand dat toch zou doen zonder twijfel: ‘Because we cannot afford to lose’.

Sylvia Dell

Sylvia Dell, een vrouw uit Totnes, gelooft in ieder geval in de goede zaak. Ze is een zeer knuffelbare vrouw van in de vijftig die al enige tijd betrokken is bij XR. Ze heeft een prachtig leven gehad, zegt ze in The Troublemaker, totdat ze op een dag het IPCC-rapport las waarin stond dat er nog twaalf jaar was om de koers van de wereld te veranderen. Twaalf jaar? dacht ze, dat is belachelijk, zo snel kan het toch niet gaan?

In de film, die in 2019 werd opgenomen, vertelt ze hoe XR op haar pad kwam:

We zijn geprogrammeerd om niet over de toekomst na te denken. Om niet na te denken over de consequenties van onze acties, over wat zich buiten onze kleine wereld bevindt. We gaan gestresst door het leven om veel geld te verdienen, dingen te kopen en exotische reizen te maken, omdat onze levens leeg zijn. Toen was er plotseling een beweging die zei: dit systeem maakt ons niet alleen ongelukkig, het zal ons doden.

Ze kreeg de geest en meldde zich aan, nam deel aan acties, at een maand vegan en in de film zien we hoe ze in het diepste geheim naar London Heathrow gaat om daar een drone op hoofdhoogte rond te laten vliegen. Iets wat misschien niet ernstig lijkt, maar volgens de Engelse wet strafbaar is. Als er rondom een vliegveld onaangemeld luchtverkeer wordt gedetecteerd, worden alle vluchten uit veiligheidsoverwegingen gestopt. Het platleggen van een luchthaven is volgens Sylvia geoorloofd omdat klimaatrampen een veel grotere verstoring zullen veroorzaken. Haar verstoring van de openbare orde valt daarbij in het niet. Ze wil een kleine schade veroorzaken, om een veel grotere schade te voorkomen.

Sylvia vliegt haar drone en belt de politie: ‘Ik ben een drone aan het vliegen bij het vliegveld, jullie kunnen me nu komen arresteren.’ Een paar uur later wordt ze inderdaad ingerekend. Het heeft iets ontroerends en wonderlijks, een wat burgerlijke vrouw van in de vijftig die zich vrijwillig door de politie laat meevoeren, maar het is een logische stap binnen Hallams strategie. Door zo veel mogelijk van dit soort knuffelbare, goedwillende burgers met zorgen over het klimaat voor de rechter te laten komen, zal er op een bepaald moment iets moeten veranderen in de rechtspraak. In plaats van dat burgers dan de bak in draaien voor het verstoren van de openbare orde, gaan de bedrijven die willens en wetens CO2 blijven uitstoten, terwijl ze weten wat de gevolgen daarvan zijn, het onderspit delven.

De afgelopen jaren hebben we op dat gebied al verschuivingen gezien. In Engeland werden activisten vrijgesproken die leuzen schreven op het kantoor van Global Warming Policy Foundation, een klimaatsceptische denktank. In Zwitserland werden activisten die protesteerden bij een kantoor van Credit Suisse vrijgesproken omdat ‘de ernst van klimaatverandering’ volgens de rechtbank ‘geweldloze en redelijke burgerlijke ongehoorzaamheid kan rechtvaardigen.’ In Nederland werden activisten die het gebouw van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn voor enkele uren bezetten vrijgesproken omdat er ‘enige hinder was, maar niet zodanig dat het vervolgen van de veertien verdachten gerechtvaardigd was.’ En dan de twee wereldprimeurs die Nederland tot gidsland maakten op het gebied van klimaatrecht: de Nederlandse staat werd veroordeeld voor zijn gebrekkige actie op klimaatgebied en Shell is nu verplicht om zijn CO2 uitstoot naar beneden te brengen.

Er is dus iets aan het verschuiven in de rechtspraak en activisme heeft daar zeker een rol in gespeeld. Zal het onze drift naar nog meer groei op een begrensde planeet aan banden kunnen leggen? Wie zal het zeggen? Maar Hallams strategieen lijken op dit moment een van de weinige constructieve voorstellen om geweldloos en binnen de regels van de democratie – maar toch niet onschadelijk of machteloos – de samenleving te dwingen een andere koers te kiezen.

Voor Hallam zelf is het niet alleen een politieke kwestie maar ook een van zingeving. In de film toont hij zich regelmatig van zijn filosofische kant en tegen het einde culmineert zijn denken in dit citaat over de rol die activisme in deze tijd kan spelen:

Het is een kans om het leven ten volle te leven en dat betekent: leven zonder leugens. De grootste leugen van onze samenleving is: ‘Alles is prima in orde en de klimaatcatastrofe gaat niet gebeuren’. Als je van die leugen af bent is er niet alleen een technische oplossing, er ontstaat ook een massale sociale opleving, een spiritueel reveil van wat het betekent om mens te zijn. Opeens hebben we een collectief project dat heet: laten we proberen te overleven.

