Het grootstkapitaal: vermogensongelijkheid in de VS en Nederland
Johan Heilbron
Johan Heilbron

We hebben in Nederland de neiging hoofdschuddend naar de groeiende vermogensongelijkheid in de VS te kijken, en bewonderend naar de innovatieve Amerikaanse miljardairs. Maar bestudering van de superrijken wijst uit dat de innovatoren ver in de minderheid zijn én dat de Nederlandse vermogensberg relatief gezien vrijwel precies even breed, puntig en hoog is. Ons nivellerende, progressieve belastingstelsel bestaat allang niet meer, met dank aan onze belasting(ontduidkings)industrie, een gecompromiteerde ecnomische wetenschap en een boxenstelsel dat vooral de rijken beoogt te belonen, betoogt Johan Heilbron.
* Abonnees lezen meer. Neem ook een abonnement! *


Dit essay verscheen in dNBg 2021#1
Op de hoogste toppen van de vermogensverdeling, ver buiten het gezichtsveld van gewone burgers, ook van de meer welgestelden, bevinden zich de miljardairs. Dat is geen welomlijnde groepering, geen beroepsgroep, ook geen sociale klasse in de gebruikelijke zin van het woord. Wel vormen ze sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw een aparte categorie. Het Amerikaanse zakenblad Forbes begon in 1987 met het publiceren van een ranglijst van miljardairs. Voorheen ging het om miljonairs en multimiljonairs, maar ten minste rekenkundig zijn miljardairs toch van een andere orde. Sinds Forbes zijn jaarlijst publiceert, figureren ze in mediarapportages, duiken op in verhalen en prikkelen de fantasie. En, het moet worden gezegd, het is ook nogal een succesverhaal. Vrijwel ieder jaar dijt de groep weer wat uit, en worden de rijksten der rijken bovendien almaar rijker.
Volgens Forbes is het aantal miljardairs in de VS tussen 1982 en 2020 verveertigvoudigd (van 15 tot 614). Vandaag de dag wordt de lijst in realtime bijgehouden, zodat we de vermogensfluctuaties van de superrijken dag en nacht in de gaten kunnen houden. Niets hoeft ons te ontgaan over de stijgers en dalers, welke nieuwkomers zich hebben aangediend, wie er eventueel is afgevallen. Zo bleek de rijkste mens, Amazon-baas Jeff Bezos, in 2019 in één klap 36 miljard dollar (36 met negen nullen) te hebben moeten afboeken door de scheiding van zijn vrouw. De toppositie op de ranglijst behield hij, maar hij moest wel dulden dat zijn ex, MacKenzie Scott, meteen zelf een respectabele notering verwierf. Zo’n bericht stelt lezers heimelijk gerust, want wie gunt zo’n oppermachtig medemens nu alles wat zijn hartje mogelijkerwijs maar begeren kan? Maar ja, amper een jaar later had Jeff zijn scheidingsverlies alweer ruimschoots goed gemaakt. Tijdens de coronapandemie kon zijn wereldwijde bestel- en bezorgdienst de explosief gestegen vraag maar ternauwernood aan.
Een zekere grilligheid valt de vermogensfluctuaties niet te ontzeggen. Met het veel bewierookte ondernemerschap hebben ze in ieder geval weinig van doen. Sinds Bill Gates terugtrad als bestuursvoorzitter van het monopolistische Microsoft verdubbelde zijn vermogen. De sterkste stijger op de Forbes-lijst van 2020 was de Chinese miljardair Qin Yinglin. Het aandelenpakket in zijn voedingsbedrijf nam met 14 miljard dollar in waarde toe, niet door visionair leiderschap of stoutmoedige vernieuwingen, maar dankzij een varkenspest in Afrika die zijn voornaamste concurrenten een gevoelige slag toebracht.
De glans van het grote geld
Gezien hun eminente positie is de berichtgeving over miljardairs opvallend armetierig: de beeldtaal is uitgesproken stereotiep en de fascinatie voor weelde en overdaad heeft de overhand. Huizen als paleizen, jachten die nog weer sneller en langer zijn dan die van rivaliserende soortgenoten: alles duur en groot, maar dan in de overtreffendste trap. De Russische oligarch Roman Abramovitsj, eigenaar van de voetbalclub Chelsea, bezit een jacht dat alleen al meer dan een miljard waard schijnt te zijn. Eclipse heet het. Miljardairsironie?
