Hamlet in de politiek: authenticiteit en twijfel als strategie
Thijs Kleinpaste
Thijs Kleinpaste

Hans van Mierlo leek soms populairder op links dan binnen zijn eigen partij. Echt opmerkelijk is dat niet, schrijft Thijs Kleinpaste. Als Hans van Mierlo al een politiek leider was, dan een volstrekt a-typische. Ogenschijnlijk weinig geïnteresseerd in de eigen partijbelangen, was de D66-leider meer beschouwer dan deelnemer van het politieke spel dat hij zo scherp overzag – vaak tot ergernis van zijn collega’s. (Deze bespreking is onderdeel van het tweeluik ‘Hubert Smeets’ Van Mierlo: de man en de politicus’. Lees hier de bespreking van Daniël Boomsma.)
* Abonnees lezen meer. Neem ook een abonnement! *

Geen enkele biograaf heeft het ooit eenvoudig, maar biografen die kunnen beschikken over een verzameling persoonlijke schrijfboeken met daarin een grote hoeveelheid zelfonderzoek, soms van literaire kwaliteit bovendien, worden geplaagd door een gekartelde zegen. Ze moeten zien te laveren tussen hun eigen oordeelsvermogen en de claim die hun onderwerp vooruitwerpt op zijn eigen biografie. Dat is helemaal het geval als de persoon in kwestie een lang leven in het openbaar heeft geleid, en er van hem als gevolg daarvan dus al een bijzonder groot aantal reeds gevormde indrukken bestaan: van familie en geliefden, van vrienden en naaste medewerkers, van collega’s, en van professionele beschouwers die het hun vak hebben gemaakt in het denken en doen van publieke figuren te kruipen.
Ondanks die moeilijke opgave is Hubert Smeets met Een wonderbaarlijk politicus, zijn biografie van Hans van Mierlo, in de biografische portretkunst ruimschoots geslaagd. Smeets is zich op een gezonde manier steeds bewust van het complexe terrein waarin hij moet treden. Zijn eigen onderwerp waarschuwde hem bovendien zelf. Zo halverwege zijn biografie, als Van Mierlo een psychisch zware periode doormaakt (zoals wel vaker) citeert Smeets een dagboekaantekening van Van Mierlo waarin hij zichzelf tot inzet maakt van zijn beroemde onderzoekende vermogens:
Er zijn denk ik twee redenen, waarom juist een dagboek uitnodigt tot liegen dan wel verhullen van de waarheid, dan wel oneerlijkheid over jezelf. De eerste heeft te maken met de presumptie dat alles wat geschreven wordt een, al is het nog zo heimelijk, verborgen bedoeling heeft toch gelezen te worden (al is het maar door 1 persoon). Bovendien is het opvallend hoe moeilijk het is vast te stellen wat je eigenlijk voelt of vindt van iets. Voelen en vinden zijn fluïde processen.
Een dertiger zonder plan
De vraag wat zijn rol was in de Nederlandse politiek van de twintigste eeuw is er een die Van Mierlo zich tijdens zijn leven zelf bij herhaling stelde. De vraag blijft ook na lezing van Een wonderbaarlijk politicus hangen.
Als geen ander bracht Van Mierlo het partijpolitieke landschap in beweging door verfrissend achteloos de vanzelfsprekendheid ervan te bevragen. Van die erfenis lijkt weinig over in het D66 van 2021, schrijft Daniël Boomsma.
Van Mierlo was, na een op slentergang afgelegde studie in Nijmegen en omzwervingen door Frankrijk, als ‘dertiger zonder plan’ terechtgekomen bij het Algemeen Handelsblad. De krant was, schrijft Smeets, een pleisterplaats voor talentvolle jongelingen die nog niet wisten wat ze met hun leven en zichzelf moesten doen. Pas vanaf zijn landing als redacteur op de buitenlandredactie van de krant beginnen er voor Van Mierlo dingen op hun plaats te vallen. Niet alleen Amsterdam, waar het steeds heviger botste tussen de bevolking en het gezag, maar ook de krant zelf was een microkosmos van de veranderende maatschappelijke stemming in Nederland. Verschillende generaties stonden regelmatig tegenover elkaar, en konden stevig van mening verschillen over de koers van de krant. Binnen de ruimte die de krant Van Mierlo bood ontwikkelde hij zich tot een journalist die zelf weliswaar moeizaam schreef, maar die door collega’s vaak werd opgezocht omdat hij met zijn observaties en suggesties hun stukken scherper en beter wist te maken. Hij was gul met zijn gedachten, en ontpopte zich tot een doortastend beschouwer van de regenteske politieke cultuur in Nederland.
