Advertentie
Princeton-university-press

Bij, onder en na Trump: drie welingelichte Amerikanen over hun president

Trump is alomtegenwoordig. Zozeer zelfs dat onze voornaamste wetenschapshistoricus zich serieus tot het fenomeen meende te moeten verhouden. H. Floris Cohen zette zijn Trump-moeheid voor ons om in Trump-studie. Aan de hand van de drie recente tell-alls van Michael Wolff, David Frum en James Comey zoekt hij naar Trump-lessen, naar het geheim van ethisch leiderschap. Met de wetenschapsbeoefening en voormalig FBI-baas James Comey als gidsen.

Besproken boeken

Trump-moeheid, veel politiek wel degelijk geïnteresseerden lijden eraan. Allicht doet het dagelijks bombardement met de laatste Trump-leugen, de laatste Trump-blunder, de laatste Trump-maatregel, de laatste Trump-uiting van zelfverheerlijking, de laatste Trump-scheldpartij verlangen naar eens even een tijdje Trump-rust. En toch zijn er afgelopen januari en april in de Verenigde Staten maar liefst drie Trump-boeken verschenen die elk voor zich het lezen meer dan waard zijn door het verhelderend licht dat ze werpen op drie vragen van dringend belang: hoe heeft het zover kunnen komen? Wat is er gaande op de achtergrond van wat zich voor onze ogen voltrekt? En zelfs, hoe de kansen in te schatten dat we het Trump-wezen weer te boven komen? Deze drie boeken zijn geschreven door respectievelijk een journalist, een politiek commentator, en de vorig jaar door Trump ontslagen directeur van de FBI. Ik bespreek ze in deze volgorde, met nu alvast de aantekening dat het boek van die laatste een eyeopener van grote klasse is, die mij tot mijn eigen verbazing deed uitroepen: ‘Comey for President!’

Zitbank

Het Trump-boek dat hier in Nederland het meeste opzien baarde, is het minste van de drie. Het uitgangspunt is natuurlijk prachtig: de journalist Michael Wolff maakt gebruik van zijn bekendheid bij Trump-de-vastgoedmagnaat om in het Witte Huis van Trump-de-president op een bank plaats te nemen en daar te noteren wat Trumps entourage in het voorbijgaan tegen elkaar zegt of over elkaar en over hun baas aan hem kwijt wil. De indruk die je van de verzamelde roddelpraat overhoudt, is die van een doelbewust geschapen, doelbewust in stand gehouden chaos. ‘Doelbewust’ om twee redenen. Voor Trump zelf is chaos zijn vaste werkwijze: niet besturen onder inachtneming van formeel vastgelegde regels en vaste procedures, maar ritselen via persoonlijke banden. Voor de man daarentegen die het eerste jaar in het Witte Huis als Trumps hof-ideoloog fungeerde, en die hoopt zelf eens president te worden, Steve Bannon, is de destabiliserende chaos een weldoordachte werkwijze om de zogeheten joods-christelijke beschaving te redden uit de klauwen van de vooral islamitische barbaren die haar van buiten en van binnen bedreigen. Eerst alles kapotmaken, dan op de puinhopen een gezuiverde nieuwe wereld inrichten: die politieke les heeft deze voorman van ‘the alt-right’ opgestoken van uitgerekend de man die ooit de heilige van links was, Lenin. Uit Wolffs boek blijkt dat Bannon in Trump gaandeweg een steeds minder geslaagde uitvoerder van zijn eigen politieke programma ging zien, zodat hij zich tegenover Wolff meer en meer kritische opmerkingen over zijn baas veroorloofde, tot op het punt waarop het half gevreesde, half beoogde ‘you are fired’ ook hem treft. Want dat, zo leer je uit Wolffs boek, is de keerzijde van Trumps ritselen via persoonlijke banden: de loyaliteit die hij van zijn omgeving eist is strikt eenrichtingsverkeer. Iedereen kan elk moment in ongenade vallen, en de vrees daarvoor houdt de meesten van hen in toom (met uitzondering dan van Bannon, die een politieke toekomst voor zichzelf ziet zonder Trump, en van Trumps naaste familie en schoonfamilie, die niet goed vallen te ontslaan maar heel goed weten dat ze zonder hem helemaal niets zijn).