De geldadel
Als je de Forbes-lijst nog eens naloopt, is de werkelijkheid prozaïscher dan de heroïsche mythologie van de zakenbladen en managementcursussen. De superrijken vormen een gezelschap dat grofweg bestaat uit drie groepen. De eerste zijn de erfgenamen: (achter) (klein)zonen en -dochters van de grondvesters van bedrijfsdynastieën en (ex-)partners. De Nederlandse miljardairslijst, die Quote sinds 2005 publiceert, wordt steevast aangevoerd door Charlene de Carvalho-Heineken, achterkleindochter van de oprichter van de brouwerij. Op de Amerikaanse lijst vormen de ((achter)klein)kinderen, partners en ex-partners van zakenmagnaten ongeveer een derde deel. Zo zijn er alleen al veertien leden van de extreem discrete Cargill-familie, de inmiddels vijfde generatie eigenaren van het grootste familiebedrijf ter wereld, en zeven Waltons, nazaten van Sam Walton, de oprichter van de supermarktketen Walmart – groot geworden door het uitmelken van leveranciers en het afknijpen van personeel. De Waltons en de Kochs, een andere illustere zakendynastie, bezitten evenveel als de onderste helft van de Amerikaanse bevolking bij elkaar. Miljoenen mensen in de wereld hebben meer voor de betreffende ondernemingen gedaan, maar dat telt hier even niet. Erfgenamen, zo blijkt uit onderzoek, maken meer kans hun plaats op de ranglijst te behouden dan nieuwkomers, en zijn in hun maatschappelijke oriëntatie ook behoudender. (1)
Maar ook de financiële operateurs zijn geen ondernemers in de veelbezongen betekenis van het woord. Zij zijn eerder de profiteurs van het ondernemerschap van anderen: opkopers van bedrijven, groothandelaren in schuldpapier, flitsverkopers van aandelen en derivaten, altijd voorzien van fikse sommen geld, geavanceerde technologie, en kundige financiële ingenieurs.
De derde groep bestaat uit ondernemers. Althans, zo lijkt het, maar dat is gezichtsbedrog. Feitelijk gaat het om een zeer specifieke groep ondernemers, namelijk degenen die monopolieposities uitbaten. Hiertoe behoren Bezos, Gates, Zuckerberg en Bloomberg, van wie de terminals met realtime financiële informatie in geen enkele financiële instelling kunnen ontbreken. Sinds overheden monopolies en oligopolies toestaan in plaats van opbreken, zoals begin twintigste eeuw gebeurde met de oliemaatschappijen en andere grootbedrijven, worden in de minder competitieve sectoren bovengemiddelde winsten behaald, en daarvan gaat een groeiend deel naar een heel kleine toplaag.
Amerikaanse oligarchen
Dankzij Thomas Piketty en zijn kompanen weten we dat de Amerikaanse inkomensongelijkheid weer eind negentiende en vroegtwintigste-eeuwse hoogten heeft bereikt. Sinds 1980 is het aandeel van de meestverdienende 1 procent in het nationaal inkomen bijna verdubbeld, terwijl dat van de onderste helft van de werkende bevolking halveerde. Dat wil zeggen dat de 2,4 miljoen Amerikanen met een gemiddeld jaarinkomen van 1,5 miljoen dollar (de ‘rijken’) proportioneel tweemaal meer zijn gaan verdienen, evenveel als het verlies van de 120 miljoen Amerikanen met een gemiddeld jaarinkomen van 18.500 dollar.
Omdat niet alleen de inkomens- maar ook de vermogensongelijkheid sterk is toegenomen, bezitten de drie rijkste mannen in de VS (Bezos, Gates, Buffet) momenteel evenveel als de onderste helft van de bevolking bij elkaar. Een iets ruimer groepje miljardairs, de Forbes-400, een gezelschap dat in een middelgrote collegezaal past, bezit evenveel als tweederde van de Amerikaanse bevolking. Op wereldschaal zijn de verhoudingen eender. De ruim tweeduizend miljardairs die Forbes wereldwijd registreert – ook nog een overzichtelijke groep – bezitten volgens Oxfam Novib evenveel als 60 procent van de wereldbevolking.
