Advertentie
Princeton-university-press

Ierse sporen van geweld, een Brexit-perspectief

De impact van de afscheidingsstrijd in Ierland eind vorige eeuw is nog altijd merkbaar. De huidige Brexit-perikelen drukken op het oude zeer en het conflict dreigt opnieuw op te leven. Joost Augusteijn leest Patrick Radden Keefes Zeg niets, dat toont waartoe het geweld van weleer kan leiden.

Besproken boeken

Veel van de recente onrust over de Brexit vindt zijn oorsprong in het langlopende conflict over de positie van Noord-Ierland. De historische accommodatie in het Goedevrijdagakkoord (1998) tussen de aspiraties van Ierse nationalisten en Ierse unionisten, die respectievelijk bij de Ierse Republiek en Groot-Brittannië aangesloten willen zijn, wordt fundamenteel ondergraven door de scheidingsperikelen van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie. De in het akkoord vastgelegde, institutionele samenwerking tussen de regeringen van Noord-Ierland en de Ierse Republiek – de reden dat de Ierse nationalisten instemden met dit compromis – dreigt nu onmogelijk te worden; en daarmee komt hun instemming op losse schroeven te staan. Het toekomstperspectief van twee staatkundige eenheden die steeds dichter bijeen zouden komen binnen de EU wordt door de Brexit ruw afgebroken. Velen vrezen dat dit radicale nationalisten – ook wel republikeinen genoemd – een reden geeft om net als vroeger weer geweld te gaan gebruiken. De angst voor een terugkeer naar de donkere dagen van weleer verenigt de nog steeds fundamenteel verdeelde bevolking van Noord-Ierland. In die context is het goed om te onderzoeken wat intern conflict in een samenleving teweeg kan brengen.

In Zeg niets: moord en verraad in Noord-Ierland laat de Amerikaanse onderzoeksjournalist en schrijver Patrick Radden Keefe zien wat de afschrikwekkende gevolgen van een burgeroorlog of afscheidingsstrijd zijn voor individuen en maatschappelijke verhoudingen. Dit aangrijpende boek, dat de auteur zelf omschrijft als narratieve non-fictie, is geschreven als een roman waarin het lopende verhaal geregeld wordt onderbroken voor een historische schets of nadere uitleg. Zoals de honderd pagina’s aan eindnoten laten zien, ligt aan dit alles diepgravend onderzoek ten grondslag. De vele beschrijvingen van feitelijke gebeurtenissen en letterlijke weergave van gesprekken zijn naar eigen zeggen gebaseerd op geschreven bronnen en interviews, maar de auteur verrijkte die met details.

Verborgen in een matras

Het boek volgt twee centrale verhaallijnen die de impact van het conflict op daders en slachtoffers goed in beeld brengen. Ten eerste die rond de verdwijning van, moord op en zoektocht naar het lichaam van Jean McConville, een weduwe met tien jonge kinderen, die door Iers-nationalistische paramilitairen van de Irish Republican Army (IRA) werd beticht van collaboratie met de Britse inlichtingendiensten. Op een avond in 1972 werd zij door een grote groep gemaskerde mannen uit haar huis in Belfast ontvoerd en naar onbekende bestemming meegenomen, om nooit meer terug te keren. De tweede verhaallijn draait om het wel en wee van Dolours Price, een republikeinse activiste die bekend werd als commandant van de IRA-eenheid die de eerste grote bommencampagne in Londen organiseerde in 1974. Price is altijd een actief republikein gebleven en was kritisch op het proces dat leidde tot het vredesakkoord van 1998.

De angst voor een terugkeer naar de donkere dagen van weleer verenigt de nog steeds fundamenteel verdeelde bevolking van Noord-Ierland.

Keefes intieme beschrijving van de ervaringen van IRA-leden en de zoektocht naar de daders en hun achtergronden geven een beklemmend beeld van wat structureel geweld betekent voor de levens van mensen. Zo worden we deelgenoot gemaakt van de gesprekken tijdens de autorit waarin Jean McConville naar haar executie werd vervoerd en lezen we hoe dit later door betrokkenen werd verwerkt. Ook tekent Keefe uitgebreid op hoe het voelt om door de politie te worden opgejaagd en verborgen in een matras uit de gevangenis te ontsnappen, zoals een van de belangrijkste IRA-leden deed. Gaandeweg wordt duidelijk hoe het leven van McConvilles kinderen wordt bepaald door traumatische ervaringen – het uiteenvallen van hun gezin, de tijd in kindertehuizen waar misbruik gemeengoed was – die hun maatschappelijk succes en persoonlijke geluk beïnvloedden.

