Advertentie
Alles-moet-anders-Banner-5

‘Hij verhinderde zelf elk begrip’: Annet Mooijs Ischa Meijer

‘Mooij schrijft onverbloemd over het verbijsterende gedrag van Ischa Meijer, maar laat zijn mooie kanten wel degelijk ook in de biografie naar buiten komen.’ Jaap Cohen weet als geen ander hoe je een biografie over een omstreden publiek figuur schrijft. Hij las Annet Mooijs biografie van Ischa Meijer en ziet zowel een voortzetting van het eerdere biografische werk van historicus Evelien Gans, als een heel eigen benadering en stijl.

Besproken boeken

In de zomer van 2018 overleed plotseling historica Evelien Gans. Ze had ruim tien jaar eerder het eerste deel van een dubbelbiografie gepubliceerd, over de eerste vierenveertig jaar van het leven van de Joodse historicus Jaap Meijer (1912-1993) en de jeugd van zijn zoon, de latere interviewer, performer en verslaggever Ischa Meijer (1943-1995). Het was een indrukwekkend boek; met name Gans’ gedetailleerde passages over het kampleven in Westerbork en Bergen-Belsen ontnamen je de adem.

Waar in het eerste deel Jaap en Ischa Meijer de nadruk lag op de vader, zou in het tweede deel Ischa en Jaap Meijer de nadruk op de zoon komen te liggen. Mede vanwege Gans’ alom geprezen literaire en analytische schrijfstijl werd er jarenlang reikhalzend naar uitgekeken, maar door haar overlijden zou dat tweede deel er nooit komen. Wel kreeg Evelien Gans als biografe een opvolger in de persoon van Annet Mooij, die eerder twee geslaagde kunstenaarsbiografieën had geschreven.

Mooij schrijft onverbloemd over het verbijsterende gedrag van Ischa, maar laat zijn mooie kanten wel degelijk ook in de biografie naar buiten komen. Hoewel Mooij door enkele critici is verweten weinig empathie voor hem te kunnen opbrengen, heeft ze naar mijn mening juist een goed evenwicht gevonden.

Gelukkig heeft Annet Mooij er niet voor gekozen om het werk van Evelien Gans een-op-een te voltooien door het tweede deel van de dubbelbiografie te schrijven; dat had alleen maar tot een eigenaardig construct kunnen leiden. Een biografie kun je namelijk vergelijken met een ontmoeting tussen twee mensen: de biograaf verdiept zich gedurende een periode in iemand anders, beziet die persoon van verschillende kanten, maakt een selectie uit de gevonden bronnen, brengt deze met elkaar in verband, plaatst ze in hun (historische) context – en componeert uiteindelijk op intuïtieve manier een levensverhaal. Met andere woorden: de biograaf maakt de keuzes op basis van zijn eigen vragen, voorkeuren en interessegebieden. Evelien Gans zou een heel andere ontmoeting met Ischa Meijer hebben gehad dan Annet Mooij.  

Mooij heeft een op zichzelf staande biografie van Ischa Meijer geschreven. Daarbij heeft ze haar eigen stijl gehanteerd, een stijl die compacter is dan die van Gans, maar wel in het verlengde ervan ligt. Als gepromoveerd psychologe houdt Mooij ervan – en is ze er goed in – om uitgebreid de psychologische oorzaken van gedrag te analyseren. In de complexe figuur Ischa Meijer, iemand die uitzonderlijk extreem gedrag vertoonde, had ze een dankbare hoofdpersoon. En alleen al uit de titel van de biografie blijkt waar volgens Mooij de oorsprong ligt van Ischa’s extreme gedrag: Alles gaat op vroeger terug.

Woedende hunkering

Ischa Meijer werd geboren op 14 februari 1943, gedurende de donkerste periode ooit voor Joden in Nederland: de massadeportaties waren al in volle gang. Vier maanden na de geboorte waren ook baby Ischa, zijn vader Jaap en zijn moeder Lies Voet aan de beurt. Ischa werd een ‘baby achter prikkeldraad’. Hoewel hij zich in zijn latere leven niets meer van het verschrikkelijke begin kon herinneren, zou hij altijd op zoek blijven naar het ongerepte wezentje dat hij ooit geweest moest zijn.

