Advertentie
Princeton-university-press

Een buste en een waas. De actualiteit van de historische vertaling

Aristoteles’ Poëtica: twee recente vertalingen, twee verschillende opvattingen over historische vertalingen. Literatuurwetenschapper en classicus Tim Noens buigt zich over de overwegingen en veronderstellingen die gepaard gaan met de reconstructie van een tijd die niet de onze is: moet een actuele vertaling het origineel zo veel mogelijk in zijn historische context plaatsen, of is die context juist afleidend en onnodig, moet het heden de boventoon voeren? En hoe weten we eigenlijk wat het verschil is?

Besproken boeken

Een cadeau krijgen waar je eigenlijk niet blij mee bent. Toch een brede glimlach opzetten in de hoop dat niemand (zeker de schgenker niet) je teleurstelling opmerkt. Een voor iedereen bekende en ongemakkelijke ervaring. De Frans-Amerikaanse literatuurwetenschapper George Steiner geeft er echter een positieve invulling aan. In zijn boek After Babel vertelt hij dat een goede vriend hem enkele jaren eerder een ticket cadeau had gedaan voor een opvoering van de vijfde symfonie van Beethoven. Zijn vriend had zijn smaak perfect ingeschat, maar wist niet dat Steiner twee weken voordien al een concert van hetzelfde stuk had bijgewoond, uitgevoerd door een ander orkest. Twee keer de vijfde symfonie in korte tijd: een beetje teveel van het goede.

Uit beleefdheid besloot Steiner toch te gaan. Achteraf bleek dat de juiste beslissing, want het werd voor hem een naar eigen zeggen uitzonderlijke ervaring. Dat lag niet zozeer aan het stuk zelf – dat Beethoven prachtige muziek kon componeren wist hij al. Wel was het te danken aan de opmerkelijke en talrijke verschillen die Steiner registreerde met de opvoering die hij twee weken eerder had bijgewoond: de licht andere klankkleur van de strijkers, de schellere toon waarmee de hoorns inzetten, het iets sneller uitgevoerde tweede deel, et cetera. Hoewel dit orkest dezelfde partituur speelde als het vorige, leek het alsof hij een heel ander stuk had gehoord.

In After Babel gebruikt Steiner deze anekdote als een opstapje naar zijn reflecties over het vertalen van (literaire) teksten. Net zoals de opvoeringen van Beethovens symfonie van elkaar verschilden, zijn ook twee of meer vertalingen van dezelfde tekst nooit gelijk. Vaak zijn ze zelfs drastisch anders. Vergelijkbaar met een orkest leest en interpreteert ook iedere vertaler volgens Steiner de te vertalen tekst, de ‘partituur’, op zijn eigen manier. Op basis van die interpretatie bepaalt hij vervolgens wat voor insteek hij bij zijn vertaling zal hanteren, welk beeld van de oorspronkelijke tekst hij via zijn vertaling aan de lezer wil overbrengen en welke talige en literaire instrumenten hij nodig heeft om (bepaalde aspecten van) die tekst te laten weerklinken in een andere cultuur. Welke keuzes de vertaler ook maakt, het resultaat, zo zegt Steiner, is steeds een unieke opvoering van het vertaalde werk.

Een buste en een waas

Recent verschenen twee nieuwe, Nederlandse vertalingen van Aristoteles’ Poëtica. De Historische Uitgeverij publiceerde een vertaling van de hand van Piet Gerbrandy en Casper de Jonge. Athenaeum bracht kort daarna een vertaling door Paul Silverentand uit. Dat is niet alleen goed nieuws voor bewonderaars van de wetenschapper en filosoof uit de vierde eeuw voor Christus; George Steiner zou de bijna gelijktijdige verschijning van twee vertalingen van eenzelfde tekst ook een zegen noemen voor iedereen die geïnteresseerd is in vertalen überhaupt. De vergelijking die we haast automatisch maken, stelt ons in staat een scherper beeld van beide ‘opvoeringen’ te krijgen en zet aan tot reflectie over de keuzes die eraan vooraf zijn gegaan.

