Advertentie
Princeton-university-press

In ongenade: overwegingen bij het terugtreden van Ian Buruma

Hoe komt het nu eigenlijk dat Ian Buruma al binnen een jaar het veld moest ruimen bij The New York Review of Books? Classicus David Rijser verkent het mijnenveld, markeert links en rechts mijnen, en probeert te achterhalen op welke Buruma nu eigenlijk precies liep en waarom. Zou iets meer kalmte, nuance en vertrouwen in het (noodzakelijkerwijs gebrekkige) recht als toetssteen niet op zijn plaats zijn, vraagt hij. 

‘I wish that I had been one of the seven sleepers of Ephesus’ – met die zin opende de oudheidhistoricus Peter Brown in 1978 een naar later zou blijken baanbrekend boekje over de Late Oudheid, de tijd waarin de wereld van religie wisselde en alles anders werd. De ‘Zevenslapers’, vernoemd naar hun aantal, weigerden in de derde eeuw tijdens de christenvervolgingen hun geloof af te zweren, doneerden hun wereldse goederen aan de armen en trokken de bergen in voor gebed. Daar vielen ze in een wonderbare winterslaap die anderhalve eeuw duurde. Toen de grot kort na het jaar 400 werd geopend, werden ze wakker in een onherkenbare wereld. In plaats van geëxecuteerde christenen aan kruisen langs de hoofdweg, hingen er nu kruisen als eretekens; in plaats van de triomftocht van heidenen, paradeerde het christendom als staatsreligie.

Wat Brown had gewild, was in één blikveld kunnen overzien wat zich normaal geleidelijk, en dus haast onzichtbaar voltrekt: de veranderingen die de heidense wereld tussen 250 en 400 na Christus op sociaal, politiek en cultureel terrein transformeerden. Ik moest denken aan zijn wens om een van de zeven slapers te zijn bij het vertrek van Ian Buruma bij The New York Review of Books, dat kortgeleden onder vergelijkbare omstandigheden ondenkbaar zou zijn geweest. Een half-Nederlandse hoofdredacteur die zich al een jaar na zijn aantreden gedwongen ziet om ontslag te nemen bij een Amerikaans blad dat al een halve eeuw een van de belangrijkste opinieleiders van de intellectuele wereld is; voor lezers van een blad dat zich The Dutch Review of Books noemt, is zoiets natuurlijk al interessant genoeg. Maar deze zaak laat ook sociale, politieke en culturele transformaties bevroeden die de belangen van die relatief parochiale intellectuele wereld overstijgen. Brown krijgt alsnog zijn zin: in korte tijd – geen honderdvijftig maar vijftien jaar – is alles anders geworden.

De zaak

De aanleiding voor Buruma’s vertrek was zijn beslissing een artikel uit te zetten en te plaatsen van een ‘bekende Canadees’, gewezen radiopresentator Jian Ghomeshi. Een mooie man, om te zien althans. Ghomeshi was door meer dan twintig vrouwen van seksuele intimidatie en mishandeling (slaan, bijten en zelfs wurgen tijdens seks) beschuldigd, naar aanleiding van die beschuldigingen na een rechtsgang weliswaar niet veroordeeld wegens gebrek aan bewijs, maar wel ontslagen bij de Canadese omroep. Zoals bekend is juridische bewijslast in dit soort zaken ingewikkeld. De uitspraak bleef dan ook controversieel en werd door sommigen geïnterpreteerd als mannelijke klassenjustitie. Niettemin kreeg Ghomeshi van Buruma de ruimte uit te leggen hoe het voelde om plotseling van een beroemdheid tot paria te zijn verworden. Want al was hij niet veroordeeld door een rechtbank, de sociale media hadden hem wel degelijk op de pijnbank gelegd, met als resultaat het totale isolement waarover hij zich in het stuk beklaagt. Van ‘koning’ tot zondebok: is dat niet het onderwerp van de beroemdste van alle tragedies, Sophocles’ Koning Oedipus? Geen wonder dat lezers meenden dat de NYRB Ghomeshi de gelegenheid had gegeven te poseren als een tragisch slachtoffer van het noodlot.