Vooral de afbrokkeling van morele waarden van iedereen die bij het conflict betrokken is, blijft de lezer bij. Moord op van spionage beschuldigde buurtgenoten en zelfs van vrienden en medestrijders werd door veel IRA-leden als onderdeel van de strijd geaccepteerd. Op latere leeftijd worstelt menig activist aan republikeinse en loyalistische kant daar vervolgens weer mee, wat nogal eens leidt tot psychologische problemen en misbruik van stimulerende middelen. Maar die worsteling wordt nog het meest inzichtelijk in de moeizame verhouding die veel voormalige hongerstakers, zoals Dolours Price, de rest van hun leven met voedsel houden. In algemenere zin toont Keefe hoe ervaringen in het conflict levens bepaalden, en hoe men aan beide zijden nooit echt is losgekomen van de onderliggende gevoelens van haat en woede, noch van die van spijt en wroeging.

Een van de weinige uitzonderingen hierop lijkt Gerry Adams te zijn, de leider van de republikeinse partij Sinn Féin, die in Zeg niets zwaar onder vuur komt te liggen. Keefe bekritiseert Adams’ weigering om te erkennen wat iedereen weet, namelijk dat hij een leidende figuur in de IRA was, en zijn onvermogen om waar dan ook verantwoordelijkheid voor te nemen. Hij stelt dat voor Adams alles gelegitimeerd was voor de ‘goede zaak’; verraad, liegen en bij tijd en wijle zelfs moord op eigen leden. Keefe concludeert dat dit Adams ‘maakte tot de nul die hij zou worden’. Harde woorden dus voor de man die de IRA overhaalde in te stemmen met het historische compromis van 1998 en die gedurende vijfendertig jaar leiderschap een lang buitengesloten politieke partij in het centrum van de macht wist te plaatsen. In eerste instantie in Noord-Ierland, en inmiddels, na de laatste verkiezingen, ook in Zuid-Ierland.

Het gevaar van betrokkenheid

Het morele oordeel over Adams en andere hoofdrolspelers speelt een belangrijke rol in het boek, wat misschien niet anders kan als je schrijft over de gruwelijke consequenties van een gewapend conflict. In tegenstelling tot zijn veroordeling van Adams heeft Keefe een duidelijke bewondering voor Dolours Price, op wier persoonlijke herinneringen hij zich baseert. Deze emotionele betrokkenheid heeft haar nadelen. Het gevaar loert dat de schrijver wordt meegesleept in de neiging van participanten om de eigen rol en activiteiten aan te dikken, te vergoelijken en om verschillende herinneringen in één moment samen te brengen. Zo beschrijft Keefe de activiteiten van een IRA-compagnie in Belfast:

D Company voerde een duizelingwekkend aantal operaties uit, vaak wel vier of vijf per dag. ’s Morgens overviel je een bank, ’s middags deed je een float – in een auto door de straten rijden, als stadsjagers op zoek naar een Britse soldaat om neer te schieten – en plaatste je voor het eten een bom in een boobytrap om dan ’s avonds nog eens deel te nemen aan één of twee vuurgevechten.

Deze dagtaak staat in schril contrast met het werkelijke aantal operaties waar een individueel lid daadwerkelijk aan mee kon werken zonder direct tegen de lamp te lopen. Dit wordt duidelijk in de Noord-Ierse variant van de Zuid-Afrikaanse Waarheids- en Verzoeningscommissie, die als doel had daders vrijelijk te laten spreken zonder juridische consequenties, om zo slachtoffers en familieleden te helpen het gebeurde te aanvaarden. In een van deze gesprekken beschreef een ex-lid van de IRA wat hij zoal had gedaan in de dertien jaar van zijn actieve betrokkenheid. Dit bestond uit niet veel meer dan één daadwerkelijke moord, een aantal keren wapens verplaatsen en vooral veel rondhangen, op zoek naar informatie.

Keefes intieme beschrijving van de ervaringen van IRA-leden en de zoektocht naar de daders en hun achtergronden geven een beklemmend beeld van wat structureel geweld betekent voor de levens van mensen.