Toen hij debuteerde in de politiek wierp een journalist hem voor: ‘Meneer van Mierlo, u ziet er meer uit als een vertwijfelde Hamlet, dan als een politiek leider.’ Van Mierlo gaf daarop toe altijd Hamlet te hebben willen zijn, maar dat hij niettemin nu zonder aarzeling had gekozen voor de politiek. Toen de journalist daarop vroeg hoe hij de Kamer in zou gaan, als politiek leider of als Hamlet, antwoordde Van Mierlo, met haast tastbaar plezier: ‘Hamlet in de Kamer, dat is noch voor het toneel, noch voor het politiek bedrijf een aanwinst. Als ik dan gekozen word op die plaats, dan zal ik proberen een politiek leider te zijn.’
Vandaag faal ik
Maar als hij een politiek leider was, dan een volstrekt a-typische. Van Mierlo was een zoekende, omzichtig formulerende politicus die, als hij geen ergernis wekte bij zijn collega’s (niet zelden in zijn eigen fractie), andere politici vertwijfeld kon achterlaten, omdat hij niet voldeed aan de verwachtingen waarmee ze hem in het politieke spel tegemoet traden. Fascinerend aan Smeets’ reconstructie van D66 tijdens die eerste jaren is dat Van Mierlo vaak als eenling optreedt. Hij staat regelmatig op enige afstand van zijn eigen fractie, heeft andere prioriteiten, en bekommert zich betrekkelijk weinig om de belangen van zijn partij – tot irritatie van diegenen die veel werk verzetten, ook voor van Van Mierlo, in de wens dat D66 na het overdonderende eerste succes niet onverrichter zake weer zou verdwijnen.
Zonder reden was dat niet. Van Mierlo voelde zich thuis in de grote familie van de sociaaldemocratie, zonder strikt genomen een sociaaldemocraat in de Nederlandse zin te zijn – een sociaaldemocraat, misschien, op de manier van mensen die het niet kunnen opbrengen een PvdA’er te zijn. Hij vond de sociaaldemocratie misschien wel de beste Europese uitvinding ooit, en het was zijn wens om via D66 uiteindelijk met de PvdA en de kleinere linkse partijen een Progressieve Volkspartij (PVP) te vormen. Smeets voert Jan Terlouw op, die over die periode zegt dat Van Mierlo ‘een hekel had aan dat liberale in D66’.
Toch is er iets voor te zeggen dat Van Mierlo’s eigen levenservaringen hem deels tot de politicus maakten die hij was. Hij was geen mens met een kreukloos leven. Zijn jeugd kenmerkt zich door een reeks moeizame episodes in de relatie met zijn ouders, en een worsteling met de verwachtingen die er in zijn familie van hem waren. Hij was een man die in zijn relaties schade had opgelopen, en zelf eveneens soms aanzienlijke schade aanrichtte. Een man met persoonlijke tekortkomingen, die zich van die tekortkomingen evenwel bewust was, en die maakten dat hij uiteindelijk vooral terughoudend was om anderen de maat te nemen. En al droeg hij niet zoiets als een op de schouders drukkend klassenbewustzijn met zich mee, zoals sommige anderen van zijn generatie, hij kon toch onzeker en verlegen zijn. Hij twijfelde voortdurend aan zichzelf, en hij werd, bekende hij, regelmatig wakker met de gedachte ‘vandaag faal ik, vandaag val ik door de mand.’
Twijfel en zelfonderzoek als politieke deugden
Van Mierlo’s twijfel was altijd met hem, en bepaalde het timbre van zijn politieke stijl. Bij hem waren twijfel en zelfonderzoek verheven tot politieke deugden. Het meest verstrekkende gevolg van die twijfel is, denkelijk, zijn terugdeinzen voor het premierschap. Smeets schrijft hoe Van Mierlo in de vroege jaren negentig het hoogtepunt van zijn populariteit beleefde, en hoe D66 zelfs de grootste partij lijkt te worden. De premiersvraag dient zich aan – maar Van Mierlo ziet op dat moment de afgrond voor zich openen, en zet niet door. Hij twijfelt of hij het zou kunnen, en vreest dat een premierschap slechts kan eindigen in een tragedie.