Economen aller landen
Opmerkelijk genoeg is de groeiende economische ongelijkheid vooral door jonge Franse economen bestudeerd. Rond Thomas Piketty, Emmanuel Saez, Gabriel Zucman (en wijlen Tony Atkinson) heeft zich een netwerk gevormd dat inmiddels meer dan honderd onderzoekers uit tientallen landen omvat (Nederlandse economen zijn er alleen nauwelijks te vinden). Sinds 2011 werken ze aan de World Inequality Database, een voor iedereen toegankelijke website, die met behulp van gemeenschappelijke indicatoren en methoden de historische ontwikkeling van economische ongelijkheid op wereldschaal in kaart brengt. In verrassend korte tijd heeft dit onderzoek zich uitgebreid van een paar kernlanden naar andere regio’s en continenten, eerdere historische perioden en nieuwe aspecten: behalve inkomensverdeling ook vermogensongelijkheid en de rol van belastingheffing en -ontwijking. De geschiedenis van dit onderzoekscollectief moet nog geschreven worden, maar het is een van de beste en belangrijkste voorbeelden van eigentijdse sociale wetenschap. Piketty benadrukt ook keer op keer dat hij zich niet wil beperken tot economie, en dat zijn werk – in de beste tradities van de École des Hautes Études en Sciences Sociales (EHESS) in Parijs – historische sociale wetenschap is.
Amerikaanse multinationals zijn minder en minder belasting gaan betalen, onder Trump nog weer minder, en het grootste deel van hun winsten wordt inmiddels geboekt in belastingparadijzen. Deze laatste waren het onderwerp van Zucmans eerdere studie, The Hidden Wealth of Nations (2015), in het Nederlands vertaald als Belastingparadijzen (2015).
Voor Amerikaanse burgers zijn de belastingen gelijkgetrokken tot een vlaktaks, behalve voor de meest kapitaalkrachtigen. Die worden het minst belast. Voor het eerst sinds een eeuw betalen miljardairs minder belasting dan hun secretaresses. Saez en Zucman doen haarfijn uit de doeken hoe dat zo gekomen is.
De auteurs stellen voor om ‘illiquide’ vermogens niet te belasten, omdat die dikwijls vastzitten in kleine en middelgrote ondernemingen. Het is een oude fout van links dat wel te willen en zich daardoor te vervreemden van kleinere en middelgrote ondernemers. Ze stellen de grens daarbij heel ruim: pas boven een vermogen van 50 miljoen dollar zou 2 procent belasting worden geheven, boven de miljard 4 procent. Miljardair worden kan op die manier nog altijd; generaties lang multimiljardair blijven wordt iets uitdagender. Zou dit plan in 1982 zijn ingevoerd, zo rekenen Saez en Zucman voor, dan bezat Bezos (Jeff) nog altijd 87 miljard, Gates 36, Buffet 30, enzovoort. Ook als het plan van de als radicaal te boek staande Bernie Sanders in 1982 zou zijn ingevoerd, bezat Bezos nog 52, Gates 13, en Buffet 11 miljard. In vergelijking met de roep om miljardairs weg te belasten (‘Abolish billionaires’) van columnist Farhad Manjoo van The New York Times en de ideeën van jonge politici als Alexandria Ocasio-Cortez (‘AOC’) zijn dit allemaal gematigde voorstellen.
Lees ook dit essay van Johan Heilbron. In de VS is de afgelopen decennia een geöliede, radicaal conservatieve politieke machine ontstaan die wordt gedragen door een netwerk van zeer rijke donoren. Zijn de Amerikaanse verkiezingen gekaapt, vraagt socioloog Johan Heilbron zich af — en zijn de Democraten in staat tot een alternatief?
Dat met zulke hoge drempels en getemperde tarieven ondernemerschap zou worden gefrustreerd, zoals door conservatieven onmiddellijk werd beweerd, is ongeloofwaardig. Het gevolg van zelfs een beperkte vermogensbelasting zou zijn geweest dat er biljoenen extra naar de schatkist waren gevloeid, waarover democratisch had kunnen worden gedelibereerd. Dat had een rechtvaardiger verdeling opgeleverd en ruimere publieke middelen om de economie te verduurzamen en de deplorabele publieke voorzieningen uit het slop te halen.