Dat beeld van permanente, moedwillig gecreëerde en onderhouden chaos – in het hart van wat zeventig jaar lang ook onze steun en toeverlaat in een gevaarlijke wereld is geweest –, hopelijk nauwkeurig vastgelegd in honderden pagina’s conversaties-op-die-zitbank, maakt je langzaam maar zeker misselijk. Wij Nederlanders mogen graag klagen over hoe we geregeerd worden (en daar moeten we vooral mee doorgaan), maar stel je toch eens voor dat het in het torentje van onze minister-president ook maar bij benadering zo zou toegaan als in de scènes die Michael Wolff onophoudelijk opdist. Weliswaar staat het compromis ook bij ons afnemend in aanzien, en meer en meer mensen lijken met ‘ze luisteren niet naar me’ eigenlijk te bedoelen ‘schande, ik heb mijn zin niet gekregen’ – toch zijn we van zogeheten ‘Amerikaanse toestanden’ hoe dan ook nog een flink eind verwijderd. Intussen is de vraag, waar Wolff bij gebrek aan diepgang niet aan toekomt, wel welke eerdere Amerikaanse toestand de huidige Amerikaanse toestand heeft voortgebracht, en wat dat zegt over de kans dat de huidige Amerikaanse toestand langer dan we ons nu kunnen voorstellen zal blijven voortduren.

Rampzalig stuntwerk

Die vraag stelt David Frum indringend in Trumpocracy. Anders dan de, op zijn zitbank maar heel tijdelijke insider Michael Wolff, is Frum een halve insider met een zeer lange staat van dienst. Na een periode als een van de woordvoerders van president George W. Bush werd hij politiek commentator, met een duidelijke conservatief-Republikeinse signatuur. Aanvankelijk zag hij wel iets in Trumps kandidatuur, omdat die als kersverse kandidaat een programma verkondigde (waar hij zich later helemaal niets meer van aan heeft getrokken) dat naar Frums onveranderde idee veel beter aansluit bij het reële deel van de wensen en grieven van de gemiddelde Republikeinse kiezer dan de visie van de partijleiding, met haar eredienst van de rijksten van het land. Trump zelf, verwachtte Frum, zou met zijn demagogische gescheld snel genoeg zijn eigen kandidatuur aan flarden scheuren, en een geschikter figuur zou dan dat betere programma overnemen. Daar vergiste hij zich dus grondig in, en zo stemde hij op 8 november 2016 als een van de weinige Republikeinen voor de in die kring zo diep gehate Hillary Clinton.

Frums boek bestaat feitelijk uit drie delen. In het eerste hoofdstuk stelt hij de vraag hoe het politieke krachtenveld, als weerspiegeling van grote verschuivingen in de Amerikaanse samenleving, zo heeft kunnen komen te liggen dat het Trump de briljant geroken kans bood er een meerderheid in het kiescollege mee te verwerven. Het slothoofdstuk, optimistisch-Amerikaans ‘Hope’ getiteld, stelt de vraag of en vooral hoe de VS uit de huidige en nog te verwachten Trump-wantoestanden weer in een wat gezonder politieke situatie kan belanden. Iets preciezer gezegd: of en hoe de Amerikaanse democratische rechtsstaat haar ernstigste beproeving sinds mensenheugenis zal weten te doorstaan. Tussen opening en slot in fileert Frum in tien helder analyserende hoofdstukken de diverse gedaanten die deze beproeving vanaf de allereerste dag van Trumps inauguratie heeft aangenomen.