Zelfs zonder de vertalingen te lezen kunnen we vermoeden dat Gerbrandy en De Jonge enerzijds en Silverentand anderzijds voor hun opvoering van de Poëtica een ander vertrekpunt hebben genomen. De boekomslagen en de beknopte beschrijvingen waarmee de vertalers en uitgeverijen de werken aanprijzen verraden veel. Op de cover van de vertaling van de Historische Uitgeverij prijkt groot een foto van een buste van Aristoteles. De keuze voor zo’n artefact uit het verleden weerspiegelt het historische bewustzijn dat de vertalers volgens de uitgever aan de dag hebben gelegd tijdens het vertalen en dat ze willen delen met hun lezers. Het werk van Gerbrandy en De Jonge biedt, zo stelt de Historische Uitgeverij, meer dan enkel een vertaling van de Poëtica. In een inleiding worden de kernbegrippen uit de verhandeling uitgebreid toegelicht en wordt de relatie tot andere werken van Aristoteles en zijn tijdgenoten behandeld. In het nawoord komt de lezer dan weer alles te weten over de geschiedenis van het werk sinds zijn verschijning. Deze diepgaande bespreking van de historische context, zo impliceert de websitetekst, zal de lezer helpen bij zijn lectuur.

Bij het lezen van de achterflap van de tweede vertaling komt een heel ander beeld naar voren. Volgens uitgeverij Athenaeum hebben tot nog toe maar weinig lezers zich aan de Poëtica gewaagd. Dat komt voornamelijk omdat het een ‘lastige opgave’ is om ‘zonder voorkennis van de Atheense denkwereld en literaire tradities’ het werk te lezen. Gelukkig is er nu de vertaling van Paul Silverentand, waarbij lezers zich niet ‘onnodig druk hoeven te maken om de historische achtergrond’. In plaats van hen lastig te vallen met allerlei nutteloze toelichtingen bij de oorspronkelijke context wil de vertaling eerst en vooral de ‘universele zeggingskracht van Aristoteles’ overbrengen aan de lezers. Het gaat, zo wordt gesuggereerd, om een ‘tijdloos’ werk dat de ‘achtergrond van het moderne theater’ vormt. Als we Athenaeum en Silverentand mogen geloven, vraagt dat een even tijdloze vertaling, zonder al te veel ‘historische poespas’. Niet toevallig is de gebeeldhouwde kop die we op de cover van Silverentands aantreffen vervaagd tot een haast non-figuratieve abstractie, een moeilijk te situeren waas waarin wit- en groengekleurde vlekken in elkaar overlopen.

Universaliteit versus historische context

De manier waarop Athenaeum en Silverentand hun opvoering van de Poëtica aanprijzen, wekt enige verbazing. Doorgaans wordt een uitgebreide historische toelichting bij een vertaling van een tekst uit het (verre) verleden beschouwd als een meerwaarde door lezers (en vertaalrecensenten). Bovendien bevat de eigenlijke vertaling van Silverentand meer uitweidingen over de historische context waarin Aristoteles werkte dan de achterflap doet vermoeden. Naast een hele reeks verklarende voetnoten bij de vertaling opent ook zijn boek met een algemene historische inleiding op Aristoteles en het werk (die weliswaar een stuk beknopter is dan die van Gerbrandy en De Jonge).

De vraag is waarom Silverentand en Athenaeum de vertaling dan precies zo ‘ahistorisch’ voorstellen op de achterflap. Het antwoord heeft wellicht te maken met uitgeverspolitiek. Met de ietwat provocerende beschrijving lijkt Athenaeum zich namelijk impliciet af te zetten tegen de Historische Uitgeverij (zoals gezegd verscheen de vertaling van Silverentand kort na die van Gerbrandy en De Jonge). Uit commerciële overwegingen wil de uitgeverij geïnteresseerden in Aristoteles’ Poëtica mogelijk een duidelijke keuze voorschotelen: het werk van Gerbrandy en De Jonge vergt zogezegd veel van de lezers, aangezien ze zich eerst door een lange inleiding moeten worstelen alvorens aan de vertaalde tekst te kunnen beginnen; de vertaling van Silverentand is daarentegen veel toegankelijker en onmiddellijk vatbaar zonder enige voorkennis. Dat lijkt Athenaeum ons althans graag te willen doen geloven.

Fundamenteler en in mijn ogen ook interessanter dan uitgeverspolitiek zijn de veronderstellingen over historische teksten en het vertalen ervan die via de achterflap de wereld in worden gestuurd. Een eerste veronderstelling is dat een historische tekst, in dit geval de Poëtica, universeel of ‘tijdloos’ mag worden genoemd wanneer die een ‘hedendaags karakter’ heeft. Uit de achterflap en in de inleiding tot de vertaling blijkt dat Silverentands en Athenaeums voornaamste drijfveer voor de publicatie van de vertaling was dat ze Aristoteles’ werk vandaag nog steeds actueel en relevant vinden. De belangrijkste reden voor die relevantie is volgens hen dat de verschillende literaire voorschriften en procedés die Aristoteles beschrijft nog altijd gangbaar zijn. ‘Iedereen die een toneelstuk bekijkt of film ziet’, zo stelt de achterflap, krijgt bijvoorbeeld te maken ‘met de drie eenheden van tijd, plaats en handeling’ of met de ontknoping van een plot. De weinig verrassende constatering dat de tekst nogal wat gelijkenissen met onze moderne (West-Europese) opvattingen over literatuur vertoont, leidt er vervolgens toe dat de Poëtica een ‘universele zeggingskracht’ wordt toegeschreven.