De storm van protest die losbarstte lag, gezien de reacties die de #MeToo-beweging heeft losgemaakt het afgelopen jaar, in de lijn der verwachtingen. Het artikel van Ghomeshi was niet voorzien van editoriaal commentaar, al waren in hetzelfde nummer onder de vlag ‘The Fall of Men’ op het omslag twee andere artikelen over ernstig problematisch mannengedrag gerangschikt. Velen interpreteerden het feit dat Ghomeshi zelf zijn eigen geval mocht aankaarten en witwassen als een indirecte adhesie aan zijn adres. De sociale media kwamen in het geweer – en niet alleen tegen Ghomeshi, maar ook tegen Buruma, die diens stuk had geplaatst. Buruma had al de schijn, maar kreeg nu ook zijn eigen uitgever tegen zich, naar verluidt omdat die bang was dat de advertenties van de progressieve university presses, waarvan de NYRB voor inkomsten in belangrijke mate afhankelijk is, zouden uitblijven. Ook bleek Buruma over de kwestie minder uitgebreid met zijn redactie te hebben overlegd dan hij had doen geloven. In een interview over de ontstane commotie verloor hij zijn geduld en kwam ongenuanceerd over. Dat bezegelde zijn lot, al hield hij de eer uiteindelijk aan zichzelf.

Mogelijk was Buruma deels ontevreden met zijn nieuwe baan, waarvan de werkdruk absurd hoog is en de bekleder onder voortdurende surveillance van een al te groot publiek staat. Maar of dat de beslissing om terug te treden makkelijker maakte of niet, de ware reden was de schier onontwarbare kluwen van opposities die in de kwestie samenkwamen: commercie en integriteit, vrijheid en censuur, misdaad en straf, man en vrouw, jong en oud, Amerikaans en Europees, analoog en digitaal. De patstelling die eruit voortkwam, lijkt nog het meest op een veelvoorkomende verkeerssituatie in het centrum van Napels: op al te veel hoofdwegen stormt het verkeer ongehinderd door regulatie in de richting van een en dezelfde kruising, om vervolgens frontaal en muurvast tegenover elkaar te stil staan. In Napels stapt men dan in arren moede maar uit, laat de boel de boel, en gaat een espresso drinken. Misschien is dat ook wel zo’n beetje wat Buruma gedaan heeft.

In ieder geval was Buruma’s intentie waarschijnlijk niet om Ghomeshi te steunen – zoals we zullen zien, biedt Ghomeshi’s artikel ook geen rehabilitatie, maar eerder een bevestiging van de pathologische conditie van de schrijver ervan. Wel was Buruma’s werkwijze ouderwets: in een zo netelige en controversiële context als #MeToo was het verstandiger geweest Ghomeshi’s verhaal in te bedden in redactioneel commentaar, en bij voorkeur van extensieve context in de vorm van wederhoor te voorzien. Dat, zo vermoed ik, zou een jongere redacteur wel hebben aangevoeld. Maar of een hoofdredacteur daarvoor zou moeten opstappen, blijft wat mij betreft de vraag.

Internet, democratie en stigmatisering

Commerciële argumenten zouden bij het beantwoorden van die vraag hoe dan ook geen rol moeten spelen; die zijn immers onverenigbaar met de Review als medium van kritiek en beoordeling. Vooral daarom (naast de zorg om capitulatie voor politiek correct moralisme) heeft Buruma’s ontslag mensen zoals mijzelf bezorgd gemaakt. Maar als je het brievenkatern van het eerste nummer van de NYRB na de rel openslaat, zie je de uitdrukking van die zorg in een korte verklaring ondertekend door een keur van zeer invloedrijke schrijvers en journalisten slechts in een klein kader staan. Dat kader wordt letterlijk en figuurlijk overspoeld door een vloedgolf van emotie: uitingen van verontwaardiging en gekwetstheid over het stuk van Ghomeshi en de plaatsing ervan, geschreven door slachtoffers, lezers en academici die normaal gesproken niet tot de gepubliceerde auteurs van de Review horen. In deze emotionele vloedgolf kondigt zich een kanteling aan, een wisseling van de wacht.