Ook die tien hoofdstukken kun je niet zonder enige misselijkheid tot je nemen. Allerlei nieuwsfeiten die je in de niet-aflatende stroom aan trumpismen alweer haast vergeten was, duiken hier opnieuw op, alleen nu niet chronologisch maar heel effectief in categorieën ingedeeld. Het voornaamste effect van dit boek is dat het ons herinnert aan wat er allemaal vanaf het begin al mis was met Trumps presidentschap.

Zo herinnert Frum ons aan de scharen mee- en overlopers, onder Trumps medekandidaten, onder zowat alle republikeinse afgevaardigden en senatoren, onder de media ter rechterzijde, en niet te vergeten onder de campagnefinanciers. Hij laat zien hoe zich in en rond het Witte Huis een cultuur van corrupte transacties vestigde. Een bizar voorbeeld is in dit verband Trumps telefonade, een week na zijn verkiezing al, met de Argentijnse president. Een dag later blijkt een langdurige hinderpaal op weg naar het bouwen van een groot Trump-pand in Buenos Aires plotseling uit de weg geruimd. We worden herinnerd aan Trumps totale minachting voor wat ooit doodgewone feitelijke nieuwsrapportage was – door hem in eigen kring met veel succes tot ‘fake news’ gebombardeerd – en vooral ook aan de uitholling van de legitimiteit van een onafhankelijke pers die daarmee gepaard is gegaan. We zien weer hoe massief de Russische inzet was om de Amerikaanse verkiezingen ten gunste van Trump te beïnvloeden. We lezen hoe in het Amerika van Trump ook op andere manieren, die vooral met kiezersregistratie van doen hebben, een aantasting van het democratisch proces gaande is. Die aantasting gaat op haar beurt gepaard met een toenemende geweldsdreiging, zoals tijdens de neonazidemonstratie in Charlottesville in augustus 2017, die Trump opzichtig naliet te veroordelen. En dan hebben we het nog niet over de catalogus van voorbeelden waaruit spreekt hoe gemakkelijk Trump oude bondgenoten in de steek laat en hele of halve vijanden naar de mond praat. Indringend maakt Frum duidelijk hoe rampzalig de vertrouwensbreuk is die Trump bij Amerika’s bondgenoten teweeg heeft gebracht: ‘Long after Donald Trump retires to the great golf club in the sky, prudent allies will remember what the Trump presidency revealed about the American political system, and not just the single man who held that office.’

In dit verband memoreert Frum een veelbetekenende scène die bij ons de pers nauwelijks heeft gehaald, terwijl het hier toch een fundamentele waarborg voor ons vrije leven betreft, namelijk artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag, waarin staat dat een aanval op één lid een aanval is op alle. Toenmalig nationaal veiligheidsadviseur generaal McMaster had minutieus een zinsnede voorbereid die Trump bij zijn bezoek aan het NAVO-hoofdkwartier zou uitspreken en waarmee hij dat artikel zou bevestigen. Dat dat te gebeuren stond, bereikte tevoren informeel de pers. Op het laatste moment zag Trump er, geheel in lijn met wat hij als kandidaat bij gelegenheid al had staan roepen, toch maar van af. Zodat de arme McMaster, een generaal met een enorme reputatie, er twee dagen later tijdens een persconferentie niet onderuit kon te gaan staan liegen dat Trumps instemming met dat artikel dermate vanzelf spreekt dat een bevestiging ervan nooit gepland was, want helemaal niet nodig. Hoelang kan een eerbaar militair zich dit soort rampzalig stuntwerk veroorloven zonder alle geloofwaardigheid, bij zichzelf en bij ieder ander, te verliezen?

Trump zelf liegt intussen onophoudelijk. Frum haalt een uitermate verhelderende observatie aan van de Russisch/Amerikaanse journaliste en schrijfster Masha Gessen, namelijk dat dat liegen zelf juist de boodschap is: ‘It’s not just that both Putin and Trump lie, it is that they lie in the same way and for the same purpose: blatantly, to assert power over truth itself.’

