Advertentie
Banner-Moor-Veronesi-Mersbergen-Vries-DNBG-1454×183

Egypte: Verrotte bewijslast

De Egyptische schrijver Ahmad Naji belandde in 2014 achter de tralies vanwege zijn boek Het gebruik van het leven. Toch ontkwam het boek zelf aan de klauwen van de censuur. Na zijn vrijlating verscheen in 2020 Verrotte bewijslast, dat zich, zo Djûke Poppinga, binnen de Arabische traditie van gevangenismemoires op verschillende manieren onderscheidt. In de rubriek Aldaar laten literair vertalers zien hoe literatuur nieuwe, meer doorleefde perspectieven kan bieden op wat hier actualiteit heet.

Wie had ooit kunnen voorspellen dat Ahmad Naji (1985), een jonge journalist die zich in de alternatieve kunstenaarskringen van Caïro bewoog en zich verre hield van misdaad en politiek, van de ene dag op de andere een crimineel zou worden?

Het begon in 2014, met de publicatie van Het gebruik van het leven, een dystopisch, enigszins chaotisch portret van de jongerenscene aan de vooravond van de revolutie van 2011. Veel seks en geweld, de hoofdpersoon masturbeert erop los, rookt graag een hasj-sigaretje en jaagt er met zijn vrienden liters wodka doorheen. Droom, fantasie en werkelijkheid lopen door elkaar en bezorgen de lezer een hallucinatoire ervaring. Het boek, dat is geschreven in een mengeling van modern standaard Arabisch en Egyptisch dialect, had de gevreesde rode pen van de censuur doorstaan en lag al bij de uitgever om naar de boekhandels te worden gestuurd. Wat kon er zo mis gaan?

Zoals gebruikelijk wanneer er in Egypte een belangrijke nieuwe roman wordt gelanceerd, beleefde ook dit boek een voorpublicatie in Akhbar Al-Adab, het literaire magazine van een van de belangrijkste kranten van Egypte. Daags daarop diende een lezer een klacht in. Zijn hartslag was onregelmatig geworden, zijn bloeddruk gedaald en hij was ernstig ziek geworden. ‘De lezer, een vijfenzestigjarige advocaat, wiens hart decennia van dictatuur had overleefd, was zo geschokt door het wellustige gedrag van de hoofdpersoon, dat hij hartkloppingen had gekregen’, luidde een verontwaardigde reactie van een buitenlandse journalist. De klacht was voldoende om de negenentwintigjarige Naji op te pakken, tot twee jaar gevangenisstraf te veroordelen en in de Tora-gevangenis op te sluiten. Het nieuws leidde tot een golf van protest in binnen- en buitenland – het Amerikaanse muziekblad Rolling Stone schreef er in 2017 een thrillerachtige reportage over – en uiteindelijk leidde de druk van buitenaf tot zijn vervroegde vrijlating op 22 december 2016. Sindsdien woont hij in Washington met zijn vrouw, met wie hij in de gevangenis is getrouwd. Het boek werd niet verboden en is nog steeds te koop.
Na zijn vrijlating schreef Naji een boek over zijn gevangeniservaringen, dat deze keer zonder tegenwerking van de overheid in 2020 verscheen bij de Egyptische uitgeverij Safsafa, onder de titel Hirz mukamkam, ‘Verrotte bewijslast’. De titel verwijst naar een uitdrukking onder gevangenen om iemand aan te duiden die verantwoordelijk is voor zijn eigen gevangenschap (dan had je maar niet over seks en drugs moeten schrijven). Inmiddels is het boek in het Engels vertaald als Rotten Evidence (2024), waarvoor vertaalster Katherine Halls werd bekroond met de Saif Ghobash Banipal Translation Prize.

Na zijn vrijlating schreef Ahmad Naji een boek over zijn gevangeniservaringen. Verrotte bewijslast (2020) past in een rijke traditie van Arabische gevangenisliteratuur.

Verrotte bewijslast past in een rijke traditie van Arabische gevangenisliteratuur. Bekende voorgangers zijn de Egyptische Son’allah Ibrahim (Die geur, That Smell, 1966), de Irakese Abdelrahman Munif (Ten oosten van de Middellandse Zee, 1975), de Syrische Mustafa Khalifa (De schelp, 2008) en de Marokkaanse Youssef Fadel (A Rare Blue Bird Flies with Me, 2013). Veel van dat soort memoires gaat over de barbaarse fysieke en psychische martelpraktijken die de veelal politieke gevangenen hebben moeten doorstaan.

Dit boek van Ahmad Naji is anders. Niet chronologisch geordende dagboekaantekeningen die hij in de cel heeft geschreven worden afgewisseld door herinneringen aan zijn jeugd als oudste zoon van progressieve moslimbroeders in een Egyptische provinciestad, en overpeinzingen over literatuur, politiek en maatschappij. Hoewel er melding wordt gemaakt van pesterijen, intimidaties en extreem slechte leefomstandigheden in de gevangenis – kleine ruimten, geen privacy, smerige toiletten – is er geen sprake van structurele martelingen zoals die bijvoorbeeld in De Schelp zo indringend worden beschreven. Naji’s grootste vijand is de intense verveling. De invloed die dat heeft op zijn geestelijke gesteldheid en de trucs die hij verzint om daarmee om te gaan, zijn knap beschreven en soms zeer indrukwekkend. Ondanks de wanhoop over een onzekere toekomst vindt hij een uitweg: lezen en (in codetaal) schrijven. Boeken zijn toegestaan, maar moeten wel eerst door de gevangeniscensuur. Naji mag wel over politiek lezen, maar alles wat aan de openbare zeden raakt, is voor hem taboe. Hij mag ook schrijven, en dat doet hij veelvuldig.

Ook in deze memoires schuwt Naji grof taalgebruik niet. Des te verbazender is het dat dit boek wederom aan de klauwen van de censor is ontsnapt. Het is afwachten of iemand hier alsnog hartklachten van krijgt.