Grafisch gereflecteerd door de verhoudingen op de brievenpagina, en de facto bevestigd door het ontslag van Buruma: lezers beginnen zwaarder te wegen dan schrijvers en kunnen de koers van de krant afdwingen. Dat duidt op een soort directe democratie, en het medium daarvoor is niet de ouderwetse brievenrubriek, maar het internet. Het internet speelde een hoofdrol bij de ‘val’ van Ghomeshi, zoals het in #MeToo per definitie een hoofdrol speelt. Nu bestaat er een natuurlijk verband tussen de digitale media en #MeToo-zaken, omdat in het geval van seksuele intimidatie en machtsmisbruik het verkrijgen en wegen van juridisch bewijs zo moeilijk is. De consequentie van het onvermogen van het rechtssysteem om adequaat met dit soort zaken om te gaan enerzijds, en de reële behoefte van slachtoffers om gehoord te worden en door massa gewicht in de schaal te leggen anderzijds, is digitale stigmatisering.

Juist de vraag in hoeverre stigmatisering buiten de rechtsgang wenselijk is en hoelang die moet duren, wilde Buruma aan de orde stellen. Het was, vind ik, ook wel dapper om het probleem in eigen gelederen op te zoeken: het misbruik van digitale haatcampagnes door rechts is al jaren bekend in allerlei culturele en politieke contexten, en beperkt zich, getuige de openlijke inspanningen van de Italiaanse vicepremier Salvini, op dit terrein niet meer tot de institutionele marge. Maar brandmerken zijn niet uit te wissen, en dat is juist het probleem ervan. Opmerkelijk genoeg zijn de consequenties van onuitwisbare sporen op het internet inmiddels ook een juridische kwestie. In een arrest van het Europees Hof uit 2014 krijgt het recht op ‘vergeten worden’ – het delgen op het internet van voor de reputatie van de betrokkene schadelijke informatie die geen actueel belang meer heeft – voor het eerst jurisprudentie. ‘Vergeten’ in plaats van ‘herinneren’ is plotseling ook in academische kringen een urgent onderwerp geworden. Maar daarmee is, zoals bekend, het probleem niet opgelost.

De directheid en het (pseudo)persoonlijke van ‘internet-democratie’ suggereert een betrokkenheid die een vooruitgang kan lijken na de periode van stagnerende burgerparticipatie die het slot van de vorige eeuw kenmerkte. Maar de gevaren van al te veel directheid worden steeds evidenter. Eigenlijk zijn ze al bekend sinds de antieke critici van de democratie in Athene. Het Atheense systeem wordt vaak als de bakermat van het onze beschouwd, ten onrechte juist omdat er daar van directe democratie sprake was in plaats van gedelegeerde – nog afgezien van het feit dat vrouwen, buitenlanders en slaven niet mee mochten doen. Als er één refrein in de antieke bronnen opklinkt (ook al komen die vooral uit aristocratische hoek), is het kritiek op de wispelturigheid en ondoordachtheid van de voltallige volksvergadering of de ‘volksrechtbank’ bestaande uit een jury van vijfhonderd burgers wanneer die in het vuur van een massabijeenkomst moesten beslissen, en gevoelig bleken voor de vleierij van opportunisten. In mijn studietijd, toen we nog in de revolutie geloofden, werd die kritiek steevast afgedaan als repressief conservatisme. Maar wat er vandaag gebeurt, maakt duidelijk hoe reëel de problemen moeten zijn geweest. Gedelegeerde en indirecte democratie heeft zo haar voordelen.

Een vergelijking met de antieke, ‘directe’ democratie geeft ook een ander aspect van de huidige situatie reliëf: hoe belangrijk het is je te blijven realiseren dat dezelfde nieuwe media en technieken (bij ons het internet, bij de Atheners volksvergadering en retorica) door heel verschillende types om heel verschillende redenen gemanipuleerd worden. Trump en andere monopoly moguls misbruiken de mogelijkheden van de directe ‘democratie’ om hun betreurenswaardige doelen te verwezenlijken met dezelfde wapens als hun oorspronkelijke tegenstanders op links: de retorica van de directheid en (geveinsde) spontaniteit. In de huidige regering in Italië hebben links en rechts populisme elkaar nu ook politiek gevonden. Daarbij blijkt de ‘vrijheid’ van sociale media en internet steeds meer een middel van repressie, controle en manipulatie. Maar in plaats van om de manipulatie zelf, gaat de discussie, toen en nu, te vaak om het medium waarin die plaatsvindt.