Een tweede, daarmee samenhangende veronderstelling is dat een vertaling die deze ‘universele zeggingskracht’ of ‘actuele relevantie’ van de Poëtica wil weergeven onmogelijk sterk ingebed kan zijn in de historische achtergrond. Wie het ‘hedendaagse belang’ van Aristoteles’ werk via zijn vertaling in de verf wil zetten, mag kennelijk niet al te veel elementen opnemen die de tekst expliciet linken aan het verleden. Moderne lezers, die ‘doorgaans louter’ geïnteresseerd zijn in het belang van de Poëtica voor bijvoorbeeld ‘het moderne theater’, hebben hoegenaamd geen historisch begrip van de tekst nodig. Integendeel, zo wordt geïmpliceerd, elke poging om dit historische begrip over te brengen zou wel eens afleidend kunnen werken en zelfs afbreuk doen aan de universele zeggingskracht van het werk.

De universaliteit van het verschil

Op veel middelbare scholen en literatuurdepartementen in het hoger onderwijs hebben historische teksten de reputatie ‘moeilijk’ te zijn, zelfs wanneer ze gelezen worden in vertaling of geactualiseerde vorm. De eigennamen, concepten en verwijzingen zijn voor studenten vreemd. De narratieve technieken die in historische teksten gehanteerd worden, zijn anders, de werelden die in de werken worden opgeroepen liggen ver van ons bed, en het kost zoveel tijd en moeite om je te verdiepen in die werelden dat het leesplezier haast al bij voorbaat gefnuikt is. Dan is het lezen van een moderne tekst volgens velen toch spannender.

Het heeft mijns inziens weinig nut om van studenten en lezers in het algemeen te verlangen dat ze de verwachtingen die ze van lezen hebben aanpassen. Lezen moet namelijk op een bepaalde manier uitdagend, spannend en actueel zijn, ook bij een historische tekst. Toch weet ik niet of een manier van vertalen waarin elke poging om historisch begrip bij te brengen wordt afgedaan als nutteloos, de juiste methode is om aan die verwachtingen tegemoet te komen. Of je ze nu kadert of niet, de teksten die vertaald worden blijven hoe dan ook producten uit een al dan niet ver verleden. Hoezeer hij ook zijn best doet, een vertaler zal dat verleden niet kunnen verbergen. Daarom lijkt het me interessanter om te zien of we misschien tot een notie van vertalen kunnen komen waarin een historische insteek geen afbreuk doet aan de actuele relevantie van het vertaalde werk. Of meer zelfs: een visie op vertalen waarin de betekenis die een historisch werk vandaag nog kan hebben volgt uit het historische begrip dat de vertaler en de vertaling proberen over te brengen aan de lezer.  

Mijn zoektocht naar een mogelijk antwoord leidde me naar een werk van literatuurwetenschapper Jürgen Pieters, Historische letterkunde vandaag en morgen. Het boek zegt niets over vertalen op zich, maar gaat over de algemenere en in mijn geval erg pertinente kwestie hoe we historische literatuur kunnen lezen en onderzoeken op een manier die haar vandaag relevant maakt en houdt (zie ook Pieters’ recente bijdrage aan dNBg, ‘De plooien van de historische kritiek’, in 2018#2, waarin hij een pleidooi houdt voor literair-historisch onderzoek ‘dat aan kwesties appelleert die ook vandaag de dag spelen’). Pieters ging te rade bij een literatuur-kritische stroming die opkwam in de tweede helft van de vorige eeuw, het New Historicism. Die stroming ontstond uit onvrede met de op dat moment heersende wetenschappelijke paradigma’s in de studie van historische literatuur. In het toen traditionele onderzoek ging men er grof gezegd vanuit dat de wetenschapper een alwetende instantie is die vanuit een archimedisch standpunt en met een neutrale blik naar het verleden kan kijken – historische teksten hebben in dit paradigma een min of meer eenduidige betekenis die in principe door de allesoverziende literatuurwetenschapper achterhaald kan worden.