Na de kampen, die Jaap, Lies en Ischa ternauwernood wisten te overleven, was niets meer hetzelfde. De kleine Ischa klampte zich vast aan zijn ouders: zijn vader idealiseerde hij, zijn moeder was misschien wel de grootste liefde van zijn leven. Hij deed er alles aan om het leed van zijn ouders te verzachten, als ‘een jongetje dat alles goed zou maken’, zoals hij zou dichten in zijn sonnet ‘Victorieplein’. Maar zijn ouders waren zwaar – te zwaar – beschadigd geraakt door de verschrikkingen. Zij klampten zich vast aan elkaar, en het lukte hen niet om een gezonde, liefdevolle relatie met Ischa en zijn jongere zus en broer op te bouwen. Sterker nog, met alle drie verbraken ze uiteindelijk het contact.

Hoewel er al veel bekend was over de manier waarop Jaap zijn zoon keer op keer afwees, is het ontluisterend om te lezen hoezeer Ischa door hem werd gekleineerd – en hoe zijn moeder weigerde voor haar zoon op te komen. In zijn in 1974 verschenen aanklacht Brief aan mijn moeder gaf Ischa woorden aan zijn gevoelens van pijn, schaamte en afwijzing. Hij verweet zijn moeder hoe hij geacht werd met dankbaarheid en gehoorzaamheid te betalen voor het feit dat zij hem ‘door de kampen had gesleept’. Het waren thema’s die bij veel kinderen van oorlogsslachtoffers leefden, maar nog niet eerder zo pregnant waren verwoord. Brief aan mijn moeder maakte Ischa tot een belangrijke stem van de naoorlogse Joodse generatie. In persoonlijk opzicht betekende het niet alleen een afrekening, maar ook een toenaderingspoging: een manier om zijn ouders – want door hem te negeren richtte Ischa zich wel degelijk ook tot zijn vader – te bereiken. Ischa zelf zei in een interview dat het boek uit een ‘woedende hunkering’ was geschreven, uit een verlangen naar een thuis dat niet bestond.

Ischa als patiënt

Met name gedurende de jaren zestig en zeventig uitte die woedende hunkering zich in verbijsterend gedrag. Ischa was ‘een speelbal van zijn eigen emoties’, schrijft Mooij, ‘een flipperbal in een op tilt geslagen kast’. Een haast eindeloze reeks van vrouwen wist hij met zijn charme en enthousiasme te betoveren, om ze na verloop van tijd te vernederen. De volgende stap was steevast dat hij zich op een horkerige manier van hen ontdeed: ‘als kippenpoten, afkluiven en weg ermee’. Regelmatig kwam er geweld aan te pas. Naar zijn eigen zoon keek hij nauwelijks om, daar had hij ‘niet zoveel trek in’. 

Mooij schrijft onverbloemd over dit gedrag van Ischa. Terecht, want een goede biografie is een eerlijke biografie – geen hoera-verhaal. Bovendien laat ze Ischa’s mooie kanten wel degelijk ook in de biografie naar buiten komen. Hoewel Mooij door enkele critici is verweten weinig empathie voor haar hoofdpersoon te kunnen opbrengen, heeft ze naar mijn mening in haar karakteriseringen juist een goed evenwicht gevonden. Alleen Ischa’s humor had misschien iets meer aandacht kunnen krijgen. Weliswaar zeggen veel vrienden en vriendinnen in het boek dat hij een van de geestigste mensen van Nederland was, maar hiervan zijn relatief weinig voorbeelden te lezen.

Ischa Meijer was een patiënt, zo wordt gaandeweg de biografie steeds meer duidelijk. Op een gegeven moment decompenseerde hij, poepte hij in bed, leed hij aan waanvoorstellingen. Jarenlange analyse bij de befaamde psychiater Louis Tas en een opvallend korte, maar misschien wel doeltreffender behandeling door Kor Bedee deden hem zijn demonen enigszins onder ogen komen.