Recht

Iets vergelijkbaars geldt voor mishandeling en verkrachting, zo’n beetje het ergste wat mensen elkaar kunnen aandoen en in elk wetboek strafbaar. Wat in de discussie nadrukkelijker vooropgesteld zou moeten worden, is niet dat het bijna uitsluitend mannen zijn die zich eraan schuldig maken (hoewel dat zo is), maar hoe onrechtvaardig en ontoelaatbaar het als gedrag is; wat voor verstrekkende en onuitwisbare gevolgen het voor slachtoffers heeft. Niet omdat de dader tot een bepaalde categorie behoort, maar op grond van de aard van de daad. En dan kom je onvermijdelijk tot de slotsom dat #MeToo behalve met mannen, minstens zoveel te maken heeft met macht en hiërarchie, het vermogen ongestraft te doen wat je wilt.

Ook op dit terrein bestaat er een fascinerende parallel met de antieke wereld. Een van de belangrijkste veranderingen die de Zevenslapers in de Late Oudheid konden constateren, betrof seksualiteit, waartegen de christenen zich rabiaat verzetten. In heidense kringen was seksualiteit een feest geweest, een manier je voor even een ‘god’ te voelen. Maar het overgrote merendeel van die heidense seks vond wel plaats in het kader van prostitutie of was afhankelijk van slaven, die alle ‘diensten’ gratis moesten leveren. De christelijke seksuele revolutie was nadrukkelijk onderdeel van een volledige herconfiguratie van bestaande hiërarchieën, van wat van deze wereld was en wat van de volgende, van wie werkelijk de eerste was en wie de laatste, van wie wat met wie mocht doen. Ook onder #MeToo zit een diepe verontwaardiging over wie wat te zeggen heeft en wie wat met wie kan doen, en die verontwaardiging sluit nauw aan bij een maatschappelijke wereld waarin het verschil tussen rijk en arm, en tussen de kop en de staart van welke hiërarchie dan ook in korte tijd enorm veel groter is geworden.

Er bestaan interessante verbanden tussen de soorten mensen die in de kwestie-Buruma-Ghomeshi positie nemen. Als het om #MeToo gaat, denken mannen er toch weer vaak anders over dan vrouwen. Als het om het internet gaat, denken jongeren er vaak anders over dan ouderen; als het over moralisme gaat, denken Amerikanen er vaak anders over dan Europeanen – vandaar bovenstaande vergelijking met de Napolitaanse verkeerssituatie. De felheid, en ook het totale gebrek aan scrupule waarmee in de Verenigde Staten gediscussieerd wordt, of liever, waarmee men elkaar verbaal te lijf gaat, is bij ons nog niet gewoon geworden. Je kunt die felheid in verband brengen met het onverbeterlijke moralisme dat links én rechts in de VS traditioneel kenmerkt, de neiging om zwart-wit te denken. Je kunt het ook in verband brengen met de enorme, en steeds pijnlijker duidelijk wordende zwakte van de Amerikaanse staat. Wie The Wire heeft gezien, weet dat in de VS geen sprake is van een overheid die in principe het recht vertegenwoordigt en gediend wordt door verschillende steunpilaren in de maatschappij. In de VS heb je politiemensen, criminelen, journalisten, juristen en politici, net als bij ons. Maar al die groepen vormen eigenlijk ieder een staat op zich, verwikkeld in een strijd op leven en dood met de andere. Het ultieme doel van ieder individu is de top van zijn ladder bereiken. Het gevolg is dat de hoogste prioriteit, tot op zekere hoogte ook in morele zin, het beschadigen van de tegenstander is, die immers moet worden uitgeschakeld. In een rechtsstaat daarentegen, in principe, is het uitgangspunt om dat gedrag te belonen dat in het belang van de gemeenschap is.

Generatiekloof

Buruma is, net als ik, een oudere Europese man – en dat zegt wel iets. Op zoek naar nuance, wellicht. Maar misschien ook minder geneigd dan een jongere generatie nieuwe sensibiliteiten het maximum aan gewicht te geven. Misschien leeft Buruma, alweer net als ik, voor een deel nog in de wereld van gisteren. Anderzijds is al te kritiekloze deelname, of misschien beter ‘volledige overgave’ (iedereen neemt deel) aan de realiteit en daarmee de nieuwe ethiek in de digiwereld een ‘elective affinity’: op een bepaalde manier moet je zelf de beslissing nemen om de massa van al die kleine digitale meninkjes serieus te nemen, en die beslissing neem je voor een belangrijk deel op grond van het gevoel er wel of niet ‘thuis te horen’ of erger, ‘bij te willen horen’. Waar het ontslag van Buruma ook zicht op geeft is het zich openen van een generatiekloof op dit terrein.

