Advertentie
Nouvelles Voix-programma

De besmettelijkheid van inspiratie

Hoe kan je inspiratie duiden en traceren? Aan de hand van diverse voorbeelden probeert sociaalpsycholoog Ap Dijksterhuis die vraag te beantwoorden. Pek van Andel las Inspiratie en loopt met Dijksterhuis door de wandelgangen van het onbewuste.

Besproken boeken

In september vorig jaar was Ap Dijksterhuis te gast bij Femke van der Laan bij Nooit meer slapen op NPO Radio 1. Dat interview, over zijn nieuwste boek, was voor mij de aanleiding het te recenseren. Om met de woorden van Fritzi Harmsen van Beek te spreken: ik heb het met ontdekkingslust uitgelezen, met name door de belezenheid van de schrijver, ook al heeft hij de literatuur niet altijd geheel bijgehouden.

Volgens de legende zou magnetisme in het oude Griekenland ontdekt zijn door herders, die rond het dorp Magneton opmerkten dat de ijzeren punt van hun staf steeds werd aangetrokken door de veldkeien aldaar.

Zo voert Dijksterhuis al vroeg in zijn boek de Duitse chemicus Friedrich Kekulé op, die eens droomde van een slang die in zijn eigen staart beet, wat hem naar eigen zeggen op het idee bracht dat moleculen, net zoals benzeen, de vorm van een ring konden hebben. Maar inmiddels is al jaren bekend dat Kekulé nog voor die droom een Franstalig boek gelezen had waarin zulke ringvormige moleculen reeds vermoed, en zelfs getekend waren. (Hij vond dit boek zelfs zo goed dat hij meende dat het daarom in het Duits vertaald moest worden.) Maar daar repte hij niet over toen hij bij de viering van het vijfentwintigjarig jubileum na ‘zijn’ ontdekking van de aromatische, ofwel geurende moleculen, zoals ze nu heten, zijn droom ter sprake bracht. Wat dan natuurlijk de vraag oproept wat hem indertijd nou daadwerkelijk geïnspireerd heeft: dat eerdere boek, zijn latere droom, of een combinatie van die twee?

Breedte vs. diepgang

In Inspiratie gaat het steeds om een verrassende observatie, die bij een onderzoeker voldoende inspiratie oproept om die waarneming (ofwel iets voor waar aannemen), correct te duiden en/of toe te passen. Een klassiek voorbeeld van deze serendipiteit, een verschijnsel dat in het besproken boek overigens niet systematisch wordt uitgediept, is het verhaal over de ontdekking van magnetisme. Volgens de legende zou magnetisme in het oude Griekenland ontdekt zijn door herders, die rond het dorp Magneton opmerkten dat de ijzeren punt van hun staf steeds werd aangetrokken door de veldkeien aldaar. Die stenen bezaten een raadselachtige aantrekkingskracht, die naar het dorp Magneton werd vernoemd.

Hoewel mijns inziens de levensschets van Gandhi inhoudelijk het absolute hoogtepunt van het boek vormt, zit de kracht van Inspiratie hem in de breedte: het aantal besproken vakgebieden, waaruit geïnspireerde lieden de revue passeren, en de talloze weetjes die Dijksterhuis daarover weet op te rakelen. Maar juist die breedte gaat soms, helaas, toch ook ten koste van de diepgang. Zo mis ik in het verhaal over magnetisme de vermelding van het klassieke essay van Plato, die ‘dichterlijkheid’, wat we nu ‘creativiteit’ zouden noemen, ooit vergeleek met magnetisme, dat niet alleen anderen kan aantrekken, maar hun ook een kracht kan geven.

Een andere casus waarin Dijksterhuis maar het halve verhaal belicht is dat van de Franse wiskundige Henri Poincaré. Deze staat met een magnetiserende foto in het boek, achter zijn schrijftafel met daarop een brandende petroleumlamp. Dijksterhuis citeert hem wel, vanuit Amerikaanse vertaling nota bene, maar zijn verder briljante betoog over L’invention mathématique – dat Poincaré in 1908 hield voor psychologen, en dat later door de wiskundige Jacques Hadamard meesterlijk werd geanalyseerd in zijn ‘Essai sur la psychologie de l’invention dans le domaine mathématique’ – noemt Dijksterhuis geen van beide expliciet. De eerste, Amerikaanse, versie ervan, The Psychology of Invention in the Mathematical Field – een Dover-pocket uit 1954 – las ik eind jaren zestig als medisch student aan de RUG. Jan Snijders, psycholoog en destijds rector magnificus, liet zijn studenten dat boekje toen al lezen, als antidotum tegen het behaviorisme van de militante B.F. Skinner, met zijn ‘stimulus → respons model’. De mens is geen rat, is meer dan een rat, want hij is creatief, ofwel scheppend, was Snijders’ boodschap.

In het onderbewuste heerst vrijheid, door de afwezigheid van discipline, en door wanorde, die stoelt op toeval. Dit gebrek aan orde laat onverwachte combinaties toe. Is het onbewuste niet superieur aan het bewuste?