‘Laten we proberen te overleven.’ Het is te verkiezen boven ‘Een beter milieu begint bij jezelf’. Maar wat vraagt zoiets in feite van ons? Het is anno 2022 wel duidelijk dat de problemen niet langer de toekomst in geschoven kunnen worden, vanwege het simpele feit dat de problemen inmiddels hier zijn. Van de twee scholen in het klimaatdebat lijkt de tweede school, die aangeeft dat de uitstoot alleen in periodes van krimp is afgenomen, het meest in de feiten geworteld en het is tijd om dat onder ogen te zien. Natuurlijk heeft technologische innovatie een rol gespeeld bij het dempen van de groei van de CO2-uitstoot en zal zij dat blijven doen. Maar om nu nog door te blijven groeien in afwachting van toekomstige innovaties en te hopen op het beste, is pathologisch.

Krimp is de andere optie, maar krimp is in de praktijk geen eenvoudige opgave. Als het ene land een krimpstrategie begint, heeft het een nadeel tegenover landen die onverminderd willen blijven groeien. Dat is typisch een probleem dat bij een internationaal forum als de COP besproken zou kunnen worden. Maar daar zul je het woord de-growth niet snel horen vallen. Wie het document van COP-26 leest wordt om de oren geslagen met mitigation, adaptation, sustainability en andere newspeak. Het verbaast misschien niet dat een bijeenkomst die in hoge mate door het bedrijfsleven gesponsord wordt die richting op denkt, maar wat wel verbaast is dat het zo lang in staat is geweest om ons in slaap te sussen met schone beloftes en mooie praatjes.

Op de eerste pagina van het COP-26-document staat het eigenlijk ronduit:

The aim of the UK COP26 Presidency was to keep alive the hope of limiting the rise in global temperature to 1.5C.

De oplettende lezer begrijpt waar het om gaat. Niet om de inspanningen die moeten leiden tot het beperken van de opwarming tot 1,5 graad af te dwingen. Maar om het levend houden van de hoop dat zoiets zou kunnen gebeuren. Daarover is het document gelukkig optimistisch:

…and the Glasgow Climate Pact does just that.

Hoop is een positieve kracht die je op de been kan houden in moeilijke tijden. Iets om naar te streven in duistere momenten. In de interpretatie van Rebecca Solnit is hoop het gegeven dat we simpelweg niet weten wat er gaat gebeuren en dat het dus mogelijk is om, alleen of met vele anderen, de uitkomst te beinvloeden. Maar in de context van COP is hoop iets anders geworden. Na 26 toppen weten we namelijk wel wat er gaat gebeuren. Wereldleiders gaan op COP-27 samenkomen en hun zorgen uiten, ze gaan zeggen dat het tijd is voor ‘Action, action, action’. Aan het begin van de top zullen ze ambitieuze doelen stellen en die vervolgens, surprise surprise, naar beneden bijstellen, zodat er weer kleine stapjes zijn gezet, al is het – helaas! – nog altijd niet genoeg. Stop me if you’ve heard that one before. Zo verwordt hoop van een positieve kracht die wij dachten te kunnen bezitten, tot een duistere macht die bezit van ons heeft genomen.

De vier hierboven besproken bronnen hebben stuk voor stuk hun verdiensten. Ook die van Boudry, die ons toont hoe verleidelijk het kan zijn om naar voren te blijven vluchten zonder dat we zeker weten of daar wel ruimte voor is. De andere drie laten eerder zien dat de vlucht voorwaarts nog altijd een vlucht is. Anno 2022 betekent de problemen onder ogen zien een mengeling van voorzichtige terughoudendheid en van radicaal beleid dat werk maakt van een internationaal gecoordineerde, gecontroleerde krimp. Dat is nog nooit in de geschiedenis gebeurd, we betreden dan terra incognita.

Hallams nieuwste initiatief heet JustStopOil en in die naam ligt al besloten wat het wil. Stoppen met olie en van daaruit de gevolgen trekken en vooruitdenken.

Nog altijd valt het beste argument om dat terrein toch te betreden te vinden in de berekeningen van Grenzen aan de groei. Hun model berekende op basis van historische data dat de wereldwijde groei onvermijdelijk ergens in de eenentwintigste eeuw tot stilstand zou komen en zou overgaan in krimp. Dat was in alle twaalf scenario’s vroeger of later de uitkomst. Jay Forrester, de grondlegger van het model waar Grenzen aan de groei mee werd berekend, stelde het in 1972 als volgt:

We weten niet precies waar de grenzen liggen, maar we weten wel dat op een begrensde planeet grenzen onvermijdelijk zijn. We kunnen onze eigen grenzen kiezen, of we kunnen de natuur ze voor ons laten kiezen.

Als we vijftig jaar later nog een kans hebben om onze eigen grenzen te stellen, dan lijken de ideeen van Hallam me daarvoor waardevol. Een wereldwijde burgerbeweging die aanhoudend door geweldloze actie de staten op hun verantwoordelijkheden wijst en regeringen tot handelen dwingt zou, misschien, een kantelpunt kunnen veroorzaken. In 2019 maakte XR een goed begin met vreedzame demonstraties over de hele wereld. Corona brak het momentum van deze beweging, maar ze liet wel zien dat honderdduizenden burgers in staat waren zich een andere toekomst voor te stellen dan de door de COPs voorgeschotelde.

