Googles Technate: spelen in een hof van heden, met commandotoren
Architecte Elsbeth Ronner zag de plannen voor het nieuwe Google-hoofdkantoor en moest onwillekeurig denken aan het werk van Reyner Banham, R. Buckminster Fuller en Johan Huizinga. Wat voor spel is het, dat Google en zijn architecten spelen?
Besproken boeken
-
Johan Huizinga Homo ludens: proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur (Amsterdam University Press 2010), 220 blz.
* Deze bijdrage kwam tot stand in samenwerking met essayistisch talentontwikkelingsplatform De Nieuwe Garde, nieuwegarde.org *
Er zijn geen spelelementen opgenomen in de kantooromgeving waar ik werk. Dat is niet verrassend: iedereen die er binnenkomt, gaat direct aan de slag. Spelen of fysieke oefening wordt er in algemeen gezien als vrijetijdsbeoefening en daar is nu eenmaal geen ruimte voor op het werk. Een functioneel ingerichte omgeving is gebruikelijk bij kantoorgebouwen; ruimte voor spelen is er slechts zelden, en als het er al is dan is het voor de kinderen. Dit geldt ook voor mijn kantoor, waar op elke verdieping lange gangen zijn met daaraan ruimtes voor kleine bedrijven. Bij ons geen brainstormplek waar met behulp van vreemdsoortige meubels niet alleen de lichamen maar ook de geesten losgeschud moeten worden. Er is geen trampoline om eens uitgelaten op te springen. Er zijn zelfs geen statafels voor vergaderingen.
Hoe anders is het bij de kantoren van Google. In het kantoor in Zürich roetsjen de werknemers vanaf de eerste verdieping met een glijbaan de kantine in. Snel afdalen tussen verdiepingen kan ook via een brandweerpaal. Een klimmuur zou een goede toevoeging zijn om naar boven te komen, maar over een speelse manier om een bovengelegen verdieping te bereiken is (ironisch genoeg) niets bekend. Het ludieke karakter van de werkomgeving staat symbool voor een speels bedrijf waar knappe koppen op creatieve gedachten kunnen komen. Het spel, de competitie, daagt de werknemers uit om met creatieve nieuwe projecten te komen. Het kantoor is een visitekaartje van Google als bedrijf dat er plezier in schept spelenderwijs ongekende mogelijkheden te ontwikkelen.
Google heeft vorig voorjaar ten overstaan van de wereldpers het ontwerp gepresenteerd voor een nieuw hoofdkantoor in Silicon Valley. Het ontwerp voor de nieuwe werkomgeving van Google is van de architecten van Bjarke Ingels Group (BIG) en Heatherwick Studio. Deze architecten leveren doorgaans opvallende combinaties van brutale concepten en poëtisch sculpturalisme. Op de wereldtentoonstelling van 2010 in Shanghai toonde Heatherwick Studio voor het Verenigd Koninkrijk de Seed Cathedral, en nam BIG het Deense paviljoen voor zijn rekening. De Seed Cathedral was een ruimte omhuld door talloze optische glasvezel-filamenten met in elke vezel het zaadje van een plant. De gevel leek zacht en nodigde uit tot strelen. Het leverde een fantastisch lichtspel op, ‘s nachts van binnen naar buiten, overdag andersom. BIG presenteerde in een oneindige lus waar de bezoekers overheen konden fietsen een karikatuur van het beste van Denemarken, met halverwege de lus een zwemplek en als slotakkoord de bronzen De Kleine Zeemeermin uit Kopenhagen. Deze twee architectenbureaus, die nog maar relatief kort tot de gevestigde orde van de architectuur behoren, buigen zich nu voor Google samen over de wijze waarop het ludieke in een hoofdkantoor tot uitdrukking zou kunnen komen.
Architectuur van de vrijheid
Het eerste conceptontwerp dat de architecten publiceerden, toonde een campus die bestaat uit een aantal glazen schelpen die zich vloeiend in het landschap voegen. Het landschap wordt in het ontwerp weergegeven als een Hof van Eden, een romantisch grasland met sportende mensen, ruimte voor kleinschalige stadslandbouw en zacht stromende beekjes. Als werknemer van ’s werelds grootste internetbedrijf zou ik mezelf best willen zien slenteren door het park, al mijmerend over innovatieve ideeën. Evenmin zou ik er bezwaar tegen hebben om tijdens werktijd al tennissend met collega’s een deal te sluiten. De ‘campus’ biedt alles wat je van een kantoor mag verwachten, en tegelijkertijd is er voldoende ruimte voor ontdekking, vrijheid en beweging.