Op de bij het boek horende website, taxjusticenow.org, is een simulator te vinden, waarmee iedereen zijn eigen heffingspercentages kan invoeren en meteen enkele consequenties zien. Make your own tax plan now!
Vermogen als machtsbron


Hoe indrukwekkend dit boek en het collectieve project waarvan het onderdeel is ook zijn, er kleven beperkingen aan. Saez en Zucman zijn vooral geïnteresseerd in economische gegevens, indicatoren, ratio’s en beredeneerde schattingen. Die presenteren ze in historische reeksen en overzichtelijke grafieken. In een vakgebied waarin ideologisch gedreven ‘modellen’ nogal eens de voorkeur genieten boven historisch en empirisch onderzoek is dat een verfrissende aanpak. De keerzijde is dat ze minder oog hebben voor de interpretatie en verklaring van de gevonden trends en voor de maatschappelijke inbedding daarvan.
Een van degenen die hierover wel systematisch hebben nagedacht is een andere relatieve buitenstaander op dit terrein, de Amsterdamse socioloog Nico Wilterdink. Zijn grote studie naar vermogensverhoudingen in Nederland, oorspronkelijk een proefschrift uit 1984, was pioniersarbeid en geldt terecht als een klassieker van de Nederlandse sociale wetenschap. Wilterdink was ook een van de eersten die, ruim vóór Piketty, signaleerden dat de inkomens- en vermogensongelijkheid in westerse landen weer aan het toenemen was. In de traditie van Amsterdamse historisch-sociologen als Johan Goudsblom en Abram de Swaan behandelt zijn goed geschreven en geactualiseerde boek Vermogensongelijkheid in Nederland de langetermijnontwikkeling vanaf de negentiende eeuw tot heden.
In één opzicht doet Wilterdink minder dan Saez en Zucman: hij komt niet met voorstellen voor belastinghervorming. In andere opzichten doet hij meer. Zijn boek geeft in zekere zin antwoord op de vraag die Saez en Zucman merkwaardig genoeg niet stellen: hoe komt het dat de Amerikaanse belastingen zich van een progressief tot een regressief stelsel hebben ontwikkeld?
Anders dan Saez en Zucman is Wilterdink niet primair geïnteresseerd in rekenkundige eenheden (de 1 of 0,1 procent) en hun veranderde aandeel in economische verdelingen. Hem gaat het om de sociale groepen die daarachter schuilgaan en hun onderlinge verhoudingen. Vermogen is een bron van macht, en vermogensverhoudingen zijn – kort gezegd – een kernaspect van de machts- en afhankelijkheidsrelaties tussen sociale groepen en klassen.
Na groeiende ongelijkheid tijdens de industrialisatie nam deze na de Eerste Wereldoorlog af. Sociologisch bezien hangt dat samen met de toegenomen afhankelijkheid van fabrikanten en andere ondernemers van de werkende bevolking in eigen land: als arbeiders en employees in fabrieken, als soldaten in oorlogstijd, en als consumenten. Deze eenregelige samenvatting doet geen recht aan Wilterdinks rijke en subtiele analyse, maar geeft wel een belangrijk verschil aan met Saez en Zucman: (on)gelijkheid is meer dan alleen een kwestie van belastingheffing.
In het uitgebreide, voor de nieuwe editie toegevoegde hoofdstuk blijkt zich in Nederland dezelfde omslag te hebben voorgedaan als in de VS. Na meer dan een halve eeuw te zijn afgenomen of gestabiliseerd, neemt vanaf 1980 zowel de inkomens- als de vermogensongelijkheid weer toe. Wat dat laatste betreft gaat het om een drieledig proces: kapitaalinkomsten groeien sterker dan inkomen uit arbeid, privévermogens nemen meer toe dan collectieve vermogens (met name dat van de overheid), en beide trends zijn sterker naarmate je hoger komt in de economische hiërarchie.
