Advertentie
Banner-Wortel-1454×183

Een vergeten leven? De Beauvoir en schrijven als de creatie van het zelf

In menig autobiografisch werk creëerde Simone de Beauvoir ‘Simone de Beauvoir’. Tonen haar private dagboeken de mens achter de persona? Of is zo’n vermeende authenticiteit illusoir? Liesbeth Schoonheim leest de nieuwe biografie over de Franse filosoof, die de ruimte tussen haar publieke en private schrijven verkent.

Besproken boeken

‘Hoe fascinerend is de dagboekvorm!’ schreef de jonge Simone de Beauvoir in 1929. (1) Haar studentendagboeken waren zowel een verslag van haar gevoelens en activiteiten als werkdocumenten voor haar studie van zichzelf. Ze las en herlas haar verslagen, becommentarieerde ze, onderstreepte, voegde opmerkingen en samenvattingen toe, en raadpleegde ze toen ze decennia later haar memoires schreef. De discrepantie tussen die twee – de publieke autobiografie en de private dagboeken – vormt het startpunt van de recente biografie van Kate Kirkpatrick, Simone de Beauvoir: een leven (2020). Hierin vraagt Kirkpatrick zich af hoe we het beeld van De Beauvoir als la grande Sartreuse kunnen veranderen – een beeld dat volgt uit de vrouwonvriendelijke ontvangst van haar werk, maar ook ten dele wordt bevestigd in haar autobiografieën. Waarom is er in dit beeld geen aandacht voor De Beauvoirs filosofische verdiensten, evenals voor haar vele intellectuele en romantische relaties, naast die met Sartre?

Bij leven leerden De Beauvoirs lezers haar kennen via haar autobiografische boeken. (2) De persona die ze daarin creëerde werd na haar dood in twijfel getrokken door de publicatie van haar briefwisselingen, waaronder die met Sartre, en in recenter jaren de dagboeken. Naast het dagboek van haar studententijd hield ze er tijdens de Tweede Wereldoorlog een bij; en omdat De Beauvoir in die periodes Sartre nog niet kende of van hem gescheiden was (hij bracht een deel van de oorlog als krijgsgevangene door), citeren velen die dagboeken om te pleiten voor de wijsgerige originaliteit van haar denken. (3) Kirkpatrick volgt een soortgelijke redenering: uit de postuum vrijgegeven nalatenschap blijkt dat Sartre een minder centrale rol speelde in De Beauvoirs persoonlijke en intellectuele leven dan we zouden aannemen op basis van haar memoires. Het verschil tussen de twee – publieke zelfpresentatie en privéconfidenties – verklaart Kirkpatrick als De Beauvoirs strategische zelfcensuur in een vrouwonvriendelijke omgeving. Het zijn dus vooral de ‘smeuïge details’ uit de studententijd en haar verschillende liefdesaffaires waarover Kirkpatrick uitweidt – niet uit sensatielust, maar om haar volharding en non-conformisme te tonen.

Een gevolg van deze keuze is dat het belang van andere episodes wat onderbelicht blijft, met name De Beauvoirs politieke engagement. De steun voor de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd, de betrokkenheid bij de feministische beweging: Kirkpatrick vermeldt ze, maar kent ze weinig belang toe vanwege de claim dat Beauvoirs persoonlijke relaties ons helpen begrijpen hoe zij werd wie ze uiteindelijk was. Neem bijvoorbeeld het befaamde pact tussen Sartre en De Beauvoir: als jonge twintigers beloven zij elkaars ‘essentiële liefde’ te zijn, maar ‘contingente geliefden’ toe te staan. Olga Kosakiewicz, Jacques-Laurent Bost, Nelson Algren, Claude Lanzmann, Sylvie Le Bon de Beauvoir – in de termen van De Beauvoirs memoires vormen zij een lijst van ‘derde partijen’ die ondergeschikt waren aan de noodzakelijke relatie met Sartre. Maar Kirkpatrick concludeert uit brieven en uit de levenslange vriendschap die De Beauvoir met sommigen onderhield dat deze liefdesbetrekkingen net zo bepalend waren als die met Sartre.

Filosofie van de liefde

Kirkpatrick, als theoloog gespecialiseerd in het liefdesbegrip in het existentialisme, is op haar sterkst wanneer ze De Beauvoirs ‘filosofie van de liefde’ uiteenzet. Enerzijds beargumenteert De Beauvoir dat we onze banden met anderen moeten omarmen, anderzijds waarschuwt ze voor de vlucht in de illusies van liefde. Dit eerste punt illustreert Kirkpatrick in haar bespreking van De Beauvoirs ethische traktaat Pour une morale de l’ambiguïté (1947). In de stelling dat onze individuele vrijheid altijd is ingebed in concrete relaties met anderen leest Kirkpatrick een impliciete weerlegging van het individualistische vrijheidsbegrip van de jonge Sartre: ‘om ethisch vrij te zijn, (moeten we) onze vrijheid (…) gebruiken om de banden te aanvaarden die ons met anderen verbinden.’ Zodra we echter in onze zoektocht naar een betekenisvol leven ons volledig wijden aan iemand anders, ontstaat het risico dat we diens vrijheid willen beperken – een houding die De Beauvoir vooral ziet bij vrouwen wier zelfopoffering aan man en kinderen gepaard gaat met de poging hen te controleren. Een eerste formulering van dit probleem vindt Kirkpatrick in De Beauvoirs essay Pyrrhus et Cinéas (1943): ‘Omdat er zo veel mensen zijn die zich willen toewijden aan anderen wilde Beauvoir weten: is het mogelijk om toegewijd te zijn zonder een tiran te worden?’ Kirkpatrick herhaalt haar punt door te verwijzen naar de demystificatie van romantische liefde in De tweede sekse (1949), waarin De Beauvoir bepleit dat de emancipatie van vrouwen samen moet gaan met de mogelijkheid tot gelijkwaardige, wederzijdse liefde.