Frums helder geordende opeenstapeling van wat nog niet eens één vol jaar al aan trumpismen heeft opgeleverd, wordt van een kader voorzien door zijn openings- en slothoofdstukken. In het eerste schetst hij de toenemende polarisatie in de Amerikaanse politiek aan de hand van enkele verhelderende voorbeelden. Merken we met recht op dat de Republikeinse meerderheid in de Trump-tijd een belastingwet door het Congres joeg die werd aangenomen zonder enige discussie – of tijd voor de geachte afgevaardigden en senatoren om het zeer omvangrijke, van de lobbyistenteksten aan elkaar hangende wetsvoorstel zelfs maar te lezen – dan dienen we ook op te merken dat dit de extreme variant is van een eenzijdig doordouwen dat eerdere democratische Congresmeerderheden zich evengoed hebben veroorloofd. Enzovoort en zo verder. Voor die polarisatie zijn allerlei oorzaken aan te wijzen, maar hoe dan ook leidt ze tot steeds snellere wisselingen van de wacht, met nu even de ene partij in de meerderheid, dan weer de andere, en een dienovereenkomstige neiging om die korte tijd te gebruiken om zo veel mogelijk en zonder enige poging tot compromis de eigen wensen door te drijven. Maar het punt is, zo benadrukt Frum: ‘Donald Trump did not create the vulnerabilities he exploited. They awaited him.’

Wel roept dit de vraag op of die kwetsbaarheden door het morele en politieke bederf onder Trump geen wonden aan het worden zijn die op de voorzienbare termijn niet meer te helen zijn. Die vraag probeert Frum tot slot te beantwoorden. Het lukt hem zeker om een aantal feitelijke constateringen bij elkaar te brengen die wijzen in de richting van ‘Hope’. Tekenen van herstel van het geloof in waarheidspreken, van afkeer van bullebakken, en dergelijke meer, kortom, van een zich van de weeromstuit versterkende burgerzin weet hij wel aan te wijzen. Terecht wijst hij er ook op dat in de maanden volgend op Trumps overwinning kiezers buiten de VS de schijnbaar onstuitbare opmars van Trump-achtige types als Marine Le Pen hebben gekeerd. Ook mag redelijkerwijs worden verwacht dat de feitelijke kaping van hun partij die tal van Republikeinse meelopers tandenknarsend onder ogen zien, door hen of een volgende generatie authentieke conservatieven ongedaan zal worden gemaakt. Maar is dit alles voldoende om te boven te komen wat Frum zelf beschouwt als de ernstigste moreel-politieke catastrofe waar de VS zich sinds de burgeroorlog mee geconfronteerd ziet?

Loyaliteit in twee soorten

Met meer afstand én weer meer diepgang gegeven antwoorden op Frums hoofdvraag zijn, verrassend genoeg, te vinden in het boek van James Comey. De titel A Higher Loyalty is raak gekozen. Ze verwijst enerzijds naar het halve dozijn gesprekken dat Comey met Trump heeft gevoerd, voordat hij plotsklaps, midden in een toespraak, zijn ontslag met onmiddellijke ingang op een tv-scherm langs zag komen. In die gesprekken, waaronder nota bene een diner voor twee in het Witte Huis, draait het om de ‘loyaliteit’ die Trump van zijn FBI-directeur vraagt, en die Comey hem niet toezegt – juist omdat de FBI een van de heel weinige instellingen is waarvan de Amerikaanse burger er absoluut op moet kunnen vertrouwen dat die strikt onpartijdig te werk gaat, ook als ze binnen de regering zelf onderzoek uit te voeren heeft. ‘The FBI is able to do that work credibly because it is not – and is not seen as – a tool of the president’, probeert Comey zijn president vergeefs uit te leggen. En algauw realiseert hij zich dat wat Trump van hem wil, en hoe hij zich jegens hem gedraagt, hem sterk doet denken aan de werkwijze van de maffiabazen die Comey in een eerdere functie (openbaar aanklager in Manhattan) met succes achter de tralies heeft weten te krijgen.