De werkruimtes moeten worden gerealiseerd onder uitgestrekte glazen koepels. Details als een glijbaan zijn nog niet genoemd, maar de ontwerpschema’s suggereren wel een dynamische werkomgeving, waar de Google-werknemer het kantoor naar zijn hand kan zetten. Stel je voor dat kantoorruimtes als in een reusachtig Tetris-spel verplaatst kunnen worden van de ene naar de andere plaats in het complex – bij elke volgende werkgroep kan een nieuw kantoor worden ingericht. Interieurs die doorgaans met moeite aan te passen zijn, zouden nu voortdurend van vorm en samenstelling kunnen veranderen. Het is de droom van menig architect: vastgoed van zijn specifieke doelmatigheid bevrijden door het ontwerpen van een flexibel gebouw. Meer nog dan door de speelsheid te verwerken in aankleding en attributen, hebben de ontwerpers haar een plaats gegeven in de organisatie van het gebouw zelf. Google brengt het spelelement in de architectuur van de werkvloer hiermee op een hoger plan.
De notie van ‘spel’ wordt ook opgeroepen door de verwijzingen van de architecten naar het werk van de architectuurtheoreticus en veelschrijver Reyner Banham (1922-1988). De flexibele werkplekken komen dicht bij Banhams wensbeeld, zoals bepleit in zijn artikel ‘Flatscape with Containers’. Hij beschreef daarin een bebouwde omgeving van ‘minimaal uitgeruste terreinen die aan de programmatische ontplooiing geen enkel vormelijk keurslijf opdrongen. Er zouden geen gebouwen meer zijn, enkel tijdelijke verplaatsbare en vervangbare recipiënten voor bedrijvigheid: containers’. [1] De container is hier de belichaming van vrijheid, waarin het om het even is welke activiteit erin kan plaatsvinden, en die op elke gewenste plek neergezet kan worden. Google streeft iets soortgelijks al jaren na in het digitale domein; het veelvuldig omvormen van de digitale omgeving om in onze steeds veranderende behoeften te kunnen blijven voorzien, en… die ook mede vorm te geven. Kennelijk moet deze dynamiek ook een ruimtelijke vertaling krijgen in het hoofdkantoor.
Bouwen voor het machinetijdperk
Het mag dan kaal en onbeladen lijken, het beeld van containers is niet waardevrij. Als bewoner van de Rotterdamse haven roept het bij mij direct het beeld op van van grootscheepse industrialisatie en efficiëntie, waar vanuit controlekamers ladingen containers op de juiste plek worden gezet om uiteindelijk ingescheept of door vrachtwagens afgehaald te worden. Dat was ook precies de associatie die Banham wilde uitlokken. Architectuur moest volgens hem mee met de technische vooruitgang. Google verstaat deze beeldtaal en wil eveneens de symboliek van vernieuwing door techniek gebruiken en uitdragen.
Banham zette de grondvesten van zijn gedachten uiteen in Theory and Design in the First Machine Age. Het boek bepleit de radicale integratie van technische vernieuwing in de architectuur, niet alleen in de formele stijl, maar ook door de toepassing van nieuwe technische principes en systemen, zoals de optimalisatie van constructie en productie. Banham onttroonde daarmee vroege modernisten, zoals Le Corbusier, die hun gebouwen vergeleken met auto’s, maar niet daadwerkelijk de technische vertaling maakten. Volgens Banham was er een noemenswaardige uitzondering, de Amerikaanse architect en uitvinder Buckminster Fuller (1895-1983). Deze vaandeldrager van radicale technische vooruitgang werd door Banham gezien als ‘a technologist by nature and methods, who has blazed through architecture leaving behind a trail of barely exploited possibilities for other people to develop’. [2]
Ook Fuller is terug te vinden in de plannen voor het nieuwe Google-hoofdkantoor. Heatherwick Studio en BIG scharen zich daarmee in de lange rij architecten die een concept van deze voorganger verder ontwikkelden. De grote tentstructuren verwijzen naar de geodetische koepel, een gewelf waarvan de constructie gebaseerd is op een regelmatig twintigvlak. Net als bij de ontwikkeling van machines is bij dit type gebouw gezocht naar een zo efficiënt mogelijke constructie. De koepel is zelfdragend en heeft een zeer beperkt materiaalgebruik. Op deze manier kunnen, net als bij een echte tent, grote ruimtes overspannen worden zonder dat er een enorme hoeveelheid grondstoffen aangewend hoeft te worden.