Gek doen diende bij hem als een soort van afweer, hij deed er alles aan om zijn kwetsbaarheden maar niet te hoeven tonen, waardoor hij steeds ongelukkiger werd. ‘Hij verhinderde zelf elk begrip,’ schrijft Mooij, ‘en leed er vervolgens onder dat hij niet begrepen werd.’

Zoals Mooij mechanismen ontrafelt in Ischa’s persoonlijke leven, zo doet ze dat ook in zijn werk. Ischa hield van toneel, hij zou het liefst zelf een goed acteur zijn. Maar hij begon zijn carrière door ongehoord harde toneelrecensies te schrijven, waarbij hij met name actrices (‘actreutels’) volledig de grond in boorde. ‘Het kapotmaken waar je van houdt, het affakkelen waar je het liefst bij zou willen horen, dat waren geen onbekende patronen in zijn leven’, schrijft Mooij scherp. Later zou Ischa grote bekendheid krijgen als een van de beste interviewers van Nederland. Met name zijn geschreven interviews, waarvoor hij vaak dagenlang meeliep met zijn gesprekspartners, waren weergaloos. Maar ook als interviewer kon hij regelmatig de verleiding niet weerstaan om iemand te ‘pakken’.

Saai was het nooit met Ischa. Hij was even schaamteloos als onweerstaanbaar geestig, had een dwangmatige behoefte om lollig te doen. Ook hier haalt Mooij er een verhelderend psychologisch concept bij: protective clowning. Gek doen diende bij hem als een soort van afweer, hij deed er alles aan om zijn kwetsbaarheden maar niet te hoeven tonen, waardoor hij steeds ongelukkiger werd. ‘Hij verhinderde zelf elk begrip,’ schrijft Mooij, ‘en leed er vervolgens onder dat hij niet begrepen werd.’

Dapper uit angst

Het waren dit soort observaties die mij aan een andere complexe persoonlijkheid deden denken: Theo van Gogh, de man naar wie ikzelf de afgelopen jaren biografisch onderzoek deed. Ik noteerde nogal wat overeenkomsten. Beiden waren charismatisch, leidden een gejaagd bestaan, waren mateloos, namen veel ruimte in, hadden een groot empathisch vermogen, konden mensen het gevoel geven dat ze gezien werden, hadden een instinct om pijnpunten bij de ander te vinden, waren bang voor de verveling, konden mensen op een ongehoorde manier kwetsen, choqueerden graag om aandacht te krijgen, waren adembenemend productief, hadden een scherp oog voor oneigenlijk slachtofferschap, waren geweldige interviewers – en deden er alles aan om aan hun eenzaamheid te ontkomen. ‘Zijn paniek over het leven was de mijne,’ schreef Van Gogh bij de dood van Ischa in 1995, ‘en dit is wat me nu dwarszit: ik heb ’t hem nooit verteld.’

Theo van Gogh komt maar weinig voor in de biografie van Ischa, wat niet heel vreemd is: zo veel hebben de tijdgenoten ook weer niet met elkaar te maken gehad, al hebben ze elkaar meerdere keren geïnterviewd. Met name een radio-interview van Ischa met Theo was memorabel, aangezien hij Theo aanviel op diens vermeende antisemitisme – een onderwerp waarop Ischa altijd heel scherp was. De spannende verbale strijd, die niet wordt beschreven in de biografie, eindigde onbeslist.

Liever dan met Theo van Gogh trekt Mooij een andere vergelijking: met Ischa’s eigen vader, die ook een verbluffend psychologisch inzicht bezat, toesloeg voordat hij werd geraakt en ‘dapper was uit angst’. Ischa leek meer op hem dan hij ooit zou willen toegeven. Mooijs mooie biografie maakt duidelijk dat Jaap Meijer de allesoverheersende persoon was in het leven van haar hoofdpersoon, de man met wie Ischa altijd in competitie was en naar wiens liefde en erkenning hij tevergeefs bleef hunkeren. Hoezeer Alles gaat op vroeger terug ook op zichzelf staat, is het uiteindelijk dus toch een boek geworden waarvan de titel Ischa en Jaap Meijer niet had misstaan – en daarmee, behalve een intrigerende karakterstudie van Ischa Meijer, een indirecte hommage aan Evelien Gans.