De twee hoofdstukken waarin Comey verslag uitbrengt van zijn zonder uitzondering bizarre contacten met president Trump, zijn, in het geheel van de drie hier besproken boeken, zowel de meest inzichtgevende als de allernaargeestigste. Wat een verschil met Obama, die de positie van onafhankelijke onpartijdigheid van FBI en ministerie van Justitie moeiteloos begreep en respecteerde! Wat een verschil ook met George W. Bush, van wie in weer eerdere hoofdstukken hetzelfde blijkt. Die twee presidenten zijn zich, decennia na het Watergate-schandaal, nog uitstekend bewust van wat er gebeuren kan wanneer FBI en ministerie niet op gepaste afstand staan. Het meest huiveringwekkende aan de twee Trump-hoofdstukken is misschien nog wel dat Trump de noodzaak tot afstand waar Comey steeds op hamert, niet eens lijkt te begrijpen – en niet omdat hij daarvoor te dom zou zijn. Dom is hij namelijk niet, verzekert Comey ons. Nee, het zit hem erin dat Trump nu eenmaal van jongs af aan gewend is te werken in die maffiastijl, met persoonlijke, strikt eenzijdig in acht genomen loyaliteit als enig bindmiddel en enig middel om zijn zin door te drijven. Comey daarentegen heeft zijn hart verpand aan een ‘hogere loyaliteit’. Hoe dat verpanden in de loop van zijn leven in zijn werk is gegaan, daarover gaan alle eerdere hoofdstukken. Zijn boek vormt één studie, aan de hand van personen en gebeurtenissen in zijn eigen leven, naar de vraag welke persoonseigenschappen wel en welke niet behoren bij ‘ethical leadership’ – een begrip dat bij Comey van alle halfzachtheid gespeend is. Hij is geen theoreticus, en pretendeert dat ook niet te zijn: zijn studie is helemaal georiënteerd op de praktijk. Hij beziet die vanaf de tijd dat hij als bleu jochie vakkenvulde voor een buurtsuperbaas met echte leiderskwaliteiten; hij beschrijft hoe hij de werkwijze van schoolbullebakken leerde doorzien, en we leren dat hij zich nog altijd schaamt voor die ene keer dat hij zelf de rol van meeloper speelde.

Het valt op dat hij zowel bij die zoektocht naar voorwaarden van werkelijk leiderschap als in zijn eigen functioneren als officier van justitie, plaatsvervangend minister van Justitie en directeur van de FBI, steeds gericht is op wat tegelijk kernwaarden van de wetenschap zijn, namelijk: bij alle besef van de meerduidigheid van veel menselijk spreken en doen toch streven naar waarheid, in de zin van het cultiveren en in stand houden van het vermogen om elementaire waarheid en elementaire leugen van elkaar te onderscheiden, en van de bereidheid ook naar dat inzicht te handelen; daarnaast onpartijdigheid, ontvankelijkheid voor afwijkende opvattingen, en een sterk ontwikkeld vermogen tot zelfkritiek, tot en met het effectief organiseren van je eigen tegenspraak. Deze waarden heeft hij zijn hele loopbaan door in praktijk gebracht, in een politiek almaar verder gepolariseerd landschap. Het is die laatste omstandigheid die de meest dramatische hoofdstukken oplevert, over zijn publieke optreden rond Hillary Clintons e-mails, dat hier een zeer welkome en overtuigende uitleg krijgt, en over die bizarre ontmoetingen met Trump.