Het lijkt verwonderlijk dat het ontwerp voor de zetel van een internetgigant uitgebreid citeert uit het gedachtegoed van Reyner Banham en Buckminster Fuller. Hun utopieën stammen immers uit de vorige eeuw, terwijl Google de wereld altijd een stap vóór wil zijn. Een verklaring zou gevonden kunnen worden in het feit dat de ideeën van Banham en Fuller weliswaar op leeftijd zijn, maar vanwege technische en financiële beperkingen nooit ten volle geëxploiteerd in een gerealiseerd gebouw (al zijn er met het Olympisch Stadion van Frei Otto en Gunther Benish in München mooie, maar technisch minder geavanceerde interpretaties gebouwd). Als er één bedrijf is dat de ambitie en middelen heeft om dit soort techno-utopieën werkelijkheid te maken, dan is het Google.
Tussen paradijs, speelveld en Technate
Door een werkwalhalla te realiseren, speelt Google op meerdere manieren een spel met de suggestie van paradijselijke onschuld en vrijheid. Maar in elk paradijs schuilt een slang.
Huizinga schreef in homo ludens al dat spel alleen kan bestaan als het verloopt volgens door de spelers zelf erkende en door een spelmeester afgedwongen regels en als niet-spelers worden uitgesloten (selectie). Deze principes van selectie en disciplinering leiden makkelijk tot mystificatie van het spel, waar immers niet zomaar iedereen aan kan meedoen en de regels waarvan niet iedereen kent. De doorzichtige koepels van Google zullen de activiteiten die eronder plaatsvinden toedekken. Alle fysieke transparantie van de structuur ten spijt, zal het zonder sterk licht van binnenuit voornamelijk een hard en spiegelend oppervlak blijken. De activiteiten onder de koepels zullen aan het oog onttrokken blijven, net als de gulzige dataverzameling van het bedrijf: buitenstaanders hebben geen zicht op de algoritmen waarmee Google informatie verzamelt en ontsluit, noch kunnen zij inschatten of de zoekmachine censuur toepast en wat er vanwege de personalisering van zoekresultaten voor tegenstrijdige perspectieven worden uitgefilterd. Google beheerst de informatievoorziening dusdanig, dat deze beheersing zelf oncontroleerbaar is voor de gebruiker.
Het samenspel tussen de architectuur van Googles nieuwe hoofdkantoor aan de ene kant en Googles absolute controle over informatie aan de andere, doet denken aan een minder bekend (en speels) ontwerp van Buckminster Fuller: de Technate-commandotoren uit 1932 – een visie die niet alleen draait om dataverzameling en -verspreiding, maar die ook voedselvoorziening, energiehuishouding en mobiliteit omvat. Het is een ontwerp voor het bestuurscentrum van de Technate, een ‘energiestaat’ waarvan de ‘burgers zich hebben onderworpen aan een energetische leer, wat tot maximale welvaart moet leiden. De Technate wordt geleid door ingenieurs die, los van ieders particulier belang, de machine der staat kunnen optimaliseren.’ [3] De toren bestaat uit een bestuurskamer onder een tent en een conferentieruimte. In de conferentieruimte staat een projectregistratietoestel dat alle data weergeeft, op basis waarvan de ingenieurs beleid kunnen maken. De parallel met het toekomstige hoofdkantoor van Google is niet vergezocht (noch met de steeds luidere roep van Silicon Valley om technocratisch zelfbestuur, zie bijvoorbeeld de bijdrage van Cees Zweistra aan dit nummer).
De associatie van het ontwerp voor Google’s hoofdkantoor met de Technate is onzichtbaar voor de meeste mensen; voor niet-architecten, maar ook voor architecten die het werk van Buckminster Fuller niet goed kennen. Toch is het moeilijk voor te stellen dat het verband de ontwerpers en opdrachtgevers zelf ontgaan is, wat de vraag oproept of Google niet ook in het ontwerp van het gebouw een wat duister spel speelt. Is het gecreëerde imago van Google als ludiek bedrijf misschien een moedwillige verhulling van zijn drang naar de mondiale beheersing van datastromen? Het gebouw als de schaapskleren van de wolf?