De Beauvoirs liefdesbegrip vormt een filosofie die niet beperkt is tot theoretische reflectie maar vooral praktisch is: ze behelst een manier van leven.

De Beauvoirs liefdesbegrip vormt, om de titel te gebruiken van een sleutelhoofdstuk in Kirkpatricks biografie, haar ‘vergeten filosofie’ – een filosofie die niet beperkt is tot theoretische reflectie maar vooral praktisch is: ze behelst een manier van leven. De oorspronkelijke titel, Becoming Beauvoir, verwijst zowel naar de bekendste zinssnede van De tweede sekse (‘on ne naît pas femme: on le devient’), als naar de temporele structuur van het bewustzijn die het existentialisme kenmerkt: geboren zonder vaststaande essentie projecteren we ons in de toekomst door middel van handelingen die bepalen wie wij zijn. Het is Kirkpatrick te doen om De Beauvoirs vorming tot ‘ethisch subject’– hoe zij in haar relaties met anderen een bepaalde manier van zijn cultiveerde of, om een term van Foucault te lenen, een bestaansesthetiek ontwikkelde. (4)

Dit werpt ten eerste de methodologische vraag op naar de status van de dagboeken. Kirkpatrick geeft niet volledig rekenschap van het feit dat de dagboeken maar beperkt inzicht bieden in De Beauvoirs belevingswereld, en vooral het bijproduct lijken van haar pogingen om zichzelf vorm te geven, gebruikmakend van de praktijken die toen voorhanden waren. (5) Als jong katholiek meisje hield zij een dagboek bij dat gelezen werd door haar moeder met het oog op haar spirituele ontwikkeling; als jongvolwassene pent ze pagina’s vol over haar verlangens, met verwijzing naar André Gide en Maurice Barrès. Hun verwerping van sociaal conformisme in naam van een narcistische cultivering van het zelf bood de jonge De Beauvoir een belangrijk wapen tegen het christelijke ascetisme van haar kindertijd.

Geleefde ervaring

Kirkpatricks methode veronderstelt dat de dagboeken betrouwbare, onmiddellijke uitdrukkingen zijn van De Beauvoirs gevoelsleven, waaraan we de memoires kunnen toetsen op correctheid. Kirkpatrick geeft toe dat ‘het geleefde leven (…) niet tot leven (kan) worden gewekt uit het beschreven verhaal’, maar ze suggereert wel dat de dagboeken ons net iets dichter bij het geleefde leven brengen. Het probleem is dat deze tegenstelling negeert dat De Beauvoir continu het verhaal van haar leven herschreef – een oefening die al duidelijk is in haar studentendagboeken. Sterker nog, het is de geleefde ervaring die ze uiteindelijk bevraagt in haar autobiografieën. In haar memoires streeft zij niet naar de reconstructie van ‘one’s knowledge (…), a consciousness’ maar vooral poogt zij de context te vinden ‘(…) in which this life took shape insofar one was unaware of it.’ (6) Als autobiograaf, maar niet als student, ziet De Beauvoir hoe haar indrukken en keuzes gevormd waren door maatschappelijke factoren, zoals het feit dat ze een vrouw is en opgroeide in de hogere burgerij. De memoires vervreemden haar van haar ‘geleefde ervaring’ die zij als jonge vrouw neerpende in haar dagboeken omdat ze de structurele elementen van deze persoonlijke ervaringen blootleggen.

Voor De Beauvoir is autobiografie het genre bij uitstek waarin het persoonlijke politiek wordt.

Voor De Beauvoir, net als voor veel andere feministische schrijvers, is autobiografie het genre bij uitstek waarin het persoonlijke politiek wordt. Tegelijkertijd is deze bewustwording slechts een deel van de ontwikkeling van wat Sara Ahmed een ‘feministische levenswijze’ noemt. (7) Een tweede, praktische vraag betreft hoe inzicht in onze sociale positie – volgens De Beauvoir zowel bepaald door ons geslacht als door klasse en geracialiseerde identiteit – zich verhoudt tot onze acties: met wie en hoe tonen we ons solidair? Kirkpatricks grote verdienste is haar herinnering aan de onverschrokkenheid waarmee De Beauvoir haar meest persoonlijke relaties overdacht en vormgaf met haar maatschappijkritische ‘liefdesfilosofie’.

Noten

  1. Simone de Beauvoir, Diary of a Philosophy Student: 1928-29, reds. Barbara Klaw, Sylvie Le Bon de Beauvoir en Margaret A. Simons (University of Illinois Press, 2019), 139.
  2. Naast vier memoires verschenen ook twee reisverslagen (over de VS en over China) en twee werken over het verlies van een geliefde, namelijk haar moeder en Sartre.
  3. Edward Fullbrook en Kate Fullbrook, Sex and Philosophy: Rethinking De Beauvoir and Sartre (Bloomsbury 2008).
  4. Karen Vintges, Filosofie als passie: het denken van Simone de Beauvoir (Prometheus 1992).
  5. Philippe Lejeune, On Diary (University of Hawaii Press, 2009).
  6. Simone de Beauvoir, ‘My Experience as Writer’, in: Margaret Simons and Marybeth Timmermann ed., “The Useless Mouths” and Other Literary Writings (2011) 293.
  7. Sara Ahmed, Living a Feminist Life (Duke University Press, 2016).