Ethisch leiderschap

Maar wat is nu dat ‘ethical leadership’? Zowat elk hoofdstuk neemt een element ervan onder de loep, waarbij Comey het steeds aan de lezer overlaat om zelf te constateren dat de huidige president van de VS er volstrekt niet aan voldoet (behalve dan in dat bullebakhoofdstuk, waar je in omgekeerde zin een goed gelijkend portret van Trump aantreft). Maar de kern van ‘ethical leadership’, hij komt er in dit zeer leesbaar en soms ook geestig geschreven relaas van eigen leven en loopbaan keer op keer op terug, is gelegen in ‘confidence and humility’ – een stevig zelfvertrouwen gepaard aan een diep besef van je eigen tekortkomingen en van de noodzaak om die met behulp van anderen te compenseren. Daarbij spaart Comey zichzelf allerminst: kalm wijst hij zijn lezers op wat er aan hemzelf allemaal niet deugt (en schetst hij herhaaldelijk hoe zijn vrouw hem van tijd tot tijd ook graag helpt zijn tekortkomingen in te zien… dat is een van de welkome leuke dingen in dit boek: de onnadrukkelijke, maar telkens weer terugkerende raadgevingen van echtgenote Patrice, een uitgesproken Hillary-fan). Niet alleen thuis maar ook op het werk is hij er steeds op uit zijn eigen tegenspraak te organiseren. Het toppunt daarvan komen we tegen bij zijn beschrijving van een beslissende sessie met het FBI-team, dat er dan maanden speurwerk op heeft zitten in de grote hoeveelheid e-mails vol staatsgeheime informatie die Hillary Clinton als minister van Buitenlandse Zaken wisselde. Comey vertelt hoe blij hij is met een bepaalde, in de hiërarchie laaggeplaatste en door velen irritant gevonden FBI-agente die absoluut niet te beroerd is om in het betoog van wie dan ook in te breken en luidkeels van haar afwijkende inzicht kond te doen. En zelfs laat hij een collega uit de top van het inlichtingenwezen zwijgend aan de vergadertafel plaatsnemen met maar één taak: de lichaamstaal van de deelnemers in de gaten houden, of deze of gene misschien eigenlijk wel iets in het midden zou willen brengen maar het niet helemaal lijkt aan te durven.

En natuurlijk is ook hier het contrast overduidelijk. Trump is, ondanks de schijn van het tegendeel, een diep onzekere en mede daardoor totaal humorloze man, er zonder ophouden op uit zich door zijn ondergeschikten als de grote onfeilbare te laten prijzen – geen spat zelfvertrouwen, en nog minder nederigheid. En ja, in Comey’s boek wordt een door de praktijk gestaafd portret geschetst van het soort leiderschap dat we juist nu zo hard nodig hebben. Alleen is daarmee in geen enkel opzicht gezegd dat het er ook zal komen.

Optimistische Amerikaan die hij is, ziet Comey, net als Frum, een ietwat ijle hoop gloren aan de einder: ‘Thoughtful people are staring at the vicious partisanship that has grown all around us. Far from creating a new norm where lying is widely accepted, the Trump presidency has ignited a focus on truth and ethics. Parents are talking to their children about truth-telling, about respect for all people, about rejecting prejudice and hate. Schools and religious institutions are talking about values-driven leadership. The next president, no matter the party, will surely emphasize values – truth, integrity, respect, and tolerance – in ways an American leader hasn’t needed to for more than forty years.’ Ik zei al dat wat mij betreft Comey die volgende president mag worden, al wijst helemaal niets erop dat hij, inmiddels werkloos, enige ambitie in die richting heeft, of de capaciteiten zou bezitten die nodig zijn om een hedendaagse verkiezingscampagne te doorstaan. Ook kan dit slot van zijn boek, net als het ietwat overeenkomstige van Frum, gemakkelijk gelezen worden als gratuit Amerikanen-optimisme, en daarmee afgedaan. En toch laat Comey’s kernboodschap zich niet zo makkelijk afdoen: wat onze tijd boven alles nodig heeft, is een scherp besef van wat we van de door ons te kiezen leiders mogen verwachten, en dus op welke persoonseigenschappen we ze zouden moeten leren uitzoeken. Trump levert dan misschien niet zijn eigen tegengif, maar verspreid door de samenleving is het wel degelijk aanwezig – en wat ervan aanwezig is zouden we moeten koesteren, gesterkt door het lezen van deze drie even verschrikkelijke als belangrijke, en in de permanente Trump-chaos veel ophelderende, boeken.