Juist met de angstwekkende voorstelling van de Technate voor ogen kost het weinig moeite de redenering te volgen van sceptici die wijzen op de kwalijke werkwijze van het bedrijf. Net zoals op de werkvloer van het bedrijf (die medewerkers in feite uitnodigt hun hele leven binnen de bedrijfsomgeving te leiden) maken de toegankelijkheid en speelsheid van de aangeboden diensten nietsvermoedende gebruikers extra kwetsbaar voor inbreuk in het privédomein. Volgens techno-optimisten is dat al te gemakkelijke kritiek, die voorbijgaat aan de tot dan toe ongekende mogelijkheden die de dataverzameling van Google biedt en de vrijheid die het bedrijf gebruikers biedt. Toch is ook dit beeld weinig evenwichtig; het brengt de discussie slechts tot een patstelling tussen voor- en tegenstanders van de geboden diensten terwijl Google zich verder ontwikkelt.
Productieve spanning
Zijn corporate control en gebruikersvrijheid eigenlijk wel met elkaar te rijmen zoals Google lijkt te proberen? Op deze vraag werpt de Duitse denker Friedrich Schiller enig licht. Schiller verwees naar spel als de oorsprong van ons zelfbewustzijn, een bewustzijn dat op zijn beurt weer aan de basis staat van de menselijke vrijheid en haar grenzen. Door spel leren we grenzen kennen, weten we als mensen wat leuk is, waar spanning ligt, en wanneer we over de schreef gaan. Dit laatste leidt vervolgens tot een besef van moraliteit. Denk hierbij bijvoorbeeld aan pootje-haken. Op een onverwacht moment kan het slachtoffer behoorlijk onderuit gaan en zich lelijk bezeren. Als alle deelnemers aan de handeling jolig zijn en zich overgeven aan de situatie, is het een vorm van plagen die een band kan scheppen. Het spel is als zodanig een manier om relaties te onderzoeken en een onderscheid te maken tussen spel en ernst. Je zou kunnen zeggen dat Google met al zijn macht op eenzelfde manier de grenzen van zijn en onze vrijheid verkent, op die grens nieuwe digitale ruimten creëert, en al meebewegend, tastend, duwend en trekkend met ons een nieuwe moraal voor het digitale tijdperk tot stand brengt.
Een treffend voorbeeld daarvan werd enkele jaren geleden geleverd door de copyrightstrijd rond Google Books, waaruit uiteindelijk de Digital Public Library of America geboren werd. Of zoals bibliothecaris Robert Darnton het zei: ‘Google has demonstrated the possibility of transforming the intellectual riches of our libraries, books lying inert and underused on shelves, into an electronic database that could be tapped by anyone anywhere at any time.’ [5] En, waar Google de benodigde data centraliseerde, besloten de gewaarschuwde architecten van deze DPLA de digitale collectie weliswaar in één format maar decentraal te conserveren.
Het is opvallend hoe treffend de architecten deze dichotomie in Googles denken en handelen hebben weten te verbeelden. Het gebouw is experimenteel, tart de beperkingen van de architectuur en is verleidelijk. De gebouwen liggen gemoedelijk in een hersteld landschap, met in plaats van asfalt parkeervlakten, groeiende bomen en stromend water. De suggestie van transparantie en welwillendheid is betoverend, maar de werkzaamheden van het bedrijf worden evengoed verhuld in een gebouw dat technisch zo complex is dat het een vooraankondiging lijkt van een gedroomde machinematige wereldorde. Een schurende tegenstelling, verpakt in blinkende gebouwen te midden van een paradijselijke omgeving.
Maar wat een weldaad moet het zijn! Ook ik zie mezelf wel werken in zo’n flexibel en licht gebouw, en tijdens de lunch een ommetje maken door een arcadisch landschap. Of lever ik me dan willoos uit aan Googles Technate?
Noten
- Paul Vermeulen, ‘Huiselijke containers’, OASE 76, blz. 60.
- Nigel Whiteley, Reyner Banham, Historian of the Immediate Future (Cambridge University Press 2002), blz. 154.
- Jurjen Zeinstra, ‘Het wereldbewustzijn van Richard Buckminster Fuller’, OASE 41, blz. 76.
- David Graeber, ‘Wat heeft het leven voor zin als we geen plezier kunnen maken?’, De Groene Amsterdammer (7 augustus 2014).
- Elsbeth RonnerRobert Darnton, ‘How Google Can Save America’s Books’, The New York Review of Books (23 november 2010).