Gediplomeerd wegkijken
Valt deze omslag ook in Nederland te verklaren uit veranderingen in de belastingheffing? Die vraag is niet meteen te beantwoorden. Nederland kent een florerende belastingsindustrie die ondernemingen en vermogende burgers van dienst is om belasting te ontwijken. ‘Ontduiken is voor de armen, ontwijken voor de rijken,’ aldus het dictum van Amerikaanse belastingadviseurs. Ten behoeve van deze bloeiende bedrijfstak voor laten we zeggen ‘belastingoptimalisatie’ leiden universiteiten ieder jaar honderden accountants, economen en fiscalisten op, maar over het Nederlandse belastingstelsel is geen overzichtsstudie te vinden die ook maar enigszins vergelijkbaar is met die van Saez en Zucman. Dat is niet te wijten aan gebrekkige verbeeldingskracht of andere mentale deficiënties onder fiscalisten, maar aan belangenverstrengeling. Aan Nederlandse universiteiten zijn volgens de Leidse fiscalist Jan Vleggeert nauwelijks hoogleraren belastingrecht te vinden, die niet ook verbonden zijn aan commerciële belasting- en accountancykantoren. (3) En dat zijn nu net de firma’s die ervoor zorgen dat hun vermogende klanten zo weinig mogelijk belasting afdragen. Universitair onderzoek naar belastingontwijking of fiscale ongelijkheid – hoe belangrijk ook – schiet er in zulke omstandigheden bij in – een schoolvoorbeeld van een belangenconflict. Gezien de schaal waarop het zich voordoet en de gevolgen ervan voor de wetenschappelijke bestudering van belastingstelsels, lijkt me dit typisch een onderwerp waarover de Koninklijke Akademie voor Wetenschappen (KNAW) zich eens zou moeten buigen. Die waakt toch over de kwaliteit en integriteit van de Nederlandse wetenschapsbeoefening?
Wilterdink maakt melding van fiscale veranderingen, maar stelt dat deze zelf ook weer verklaring behoeven. Zijn analyse komt er grosso modo op neer dat door processen van mondialisering de toplaag van kapitaalbezitters minder afhankelijk is geworden van de bevolking in eigen land. Grensoverschrijdende expansie en deregulering hebben bedrijven en beleggers nieuwe verdienmogelijkheden geboden. Onder meer via belastingconcurrentie en -ontwijking hebben die geleid tot machtswinst voor financieel-economische elites, en tot machtsverlies van het grootste deel van de werknemers, die vooral nadelen van mondialisering hebben ondervonden.
Hoe belastingen ongelijkheid vergroten
Bij nadere beschouwing wijst alles erop dat het belastingstelsel ook in Nederland inmiddels regressief is. In plaats van de sterkste schouders de zwaarste lasten te laten dragen, gebeurt het omgekeerde. Dat is ongetwijfeld een van de beter bewaarde poldergeheimen. Dit regressieve karakter vloeit niet alleen voort uit verhogingen van de indirecte belastingen, maar ook uit de organisatie van de directe belastingen. Kapitaal en arbeid worden sinds de invoering van aparte ‘boxen’ door het kabinet Kok II (1998-2002) verschillend belast. En arbeid wordt – wonderlijk genoeg mede dankzij de Partij van de Arbeid – meer belast dan kapitaal.
Ontlaste vermogens, ontwrichte steden

Naast de pret van Box 2, zijn er de genoegens van Box 3. De fiscale behandeling van vastgoed is daarvan het sleutelonderdeel: inkomsten uit verhuur worden veel minder belast dan inkomsten uit werk. Huurinkomsten vallen in box 2 als de verhuurder(s) een bedrijf vormen, in box 3 als het particulier vermogen betreft. Terwijl woningbouwcorporaties door het VVD-PvdA-kabinet Rutte II hoge, extra belastingen is opgelegd (2 miljard aan ‘verhuurdersheffing’), zijn beleggers op diverse manieren aangemoedigd en gesteund. Laten we Prins Bernard Jr. even buiten beschouwing houden en een voorbeeld nemen van zwaarder kaliber: Stephen Schwarzman, voorman van Blackstone, de grootste Amerikaanse private equity-firma. Zijn bedrijf begon met het ‘strippen’ van bedrijven, maar is uitgegroeid tot een van de grootste vastgoedimperia van de wereld. Van de tien miljoen Amerikanen die door de bankfraude met hypotheken en de kredietcrisis hun huis verloren, zijn de woningen goeddeels terechtgekomen bij een klein aantal van zulke investeringsfirma’s. Woningbezit is en masse overgegaan van bewoners naar beleggers. Zo werd San Francisco de stad met de hoogste huren in de VS en het laagste percentage eigenwoningbezit. In plaats van individuele huiseigenaren bij te staan, zoals Roosevelt tijdens de Grote Depressie deed, zijn door de Amerikaanse overheid banken gered en investeerders geholpen bij het opkopen van huizen (door overheidsgaranties af te geven bij verlies op hun aankoop). Blackstone was de grootste investeerder. Bestuursvoorzitter Schwarzman, een goede bekende uit de kringen rond de gebroeders Koch en een fervent begunstiger van Trump, klom op naar de 24-ste plaats op de miljardairslijst van Forbes.
