Advertentie
DNBG_Lefort

De wereldgeschiedenis van de Nederlandse identiteit

In navolging van Histoire mondiale de la France verschenen ook van Nederland en Vlaanderen ‘wereldgeschiedenissen’. Zij deden niet zo veel stof opwaaien als hun Franse evenknie, maar dat maakt deze publicaties niet minder belangrijk. Larissa Schulte Nordholt laat zien dat door het lokale vanuit het globale te benaderen we niet alleen onze historische kennis van Nederland verbreden, maar ook verder leren kijken dan de illusie van strikt nationale geschiedenissen.

Besproken boeken

Afgelopen zomer liep ik over de muur van het fort Elmina in Ghana, in 1637 veroverd door de West-Indische Compagnie. Het is een vreemde plek, oneigenlijk mooi, zwaar van een vreselijke geschiedenis, en gevuld met alle banaliteit die toerisme met zich meebrengt. Op de binnenplaats van het kasteel hangt een Nederlandstalig plakkaat dat verhaalt over de dood van de eerste ‘Nederlandse’ gouverneur in 1758. De aanwezigheid van achttiende-eeuwse mannen uit de Republiek wees mij op iets groters: ‘Nederlanders’ zijn altijd in de wereld geweest, en de wereld in Nederland. De geschiedenis van ‘onze contreien’ bestaat natuurlijk niet los van de geschiedenis van de rest van de wereld. Maar wat betekent dat precies?

Toen ik in september terug was in Nederland, kwam de net verschenen Wereldgeschiedenis van Nederland voor mij dan ook als geroepen. Het boek probeert een alternatief te bieden voor nauwe nationalistische geschiedschrijving door meer dan honderd historici vanuit hun eigen specialisme antwoord te laten geven op de vraag hoe het stukje land dat we nu Nederland noemen onderdeel uitmaakt van de wereldgeschiedenis. De bundel werd samengesteld door Lex Heerma van Voss, Marjolein ’t Hart, Karel Davids, Karwan Fatah-Black, Leo Lucassen en Jeroen Touwen, allen gerenommeerde historici, werkzaam aan verschillende Nederlandse universiteiten en onderzoekscentra. In de inleiding stelt hoofdredacteur Heerma van Voss dat het boek  wil aantonen dat de geschiedenis van ‘onze contreien’ veelomvattender en internationaler is dan een nationale geschiedschrijving ooit zal kunnen doen vermoeden.

Correctie van het Nederlandse zelfbeeld

Heerma van Voss geeft aan hoe hij zelf ook geleerd heeft van het boek. Bijvoorbeeld dat het beeld van de ‘Nederlander’ uit 1471 – die stierf waar hij geboren werd, vrijwel zonder zijn geboortedorp te hebben verlaten – niet klopt. Ondanks zijn omvang pretendeert het meer dan 800 pagina’s tellende boek niet allesomvattend te zijn. Wel plaatst het consequent kanttekeningen bij veelgehoorde uitspraken over de acceptatie van homoseksualiteit en vrouwenemancipatie of de aanspraak die wordt gemaakt op de ‘joods-christelijke traditie’. Maar, en dat is volgens Heerma van Voss belangrijk om te benadrukken, het is niet de bedoeling aan ‘Nederland-bashing’ te doen. Elmina dus niet als Nederlands fort aan de West-Afrikaanse kust, maar als schakel in de geschiedenis van de slavenhandel en Europese veroveringsdrang. Het kasteel is onderdeel van een complex historisch geheel dat op verschillende manieren bestudeerd kan worden. De historische werkelijkheid blijkt net zo ingewikkeld als die van het heden.

De hoofdstukken van het boek zijn naar jaartal geordend, van 70.000 voor Christus tot 2017 na Christus. Enkele richten zich op ‘klassieke’ figuren en gebeurtenissen uit de vaderlandse geschiedenis – Willem van Oranje en Max Havelaar ontbreken niet – maar veel hoofdstukken lezen als cultuurhistorische essays. Die verhandelingen laten vooral zien hoe ontwikkelingen in Nederland zich ook elders afspeelden, of hoe dingen die we als typisch Nederlands kennen dat van oorsprong helemaal niet zijn. Manuel Stoffers en Harry Oosterhuis tonen bijvoorbeeld hoe de fiets het in Nederland tot nationaal vervoersmiddel heeft geschopt terwijl Nederland, in tegenstelling tot Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië, maar weinig aan haar technologische ontwikkeling heeft bijgedragen.

De hoofdstukken van Kim Beerden en Arjan Louwen laten zien dat ‘ons’ grondgebied al ver voor de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden door handel, religie en gewoonten met de rest van Europa verbonden was. Deze hoofdstukken lijken diep ingesleten ideeën over de Nederlandse natie als handelsnatie te bevestigen, maar nuanceren tegelijkertijd het idee dat Nederlands handelssucces toch vooral dat van de VOC was. De wens nationale mythes te ontkrachten loopt als een rode draad door het boek. Een van de meest interessante bijdragen over mythevorming gaat over de kruistocht van graaf Willem I van Holland naar Damietta in Egypte (1218). Jaap van Moolenbroek laat daarin duidelijk zien hoe de mythevorming die ontstond rond de Hollandse overwinning in de loop der tijd is ingezet voor verschillende religieuze en politieke doeleinden, en zo in stand is gehouden.