Maar de afslag waaraan Dijksterhuis voorbijgaat is wel degelijk het bewandelen waard. In dat beroemde essay beschrijft Poincaré hoe hij zich voorstelt wat er in zijn hoofd gebeurt bij het doen van een wiskundige vondst. Ik parafraseer zijn hypothese:

Als we aan een wiskundig probleem werken waar we niet uitkomen, maakt dat ideeën los die ermee te maken hebben. Die blijven dansen, als muggen in een zwerm, als atomen, die onderling verbindingen aangaan, die soms zo mooi zijn dat ze vanuit je onderbewuste in je bewustzijn doordringen. Daar is een esthetische gevoeligheid voor nodig. In dat onderbewuste heerst vrijheid, door de afwezigheid van discipline, en door wanorde, die stoelt op toeval. Dit gebrek aan orde laat onverwachte combinaties toe. Is het onbewuste niet superieur aan het bewuste?

Het is een fenomeen dat Paul Valéry omschreef als ‘Hasard intime, père de bien des choses’. En in zijn essay over Poincaré citeert Hadamard in een voetnoot weer Paul Souriau: ‘Pour inventer, il faut penser à côté. Lateral thinking noemde Edward de Bono dat later, zonder bronvermelding overigens. En een veel ouder voorbeeld: Alexander de Grote die de gordiaanse knoop, van kornoeljebast, moest ontwarren. Volgens de machoversie van het verhaal hakt hij de knoop door. Volgens de ingenieuze versie kijkt hij waar het touw waar de knoop in zit naartoe leidt, en trekt aldaar een pal los, waarmee hij hetzelfde bereikt. ‘Ernaast denken’ kwam hier neer op het verruimen van de probleemstelling. En ironisch genoeg is dit precies de reden waardoor het lezen van Inspiratie soms wat vlak aanvoelt: de opsomming van inspirerende wetenswaardigheden zonder de diepgang op te zoeken werkt uiteindelijk weinig inspirerend.

Inspiratie met wat opsmuk

Hoewel Dijksterhuis de lezer zeker weet te vermaken met een anekdotische benadering van de wereld om ons heen, merk ik dat ‘inspiratie’ voor mij als lezer juist bereikt wordt in het graven; in het zoeken naar de onderlinge verbanden tussen tal van schitterende (wetenschappelijke) vondsten. Hoewel Dijksterhuis vaker dan niet aan de oppervlakte blijft, geeft hij toch een overzicht van bijzondere verhalen dat ten minste tot inspiratie aan kan zetten.

‘Inspiratie’ is natuurlijk een mer à boire om over te schrijven, maar Dijksterhuis is er niet in verdronken, en ik heb er als lezer heerlijk in gezwommen.

Inspiratie is inderdaad besmettelijk, zoals Plato allang wist – en zo raakte ik door de volgende door Dijksterhuis opgediende weetjes besmet.

De vrouw van Steve Jobs zei over hem: ‘Zijn geest is nooit gegijzeld geweest door de realiteit.’ Bij het ontwerp van het Apple-gebouw (waar twaalfduizend mensen werken) probeerde hij zelfs te bedingen dat er slechts op twee plekken wc’s zouden komen – één voor mannen, en één voor vrouwen – waardoor mensen gedwongen zouden worden grote afstanden door het gebouw te lopen. Hoe vaker mensen elkaar informeel ontmoeten, hoe beter. ‘Als een gebouw dat niet aanmoedigt, verlies je innovatie en de magie die aangewakkerd wordt door toeval.’/ Emile van der Staak, een topchef: ‘We moeten grote doelen stellen en onderweg kunnen genieten van ons geploeter.’/ Boeddha: ‘Het vergaren van geld en roem is als zeewater drinken om je dorst te lessen.’/ Dat Darwin op zijn tweeëntwintigste al uitvoer en pas na vijf jaar terugkwam, en later schreef: ‘My mind seems to have become a kind of machine for grinding general laws out of large collections of facts.’/ Paul McCartney droomde de melodie van Yesterday en was eerst wantrouwig. Hij moest het eerder gehoord hebben, dacht hij, en hij veronderstelde dat de melodie al door iemand bedacht was, was bang dat hij plagieerde.

‘Inspiratie’ is natuurlijk een mer à boire om over te schrijven. Vooral als je er zoveel affiniteit mee en kennis over hebt als Ap Dijksterhuis. Maar hij is er niet in verdronken, en ik heb er als lezer heerlijk in gezwommen. Al moet me van het hart dat ik me heb geërgerd aan de overdaad aan Engelse leenwoorden als chillen, mindset, en mindfulness (wat gewoon ‘opmerkzaamheid’ is), en aan de huidige mode dat alle voetnoten achter in het boek geramd zijn, en dat er zo’n kaft omheen zit, met een tekst, gezet in die oerlelijke schreefloze ketterletter, en dat Prometheus vier blanco pagina’s meetelt en zo uitkomt op 360 bladzijden, alsof ‘inspiratie’ opblazing betekent in plaats van ‘inblazing’.