Hoe miljardairs uit de financiële wereld en vastgoedmagnaten samenkwamen, profiteerden van de financiële crisis en vrijwel risicoloos enorme vastgoedbelangen konden opbouwen, wordt beschreven in Homewreckers van de bekroonde onderzoeksjournalist Aaron Glantz. De ondertitel is wat lang uitgevallen, maar vat onverbloemd samen wat hij in onthutsend detail beschrijft. Hij portretteert hoofdrolspelers en hun bondgenoten, en doet daarnaast uit de doeken hoe ze te werk gingen. In een periode van afwaarderingen en faillissementen pastten zij schuldfinancieringstechnieken uit de private equity-sector toe in vastgoedoperaties, en paarden dat aan intensief politiek lobbywerk. Ondertussen beschrijft Glanz het schrijnende lot van mensen die buiten hun schuld hun huis moesten verkopen, en het soms hebben moeten terughuren van de ‘aasgieren,’ de vulture capitalists (niet te verwarren met venture capitalists) die het in handen kregen.
Naast parasitaire investeringsfirma’s zijn ook vermogende particulieren woningen gaan kopen – in het superieure spraakgebruik bij voorkeur aangeduid met het verkleinwoord ‘pandjes’. Huurinkomsten vallen in Box 3, wat betekent dat hierover in de praktijk niet of nauwelijks belasting wordt betaald. Hoe leuk kun je het maken voor de huisjesmelkende medeburger? In 2020 kwam al veertig procent van de woningtransacties in de grote steden voor rekening van particuliere beleggers. Ook zij drijven de prijzen op, verhogen zo mogelijk de huren, bouwen niks bij, en betalen over de ontvangen huurinkomsten geen of maar een schijntje van de belasting die ze verschuldigd zouden zijn als hierover gewoon inkomstenbelasting werd geheven (Box 1).
Noten
(1) P. Korom, M. Lutter, J. Beckert, ‘The Enduring Importance of Family Wealth: Evidence from the Forbes 400, 1982 to 2013’, Social Science Research 65 (2017), pp. 75-95; V. Burri, ‘The Myth of Old Money Liberalism: the Politics of the Forbes 400 Richest Americans’, Social Problems 47-3 (2000), pp. 360-378.
(2) Steve Kaplan en Joshua Rauh, ‘Wall Street and Main Street: What Contributes to the Rise in the Highest Incomes?’, Review of Financial Studies 23-3 (2010), pp. 1004-1050.
(3) Jan Vleggeert, ‘Over onafhankelijkheid, de verschraling van het fiscale debat en wat we daaraan kunnen doen’. Oratie: Universiteit Leiden (30 oktober 2020).
(4) Alman Metten, ‘Ons belastingstelsel wordt steeds onrechtvaardiger’, Me Judice (30 juni 2020).
(5) Laurens Berentsen, ‘OESO ziet noodzaak bevestigd voor aanpak belastingontwijking’, Het Financieele Dagblad (6 juli 2020).
(6) Bas Jacobs, ‘Fundamentele herziening van belastingen op kapitaalinkomsten’, Economisch-Statistische Berichten 102 (7 september 2017), pp. 416-419.
(7) Geert Reuten, ‘De Nederlandse vermogensverdeling in internationaal perspectief. Een vergelijking met 26 andere OECD-landen’ TPE Digitaal, 12-2 (2018), pp. 1-8; Bas van Bavel, E. Frankema, ‘Wealth Inequality in The Netherlands, c.1950-2015: The Paradox of a Northern European Welfare State’, Low Countries Journal of Social and Economic History 14 (2017), pp. 29-62; Simon Toussaint, Bas van Bavel, Wiemer Salverda en Coen Teulings, ‘Nederlandse vermogens schever dan gedacht’, Economisch-Statistische Berichten (1 juli 2020).