Ruim honderd pagina’s verderop schrijft Nicoline van der Sijs over de ‘hardnekkige’ mythes rondom de officiële vertaling van de Bijbel in 1637, die bepalend zou zijn geweest voor het Standaardnederlands en vooral veel Zuid-Nederlandse elementen zou bevatten. Uit recent onderzoek blijkt iets anders: er zijn vooral Duitse invloeden te zien. Volgens Van der Sijs komt de mythe rondom de Bijbelvertaling daarom veeleer ‘voort uit een collectieve behoefte aan een eigen nationaal taalmonument’.

Hier raakt Van der Sijs onbedoeld aan de kern van het boek: de behoefte aan een nationaal narratief. Wereldgeschiedenis van Nederland is namelijk een beetje een gek boek: een hybride werk dat zowel nationaal als internationaal is, waarbij de grenzen tussen de twee vaak vervagen, maar in de afzonderlijke bijdragen wel steeds weer opnieuw worden opgeroepen. Juist een bijdrage zoals die over de Statenbijbel is nauwelijks nog internationaal te noemen. Het suggereert dat de Wereldgeschiedenis misschien toch op zoek is naar een nieuw nationaal verhaal. Hoewel het boek ‘dom’ etnocentrisch nationalisme tegenspreekt, is het wel degelijk binnen een nationaal kader geijkt. Maar het is wel een nieuw nationaal kader, dat laat zien dat ontegenzeggelijk Nederlandse gebeurtenissen, zoals de vertaling van de Statenbijbel, zich ook verhouden tot bredere, internationale ontwikkelingen.

Het kader dat het boek optuigt biedt nuancering, maar ook nadrukkelijke correcties bij de canonisering van maatschappelijke kwesties. Het hoofdstuk over de tweede feministische golf trekt bijvoorbeeld het bestaande, foutieve beeld van een ‘witte golf’ recht en geeft de internationaal georiënteerde zwarte vrouwenbeweging in Nederland een plek. Leo Lucassen schrijft over de Rushdie-affaire en ontbloot aan de hand daarvan de geschiedenis van recent populisme in Nederland. Sanne Ravensbergen zet vraagtekens bij de Nederlandse afschaffing van de doodstraf in haar hoofdstuk ‘Doodstraf niet afgeschaft in Nederlands-Indië’ – de titel zegt genoeg. Daarmee past het stuk bij de ontluikende praktijk de vakkundig opgetrokken analytische muur tussen moederland en kolonie even vakkundig te slopen. De werkwijze waarbinnen Nederland en zijn koloniën als twee verschillende onderzoeksgebieden worden behandeld, wordt in de Nederlandse context vooral bekritiseerd door Gloria Wekker, Susan Legêne en Alex van Stipriaan. Wereldgeschiedenis van Nederland levert die kritiek, ten minste impliciet, ook door de geschiedenis van Nederland te analyseren vanuit de gedachte dat verschillende gebeurtenissen in binnen- en buitenland elkaar wederzijds beïnvloeden. Het zijn vooral de wat meer cultuur- en sociaalhistorische hoofdstukken die daar echt recht aan doen.

Een wereld aan wereldgeschiedenissen

Nederlandse historici blijken niet de enige te zijn die verlangen naar een alternatief voor historiografisch geworteld nationalisme. Een ruime maand na het verschijnen van de Nederlandse versie ligt er ook een Wereldgeschiedenis van Vlaanderen in de winkel. Ook hier wordt de eigen identiteit opnieuw vormgegeven in relatie tot de buitenwereld. De Vlaamse versie wijkt wel af van de Nederlandse versie door juist niet een moderne natiestaat als uitgangspunt te nemen, maar Vlaanderen – een taalgemeenschap binnen België. Bovendien wordt Vlaanderen onherroepelijk verbonden aan de Noordelijke Nederlanden: ‘De geschiedenis van Vlaanderen is de geschiedenis van Nederland’, aldus de promotietekst. Op zijn manier poogt het boek zo wellicht weerwoord te bieden aan het Vlaams nationalisme.

Beide boeken zijn gebaseerd op de Franse versie, die verscheen onder de titel Histoire mondiale de la France (2017). In de aanloop naar de laatste Franse verkiezingen deed dat moederboek veel stof opwaaien (zie de bijdragen van Niek Pas in dNBg 2017#3 en Henk Wesseling in dNBg 2018#1). De Franse tegenhanger van Heerma van Voss, de mediëvist Patrick Boucheron, stelde het boek samen vanuit een nadrukkelijk progressief kosmopolitisch ideaal, als antwoord op identitaire nationalistische interpretaties van de Franse geschiedenis. Het boek is een aanklacht tegen de légendaire nationale – de centralisatie van de geschiedschrijving van Frankrijk sinds de Franse Revolutie, met ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ in de hoofdrol. Daarmee haakt de Franse wereldgeschiedenis aan bij oude, voornamelijk antikoloniale kritieken op de uitsluitende elementen van het Franse burgerschapsideaal. Het meest sprekende voorbeeld hiervan is het bekende riedeltje ‘Nos ancêtres les Gaulois’, wat tot in Senegal door schoolkinderen moest worden opgedreund. In Nederland ging het er wat rustiger aan toe. Hoewel er in de Volkskrant gesuggereerd werd dat het boek ‘aardig links’ zou zijn, lijkt het een middenpositie in te nemen – geheel in lijn met de nationale cultuur van consensus.