Over het schervengericht per iCloud tegen Ghomeshi had Buruma dus twijfels. Maar juist daar zit de klem: waar het traditionele recht niet in staat is dit soort vergrijpen adequaat af te handelen, zoeken slachtoffers andere wegen. De slachtoffercultuur die aan beide zijden van het spectrum overheerst – Ghomeshi doet eraan mee, huilende kandidaten voor de Supreme Court eveneens, maar veel #MeToo-sympathisanten net zozeer – helpt ook al niet om de oplopende emoties te beteugelen. Wat we volgens mij nodig hebben, is een rechtvaardiger rechtssysteem dat in staat is tot het herstel van een balans waarvan het scheefhangen zo terecht door #MeToo wordt aangekaart. Maar om daartoe te komen is ook rust nodig, tot tien tellen voor je wat zegt, op je eerste impulsen terugkomen; saaiheid en betrouwbaarheid, kortom.

Wil je saaiheid en betrouwbaarheid hoog in het vaandel dragen, dan kom je al gauw uit bij het recht in zijn traditionele vorm: indirect, met openbare aanklagers en ingebouwde scheiding tussen dader en slachtoffer. Daarbij hoort als systeembewaarder een kaste van kalme, intelligente maar onverstoorbare juristen; discreet, betrouwbaar, onafhankelijk. Ik denk dat we het vertrouwen daarin niet te snel moeten opgeven, sterker nog, dat we dat vertrouwen moeten zien te herwinnen. De sturende elite van onze samenlevingen is te hip, te snel, te geëngageerd. Dat heeft te maken met de almacht van ‘snelle’ media, die de ware zetel van de nieuwe sociale en politieke elite vormen, en met de onontkoombaarheid om daarin een beetje een figuur te slaan. Juist een vlotte, handige prater als Ghomeshi met zijn uiterlijk schoon en vaardige tong kon daarin goed gedijen.

Dat brengt ons bij het artikel van Ghomeshi zelf. Dat is in een aantal opzichten fascinerend, maar ook angstaanjagend, juist omdat er een historisch persoon aan het woord is die zo betrokken is bij zijn onderwerp als maar mogelijk, en daarmee het tegendeel vormt van de criticus die abstraheert en afstand tracht te bewaren. Ghomeshi blijkt ook na gebeurtenissen die hem zouden moeten doordringen van wat hij anderen heeft aangedaan uitsluitend met zichzelf bezig. Hij doet moeite ons te doen geloven hoe treurig zijn leven is geworden; maar zijn weergave van een toevallig gesprekje met een aantrekkelijke vrouw, dat vroeger waarschijnlijk tot een ‘verovering’ zou hebben geleid maar nu ‘goed’ afloopt met een afscheid en een handdruk, vult de lezer met een Hitchcock-achtige huiver. Achter de woorden doemt de obsessieve focus van het roofdier op, de psychopathologie van iemand die anderen probeert te verdoven met een cocktail van macht, dwang en charme. Wie in de betoverende ogen kijkt, wordt bedwelmd – maar bij ontwaken kan voor hetzelfde geld blijken dat je in de omstrengeling van een boa constrictor terecht bent gekomen. Maar het ergste vond ik eigenlijk de oppervlakkigheid van Ghomeshi’s stuk, zijn onvermogen dieper door te denken. In de kunst kan het interessant zijn naar zoiets te kijken. In het echt is het vreselijk. Al met al was de lectuur op een onaangename manier confronterend. De vraag is natuurlijk of er wel een aangename manier bestaat die wel wenselijk is. Ik denk van wel – al is aangenaam misschien niet het beste woord: in het kader van de fictie.

