Advertentie
Princeton-university-press

Ter verdediging van de boekbespreking

David Beer houdt een vurig pleidooi voor de boekbespreking. Lezen is denken in gemeenschap, en de boekbespreking is daar zowel een fundamenteel onderdeel als de bestendiging van. Door boeken te bespreken kunnen uit de lezersgemeenschap nieuwe ideeën ontstaan, waardoor de boekbespreking onmisbaar is voor zowel wetenschap als samenleving.

Besproken boeken

Onlangs las ik Benoît Peeters fantastische biografie van Jacques Derrida. Wanneer we terugkijken op de werkwijzen van Derrida en zijn tijdgenoten, springt een ding in het oog: de prominente rol van de boekbespreking. Boeken bespreken was voor deze zwaargewichten geen activiteit in de marge; het was niet iets dat zij zichzelf enkel toestonden als hun werkschema daartoe een zeldzame gelegenheid bood. Nee, de boekbespreking stond centraal in de wijze waarop zij kennis verwierven, verspreidden en bediscussieerden. Dit is natuurlijk geen openbaring, maar de lezer van zo’n biografie raakt opnieuw doordrongen van de potentie en het belang van de boekbespreking.

Het lijkt er sterk op dat we deze potentie uit het oog aan het verliezen zijn in de niet-aflatende vaart van het academische bestaan van vandaag. Voor Derrida en zijn omgeving was de boekbespreking het mechanisme dat hen in staat stelde te antwoorden en te reageren, het middel waarmee ze tegen de grenzen van de kennis aanduwden en -schuurden, waar debatten hun aanvang namen en waar boeken uit elkaar werden gehaald om des te beter bij hun bedoelde of zelfs onbedoelde eigenschappen en waarden te kunnen komen. Besprekingen waren ook de bron van nieuwe ideeën en nieuw denken. In sommige gevallen vervielen deze besprekingen ongetwijfeld in aftroeverij, puntjes scoren en nodeloos gekibbel. Desondanks werd de boekbespreking beschouwd als een ruimte waar nieuwe kennis kon ontstaan, in dialectische uitwisseling en in een sfeer van levendige competitie. De bespreking was nooit slechts een bespreking; het was altijd ook een plaats voor onenigheid die kon worden ingezet om nieuwe inzichten af te dwingen en vooralsnog onbeantwoorde vragen te benoemen. De boekbespreking, kortom, was een gewaardeerd en gekoesterd middel voor debat.

Het probleem waar we vandaag de dag mee kampen, is dat boeken bespreken, grosso modo, een nogal marginale en misschien zelfs ondergewaardeerde activiteit is geworden. In plaats van een centrale rol in te nemen binnen disciplines worden boekbesprekingen nu gezien als een soort luxe: verkwisting van tijd, besteed aan het lezen, van kaft tot kaft, en vervolgens het produceren van een schrijfsel dat geen meetbaar nut dient. Daarom wordt het schrijven van een boekbespreking vaak, en begrijpelijkerwijs, gezien als verkwistend, een verspilling van waardevolle tijd, een afleiding van het eigenlijke werk – het tot stand brengen van oorspronkelijke kennisbijdragen –, een inefficiëntie. Dit is om twee redenen jammer. Ten eerste creëren boekbesprekingen dialogen tussen onderzoekers. Ze bieden reflectie, ze bevragen, ze dagen ideeën uit, en ze informeren lezers, schrijvers en zelfs de besprekers zelf. Ze dwingen ons aandachtig te lezen, om oog te hebben voor detail en vervolgens om dat op anderen over te brengen. Boekbesprekingen zijn een ten diepste collaboratieve en in gemeenschappen gewortelde activiteit, waarin we nadenken over de belangrijke boeken van onze tijd en onze reacties erop delen. Ten tweede kan het schrijven van een boekbespreking een integraal onderdeel vormen van fundamenteel onderzoek dat oorspronkelijke inzichten en nieuwe kennis tot stand brengt. Ze zijn dus belangrijk op zich, en ze van de onderzoeksagenda afvoeren zou heel goed een erosie of beperking kunnen inhouden van onze capaciteit om eigen gedachten en ideeën te vormen.