Voor Van Mierlo was het vermogen tot reflectie en twijfel dat hem kenmerkte, geen eigenschap die hij reserveerde voor de beschermde sfeer van zijn schrijfboeken, en voor het overige wegstopte. Het zorgde soms voor wrevel bij politici die qua persoonlijkheid heel anders in elkaar staken, omdat ze vonden dat hij te lang van stof was, of in paradoxen sprak. Wim Kok had aanvankelijk vaak moeite met hem. En Frits Bolkestein en Van Mierlo waren al helemaal water en vuur. Waar frikkerige gelegenheidsdenkers als Bolkestein een pagina konden lezen en hem daarna doorstrepen omdat alle informatie wel was opgenomen, begonnen bij Van Mierlo de vragen dan eigenlijk pas.
Formuleren voor je leven
Tenslotte was Van Mierlo ook een wonderbaarlijk politicus in de manier waarop hij sprak. Er zijn mensen die woorden gebruiken om de wereld aan hun rechtlijnige blik te onderwerpen – die zinnen formuleren om het denken uit te bannen, in plaats van het te doen. Van Mierlo beschouwde die praktijk als iets zeer oneerbaars. Na zijn eerste periode als politicus lijdt hij, verzucht hij, aan acute ‘woordhaat’, omdat hij zich staande moet houden in een omgeving waar woorden steeds aan haast misdadige corrosie blootstonden. Hij wordt in de politiek beroofd van iets wat voor hem onmisbaar is – de mogelijkheid om zorgvuldig en precies en te formuleren, en zo zijn gedachten te ordenen of een redenering op te zetten – omdat het instrumentarium waarmee hij dat moet doen voortdurend bezoedeld wordt:
De politiek hangt van woorden aan elkaar. Al schrijvende vond ik steeds meer dat wat ik opschreef onhoudbaar was. (…) Een politicus, en vooral een zogenaamd politiek leider, wordt geacht in alle omstandigheden meteen een werkelijk oordeel te hebben over een politieke situatie of een maatschappelijk probleem dat gerezen is. De functie van woorden is dan, om standpunten te maken die er au fond niet zijn. Dat is niet liegen. Nee, het is in plaats van lopen voor je leven formuleren voor je leven. Bij mij heeft het geleid tot een gevoel van: eigenlijk zou ik een tijdlang niet aan politiek willen doen.
Het is misschien de grootste erfenis van Van Mierlo: de kracht waarmee hij uitdrukking gaf aan het grote ongemak dat hij ervoer over de aard van het politieke werk, en de manier waarop hij de weerstand daartegen belichaamde. In dat opzicht was hij inderdaad een Hamlet in de politiek. (Smeets doet helaas, ondanks het feit dat hij veel nadruk legt op de intellectuele stijl van Van Mierlo, niets met dat beeld. Eenmaal duikt het personage van Shakespeare op, als Aafke van der Made, in de jaren negentig partner van Van Mierlo, hem omschrijft als ‘de vleesgeworden Hamlet’).
De boodschapper was de boodschap
Het beeld dat oprijst uit Een wonderbaarlijk politicus is dat van een politicus die zowel in grote als in kleine daden precies zo een heilzame verstoring bracht in de normale orde der dingen. Heeft dat echter nu ook nog betekenis?
Zodra de biografie in de golfslag van het heden komt lijkt de commentator Smeets de biograaf steeds meer te overvleugelen. Smeets gebruikt de gelegenheid bovendien om, met Van Mierlo achter zich, in een epiloog zijn eigen gedachten over de Nederlandse partijpolitiek uiteen te zetten. Geconfronteerd met wraakzuchtig politiek extremisme en een krakende democratie is het niet vreemd dat de vraag zich opdringt wat de erfenis van Van Mierlo is – al is het ongebruikelijk dat in te bedden zoals Smeets dat doet. Zijn pleidooi om het idee van de Progressieve Volkspartij weer af te stoffen is niet slecht. Maar er zijn meer manieren te bedenken waarop het heden een Van Mierlo nodig heeft.