Veel onverifieerbare beweringen baseert Keefe op persoonlijke verklaringen. Zo ook Prices stelling dat zij zelf tot het inzicht was gekomen dat het conflict in Noord-Ierland te veel tegen de eigen bevolking was gericht en daarom naar Engeland, de echte vijand, moest worden gebracht. Zij zou daar leiding hebben gegeven aan een groep onschuldig ogende meisjes die een serie brandbommen in Britse warenhuizen moest plaatsen – door een technische fout werkten deze echter niet. Keefe beschrijft op bijna poëtische wijze hoe Price ‘alle defecte bommen rustig in het water [van de Theems] liet glijden’. Buiten een verklaring van Price, die haar rol in deze belangrijke wijziging in de tactiek van de IRA benadrukt, is hier echter geen enkel bewijs voor.

Ook de inhoud van een getuigenis van een IRA-lid tegen Price en haar mededaders – in het proces dat volgde op een latere ‘geslaagde’ serie autobommen – is slechts gebaseerd op de memoires van één van haar ondervragers. Het detail is heel aantrekkelijk en is journalistiek misschien aanvaardbaar, maar voldoet zeker niet aan de eisen voor bewijsvoering in de historische professie. Mijn eigen onderzoek naar dit proces laat bijvoorbeeld zien dat veel van de details die Keefe noemt niet helemaal kloppen, zoals de reden waarom de rechter zijn oorspronkelijke veroordeling van levenslang vrijwel direct terugbracht tot twintig jaar. Dit volgde niet als geschrokken reactie op Prices uitroep dat dat feitelijk de doodstraf was, zoals Keefe beschrijft. De rechter werd simpelweg duidelijk gemaakt dat het wettelijk maximum voor de gepleegde vergrijpen twintig jaar was en niet levenslang. (*)

Een mol op jacht naar mollen

Een ander aspect dat Keefe uitlicht is hoe in een langdurig civiel conflict de scheidslijnen tussen de partijen steeds vager worden. In Ierland kwam dat vooral voort uit het grote aantal informanten in de IRA. Er bestaan (hoogstwaarschijnlijk overdreven) schattingen dat een kwart van de gewone leden en de helft van het leiderschap op een of andere manier samenwerkte met de Britse inlichtingendiensten of politie – vaak na arrestatie. Zelfs het hoofd van de interne veiligheidsdienst van de IRA, verantwoordelijk voor het opsporen van mollen in de organisatie, bleek achteraf zelf een mol. Dit is een goed voorbeeld van de morele en ethische complicaties van een langdurige strijd tussen burgers en de overheid. Deze man was immers – vaak met medeweten van de Britse overheid – verantwoordelijk voor meerdere moorden, van zowel IRA-leden als burgers en overheidsfunctionarissen. Daarmee waren de veiligheidsdiensten feitelijk medeplichtig aan moord.

De neergang van de morele waarden van alle bij het conflict betrokkenen blijft de lezer misschien wel het meest bij.

Zeg niets eindigt met de minder aangrijpende, maar voor journalisten en historici cruciale controverse rond de vrijgave van de zogenaamde Boston Tapes. Dit waren interviews waarin belangrijke IRA-leden, onder wie Price, over hun ervaringen spraken. Ze waren bereid om vrijuit te spreken, omdat een ex-IRA-lid de interviews afnam en hen was beloofd dat de tapes pas na hun dood openbaar zouden worden gemaakt. Uiteindelijk bleken deze afspraken juridisch niet waterdicht; de tapes werden met succes opgevraagd door de officier van justitie in Belfast. Als gevolg werd Adams over onder meer zijn betrokkenheid bij de moord op McConville wel gehoord maar niet vervolgd. De hele episode toont hoe ruim twintig jaar na het Goedevrijdagakkoord de maatschappij nog steeds wordt gedomineerd door de consequenties van het conflict, en hoe de geschiedenis van geweld sporen nalaat die de potentie van conflict in zich dragen. Maar dat de Brexit dit gevaar dichterbij brengt is na dat alles misschien nog wel het meest zorgwekkend.

(*) Joost Augusteijn, ‘“Is There any Justice Left in this Country?” The IRA on trial in the 1970s’, in: Beatrice de Graaf en Alex Schmid (reds.), Terrorists on Trial: Performative Perspectives (Leiden University Press 2016).