Natuurlijk is het begrijpelijk dat men er dikwijls voor kiest geen boekbespreking te schrijven. De druk is groot om ons bezig te houden met zaken die ertoe doen, om onze kostbare tijd en energie te richten op de dingen die evident de moeite waard zijn. Ik heb een paar jaar doorgebracht als redacteur van boekrecensies voor een tijdschrift, en de antwoorden die ik ontving op recensie-uitnodigingen getuigden vaak van deze druk. Vaak wilden mensen best boeken bespreken, maar hadden ze het gevoel daar geen tijd en ruimte voor te hebben. Ik kon niet anders dan daar begrip voor hebben, ook omdat ik dit soort verzoeken zelf vaak heb moeten afwijzen, om dezelfde redenen. We moeten pragmatisch zijn, verstandig over wat we in onze werktijd moeten willen passen. Boekbesprekingen zijn daarbij in strijd met de logica van de systemen die wij hebben opgetuigd om onderzoek te reguleren en te controleren. Het is lastig om er tussen de meedogenloze stromingen van het academische leven ruimte voor te maken. We hebben slechts beperkte tijd, en we hebben allemaal het gevoel dat we het ons niet kunnen veroorloven er ook maar een minuut van te verspillen.

Dat is geen nieuws. We weten allemaal hoe het is, kennen allemaal de druk die gepaard gaat met de verwachtingen rond onderzoeksbeoordelingen en evaluatieregimes. Daar hoeven we hier niet meer uitvoerig bij stil te staan. Maar ik wil wel beweren dat, als deze druk betekent dat we de boekbespreking laten voor wat zij is, we daarmee niet alleen de fundamenten van de kennisproductie schade toebrengen, maar evengoed de gemeenschapsvormende eigenschappen van het debat waartoe zij aanzet. Door de boekbespreking te verdedigen, verdedigen we tevens het debat en de dialoog, en verzetten we ons tegen de verwording van onze disciplines tot ruimtes van monologische kakafonie, waar men spreekt zonder ruimte te laten voor antwoord.

Zie dit alsjeblieft niet als een uiting van nostalgisch verlangen naar een of ander gouden tijdperk van het academische leven. Veeleer is het mijn bedoeling te zeggen dat het schrijven van boekbesprekingen actief moet worden verdedigd als wij willen voorkomen dat die kunst langzaam maar zeker in vergetelheid raakt en een vergeten artefact van een zekere denktrant wordt. Boekbesprekingen kunnen een rol spelen in wat op een recente conferentie beschreven werd als de ‘accelerated academy’, maar alleen als we gezamenlijk tot de conclusie komen dat ze van waarde zijn én gezamenlijk proberen ruimte te vinden om ze te kunnen blijven schrijven. Waarschijnlijk is de manier om dit te doen – daarbij voortbordurend op het recente artikel in de Times Higher Education over het omgaan met werkdruk – door ze op te gaan nemen in onderzoeksplannen en onszelf voortdurend te blijven realiseren dat ze van blijvende waarde zijn.

In een stuk voor een bundel over The Craft of Knowledge heeft Les Back onlangs gesuggereerd dat lezen ‘gemeenschap in gedachten’ is. De boekbespreking is niet slechts een concrete uiting van die gemeenschap, maar ook een bestendiging van de gemeenschap die wij vormen met onze mede-denkers. Het is hierom, en om de andere redenen die ik hier heb aangedragen, dat ik denk dat we het schrijven van boekbesprekingen actief moeten verdedigen. Misschien moeten we boekbesprekingen benaderen als een heel bescheiden vorm van verzet: een ruimte waarin we onze interesse in de waarde van kennis, debat, en dialoog verkondigen, een ruimte die we benutten om een zekere vorm van collectieve kennis vóór het sturen op geïndividualiseerde bijdragen te stellen. De boekbespreking biedt ons een uitgelezen gelegenheid om onze waardering te tonen voor dingen die anders weleens zouden kunnen sneuvelen in de logica van de systemen die ons onderzoek sturen. Het zou zomaar kunnen dat we, door de boekbespreking te verdedigen, ook andere aspecten van ons werk blijken te verrijken.

Deze bijdrage verscheen eerder in het Engels op de site van Times Higher Education.