JustStopOil

Hallams nieuwste initiatief heet JustStopOil en in die naam ligt al besloten wat het wil. Stoppen met olie en van daaruit de gevolgen trekken en vooruitdenken. Wat betekent het om te stoppen met olie? Hoe gaan we de maatschappijen vormgeven? Hoe gaan we in ons voedsel voorzien, het woon-werkverkeer regelen? Van daaruit volgen weer andere vragen. Is het mogelijk? Hoe snel is het mogelijk? Hoe is het mogelijk? Maar aan de grondslag hoeft niet meer te worden getwijfeld.

Stoppen met olie is op dit moment de meest eerlijke positie. We weten dat we niet oneindig olie kunnen gebruiken, we weten dat we ermee moeten stoppen en we weten dat onze kansen zienderogen verbeteren als we dat doen. Waarom gaan we er dan niet gewoon van uit dat we er nu mee stoppen en kijken we wat er van daaruit mogelijk is? Want zelfs als we vandaag stoppen met het uitstoten van CO2 zullen we nog jaren geconfronteerd worden met de gevolgen van onze eerdere uitstoot. Laten we nadenken over wat er voor nodig is om nu te stoppen, en dat vervolgens mogelijk proberen te maken. De generaties na ons zullen ons dankbaar zijn voor dat experiment.

En laat dat experiment taboeloos zijn; als er een plausibele manier is om met kernenergie om te gaan, laten we het proberen. Maar laten we dat niet doen zonder de directe uitdagingen – vervuiling van het zoetwater en nucleaire opslag voor de lange termijn – in de overwegingen mee te nemen. Noch de grotere vraag die daarachter opdoemt: wat gaan we doen met al die CO2-vrije energie en al het afval dat we daarmee ongetwijfeld gaan produceren? Als we op kernenergie overschakelen zonder acht te slaan op deze vragen, komt dat neer op een vorm van symptoombestrijding die bovendien, met de huidige geschatte uraniumvoorraden, ook maar enkele decennia uitstel biedt. De eisen die XR in 2019 op tafel legde zijn nog steeds relevant: Vertel de Waarheid, doe wat Nodig is en Betrek Burgers – bijvoorbeeld met de burgertop die schrijvers David Van Reybrouck en Eva Rovers al jaren bepleiten.

COPping out

Het vertrouwen in de COPs dat we, expliciet of impliciet, nog hebben, kunnen we hoe dan ook beter laten varen. En wat komt er dan voor in de plaats? Wie weet wel Solnits hoop: we weten dan inderdaad niet meer wat er gaat gebeuren en kunnen de plicht weer opnemen die we vergeefs aan de COPs en onze regeringsleiders uitbesteedden; om de boel de juiste richting in te duwen. Waarom niet, laten we inderdaad proberen te overleven.

Het vertrouwen in de COPs dat we, expliciet of impliciet, nog hebben, kunnen we hoe dan ook beter laten varen. En wat komt er dan voor in de plaats?

In 2022 is een onderdeel van proberen te overleven zonder twijfel een vorm van geweldloos verzet. Zand in de raderen van de machine gooien om zo de aandacht van de salamander te trekken. Onder de vaandels van XR, JustStopOil en andere initiatieven zullen de komende jaren steeds meer burgers bereid blijken hun tijd en hun vrijheid te riskeren, of op te geven, om te proberen de boel ten goede te keren. Mensen als Sylvia Dell, die na een rijk leven ontdekken dat dat leven gebaseerd is op het uitstellen van al lang geleden voorspelde consequenties. Alleen al dat erkennen opent een nieuwe ruimte – een ruimte waarin spijt en schuld ongetwijfeld een rol spelen, maar vooral waar oprechte verontwaardiging en woede kunnen groeien. Decennialang hebben onze leiders volgehouden dat het zo’n vaart niet zou lopen. Nu zijn we dan precies beland waar we volgens hen niet zouden belanden. Het is in feite misdadig. Voor wie de gevolgen van klimaatverandering aan den lijve heeft ondervonden is dat geen abstracte oefening meer, de woede is al werkelijkheid. Hun aantallen zullen de komende jaren alleen maar toenemen, en in Grenzen aan de Groei vinden ze het onmiskenbare bewijs dat we het al die tijd al wisten.

In The Troublemaker zegt Roger Hallam dat hij voortdurend hetzelfde gesprek heeft, met steeds nieuwe mensen. Haast iedereen die hij na zijn presentaties spreekt zegt: ‘Ik wist het, ik heb het al die tijd geweten, en nu ga ik iets doen.’ De film eindigt met emotionele beelden die uitmonden in een zwart-witte tekst: ‘De tijd van enkel films te kijken is voorbij’ en daarmee zou ik ook hier willen afsluiten:

De tijd van artikelen lezen, je informeren, het probleem overdenken, beleefd met tegenstanders in debat gaan, in het stemhokje of de supermarkt de wereld proberen te veranderen… die tijd is voorbij.