Ensemble van de Nederlandse geschiedschrijving

Misschien is juist die opstelling, waarbij steeds het beeld van Nederland als gidsland wordt genuanceerd – het was niet alleen of eerst in Nederland – bij uitstek een vorm van ‘ons soort’ nationalisme. Het open karakter van de wereldgeschiedenis van Nederland sluit in zekere zin aan bij ons kosmopolitische zelfbeeld. De vorm van het boek past bovendien goed bij de essayistische traditie in de Nederlandse historiografie, die in de tweede helft van de twintigste eeuw ontstond en waarmee de onlangs overleden titaan Henk Wesseling ook geassocieerd kan worden. Het historisch essay doet aan ‘geschiedschrijving zonder vanzelfsprekendheid’, schrijft Jo Tollebeek in zijn boek Een slapeloos doordenken van alle dingen (2017). De essayvorm laat ruimte voor vraagtekens en nieuwe interpretaties, en juist daarom is een essay de uitgelezen stijlvorm om scepsis te verwoorden ten aanzien van de manier waarop er met het verleden wordt omgesprongen. In een dergelijke ‘possibilistische’ geschiedschrijving kan er dus er geen sprake zijn van overdreven mythevorming.

Ook het schrijven van een transnationale geschiedenis van Nederland is niet nieuw: de Utrechtse hoogleraar Johan Christiaan Boogman schreef al in 1968 een artikel waarin hij probeerde de Nederlandse negentiende eeuw in een internationaal kader te plaatsen, als de eeuw waarin het nationalisme tot wasdom kwam. Ook reflecties op hoe de nationale geschiedschrijving moet worden vormgegeven zijn al zo oud als het nationalisme zelf. Pieter Geyl dacht begin twintigste eeuw al na over de verschillende vormen die de Nederlandse identiteit kon aannemen. Moest er gesproken worden van een groot of klein Nederland? Kortom: historiografisch kunnen België en Nederland in ieder geval niet van elkaar gescheiden worden. Maar ook daarbuiten is geschiedenis schrijven bijna altijd een nadenken over nationale kaders geweest, of het nu gaat om het ontsnappen aan die kaders of het vernieuwen ervan. Dat geldt ook voor Wereldgeschiedenis van Nederland.

De Nederlandse poging om het lokale en het globale met elkaar te verbinden, vindt haar evenknie in de global history-stroming die zich al decennia in het Engelse taalgebied ontwikkelt. De Britse historicus Arnold Toynbee schreef tussen 1936 en 1961 een serie geschiedwerken waarin niet landen, maar beschavingen centraal stonden. Een recente analytische beschouwing op deze stroming is What is Global History? (2016) van Sebastian Conrad. Hij heeft vooral kritiek op de neiging wereldgeschiedenis op te vatten als de geschiedenis van West-Europa als veroveraar van die wereld en verspreider van beschaving. Daartegenover staat de trend om het lokale vanuit het globale te bekijken. Die aanpak bevraagt hoe goederen en ideeën zich over en langs landsgrenzen hebben bewogen, wat voor impact dat heeft gehad op lokale gemeenschappen en welke rol grote politieke ontwikkelingen speelden op lokaal niveau.

Je zou denken dat ideeën zich nooit veel aangetrokken hebben van grenzen. Toch heeft ook de ideeëngeschiedenis zich vaak op natiestaten gericht. De oprichting van het tijdschrift Global Intellectual History in 2016 was een flinke stap op de weg naar bevrijding van de nationale kaders die de geschiedwetenschap in de negentiende eeuw gevangenhielden.

De verschillende wereldgeschiedenissen – Frans, Nederlands en Vlaams – zijn dus te plaatsen in een historiografische traditie en maken deel uit van een actuele ontwikkeling. Het echt vernieuwende van Wereldgeschiedenis van Nederland zit hem ook niet zozeer in de werkwijze, maar in de vertaling daarvan naar een breed publiek. Naast alle inhoudelijke wetenswaardigheden en inzichten, bewijst een voor een breed publiek geschreven en mooi uitgegeven boek als dit met honderdtwintig auteurs en zes redacteuren dat wetenschappelijk werk en succes zelden echt aan één persoon kunnen worden toegeschreven. Het sluit daarmee niet alleen aan bij de recente slow science-beweging, maar stelt ‘onze’ wetenschappelijke geschiedschrijving in alle actuele veelvormigheid en -kleurigheid ook meteen voor aan een breder publiek.