Rond het einde van de jaren zeventig beginnen verschillende wetenschappers zich tegen deze nogal monologische visie op historische literatuur te verzetten. In hun opvatting is de betekenis van een historische tekst bij uitstek meerduidig, onstabiel, en veranderlijk door de tijd heen. Dat komt omdat die tekst niet wordt gezien door een objectieve of onbevooroordeelde instantie maar geïnterpreteerd, door een lezer/wetenschapper wiens manieren van lezen, denken en betekenis geven mede bepaald worden door de tijd waarin hij of zij zelf leeft. Hoe hard de wetenschapper ook zijn best doet, hij zal er nooit in slagen om ‘buiten de geschiedenis’ te staan.

De New Historicists willen daarmee niet zeggen dat we aan het heden ontleende theorieën en concepten blindelings op historische teksten kunnen gaan projecteren. Hoewel we ze een stem verlenen vanuit het ‘hier en nu’, moeten we ons er volgens het New Historicism altijd van bewust blijven dat de woorden, gedachten, concepten, vormen die we laten spreken uit een tijd stammen waarin we er zelf nog niet waren. We maken of creëren zelf, zegt Pieters, het verleden en de ‘werkplaats’ waarin we dat doen is het heden, maar het materiaal dat we in die werkplaats bewerken komt uit een periode die niet de onze is. Daarom moeten we als we een historisch werk lezen niet enkel oog hebben voor de gelijkenissen met literatuur uit onze eigen tijd maar misschien nog meer voor de verschillen. Het New Historicism geeft grif toe dat er elementen in een historische tekst zijn die vanuit het standpunt van een moderne lezer vreemd, ongewoon en onbegrijpelijk lijken. Maar we mogen ons daar niet door laten afschrikken. Integendeel, we moeten de verschillen met het heden nauwkeurig bestuderen. Die zijn namelijk niet alleen relevant vanuit geschiedkundig oogpunt, maar, zo zegt de New Historicist, het helpt ons ook om een beter inzicht te krijgen in onze moderne periode. Door ons te verdiepen in een wereld die nooit de onze is geweest, ontwikkelen we een scherpere blik op tendensen en ontwikkelingen die wij nu vanzelfsprekend vinden maar dat niet per se hoeven te zijn. Juist het inzicht in het verschil met de wereld van vroeger stelt ons in staat om de wereld van nu te onderzoeken, en te veranderen. De actuele relevantie van een historisch werk is volgens het New Historicism dan ook niet (alleen) af te meten aan de vermeende gelijkenissen en overlappen met vandaag. Minstens even significant zijn de elementen die de lezer ‘vervreemden’ van de wereld die hem omringt.

De vertaler als brugfiguur

De opvattingen van het New Historicism staan ons toe een andere en in mijn ogen productievere visie op het vertalen van historische teksten te formuleren dan die van Silverentand/Athenaeum. De rol van de vertaler bestaat er niet in om de tijdsafstand tussen de originele tekst en de vertaalde versie te minimaliseren. Integendeel, een goede vertaler, zo zou een New Historicist stellen, is een brugfiguur die een historisch werk laat spreken in het heden maar steeds vertrekt vanuit een historisch begrip van het verleden waarin die tekst ontstaan is. Voor een lezer van Aristoteles’ Poëtica is het niet enkel belangrijk om in te zien dat er in het traktaat enkele principes worden beschreven die literatuur vandaag kenmerken. Zoals blijkt uit de inleiding en het nawoord van Gerbrandy en De Jonge is het minstens even fundamenteel om te begrijpen dat, wanneer Aristoteles bijvoorbeeld over ‘tragedie’ en ‘het tragische’ spreekt, hij een heel andere invulling aan deze term lijkt te geven dan wij. Ik zou de Poëtica daarom niet zozeer actueel relevant noemen vanwege de gelijkenissen met onze eigen tijd. Het werk is waardevol omdat het ons via een reeks verschillen kan dwingen om literaire vormen en opvattingen over literatuur die vandaag gangbaar zijn te blijven bevragen.

Voor alle duidelijkheid: ik gebruik de ideeën van het New Historicism niet om een pleidooi te houden voor vertalingen waarin elk woord van een voetnoot voorzien is of die zo dicht mogelijk ‘bij de brontekst liggen’ (en bijvoorbeeld in een soort ‘Grieks-Nederlands’ geschreven zijn). Een vertaler laat een historische tekst vandaag spreken en moet hem bijgevolg een stem verlenen via de talige en literaire werktuigen of instrumenten die hij of zij daarvoor in het heden ter beschikking heeft. Wel moeten de keuzes die hij maakt, hoe actualiserend ze ook mogen lijken, altijd bepaald zijn door en te verantwoorden vanuit zijn historisch begrip van de vertaalde tekst. Aristoteles blijft deel van een tijd die wij niet kennen. Daarom blijft het de moeite waard zijn Poëtica te lezen en te vertalen.