De uitweg van de kunst

Het slot van Ghomeshi’s stuk zou het goed gedaan hebben in een film of roman. Sterker nog: in fictionele vorm zou het wel mogelijk zijn om een vorm van identificatie met roofdier en slachtoffer bij de lezer tot stand te brengen, en daarmee te zorgen voor een beter begrip van de situatie en de betrokkenen. Een weergaloos voorbeeld van zo’n roman is Disgrace van J.M. Coetzee, die met het boek de Booker Prize van 1999 won en kort daarna de Nobelprijs voor literatuur kreeg. In hoeveel opzichten de in Disgrace beschreven situaties ook van de affaire Ghomeshi afstaan, ze hebben een aantal frappante overeenkomsten: een focalisatie door de ogen van de dader, een man die zich vergrijpt aan een meisje met behulp van zijn machtspositie, een aanklacht en val in ongenade, en een proces van contemplatie en het proberen te begrijpen wat er gebeurd is en waarom. Natuurlijk is David Lurie, de protagonist van Coetzee als academicus, classicus en literatuurprofessor een intellectueel zwaargewicht. Maar tegenover zijn eigen gebreken is hij even machteloos als Ghomeshi; het onvermogen van de klassieke traditie om moreel inzicht te verschaffen, is een van de belangrijkste onderwerpen van het boek. En als Coetzees Lurie verder komt in zijn begrip dan Ghomeshi, dan komt dat vooral doordat hij later in het boek nog eens een verkrachting meemaakt, maar dan zonder zelf de dader te zijn.

De werkelijke diepgang die zo’n boek, in tegenstelling tot dat oppervlakkige stuk in de NYRB, biedt, is mogelijk door de afstand die het medium van de literatuur, of de kunst in het algemeen, van nature schept. Een laatste observatie naar aanleiding van de affaire-Ghomeshi- Buruma kan dan ook zijn: wanneer onze samenleving minder oog krijgt voor de wezenlijke functie van de kunsten als medium voor nuance, verdieping, contemplatie, misschien zelfs berouw en vergeving, doet ze dat met gevaar voor eigen leven. Onze burgers zeggen nu alles ‘zelf’ bij monde van onze digitale profielen, en bij elk standpunt hoort een historisch persoon. Dat brengt veel psychologische ongemakken, kleine en grote emoties met zich mee, die ons vaak het zicht op diepere verbanden ontnemen. Dat zicht komt makkelijker tot stand in de kunst, die per definitie, juist omdat het een medium is, afstand heeft tot de realiteit die ze beschrijft.

Er wordt wel beweerd dat in onze tijd het verleden alomtegenwoordig is, omdat met een druk op de knop alle details van dat verleden beschikbaar kunnen worden. Maar niets is minder waar; we leven juist meer dan ooit in het heden van onze eigen ervaring nu. Begrijpelijk, omdat we verwikkeld zijn in een proces dat wezenlijke veranderingen veroorzaakt, waarvan #MeToo er een is. Dat proces voelt als een wisseling van perspectief: wat net nog zo vertrouwd leek, ziet er plotseling volkomen anders uit, zoals ook de Zevenslapers ervoeren. Zo is ons hele culturele verleden waarin mannen de lakens uitdeelden en hun gang konden gaan er plotseling zo onaangenaam uit gaan zien dat je je er liever van afwendt.

Net zoals in de Late Oudheid van de Zevenslapers, waarin door de paradigmawisseling alles – seks, macht, kunst en geschiedenis – plotseling anders leek, en velen zich op grond van de verwarring die daardoor ontstond afwendden van de wereld waar ze net nog met beide benen in stonden. Daarom ziet de kunst van de Late Oudheid er ook zo wezenlijk anders uit dan die van de Klassieke Tijd. Zelfs de kerkvaders, als hoeders van christelijke orthodoxie toch geneigd tot een radicaal ‘nee’ tegen het heidendom, zagen zich genoodzaakt wat bij te sturen om te voorkomen dat in de algehele conclusie niet alle verworvenheden van het culturele verleden overboord werden gezet. Ook nu lijken kunstwerken plotseling onaanvaardbaar, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de discussie die losbarstte over het schilderij Hylas and the Nymphs van Waterhouse. Buruma heeft over die kwestie een verstandig stuk geschreven, waarin hij waarschuwt voor fanatisme en wijst op de waarde van de kunsten en de geschiedenis als diagnostisch hulpmiddel.* Juist omdat zijn positie in zulke stukken zo genuanceerd blijkt, is het zo zorgwekkend dat hij er het bijltje erbij neer heeft moeten gooien.

* Ian Buruma, ‘Moralism and the Arts’, Project Syndicate, 6 februari 2018 (www.project-syndicate. org/commentary/separating-art-and-artist-behaviorby- ian-buruma-2018-02)

Lees ons hele dossier over de affaire Ian Buruma hier.