Advertentie
Princeton-university-press

De Jonge Jury: van leesbevordering tot pulppromotie

Dat leesbevordering in Nederland hard nodig is, daarover is iedereen het wel eens. Ook over hoe we in Nederland het lezen willen bevorderen, lijkt inmiddels consensus te bestaan: het maakt niet uit wat kinderen en tieners lezen, als ze maar lezen. Een perverse consensus, betogen Yra van Dijk en Marie-José Klaver in de Nederlandse Boekengids en de Volkskrant. In de strijd tegen ontlezing worden op de basisschool en in de onderbouw geen eisen gesteld aan de kwaliteit van de te lezen boeken. Integendeel, met overheidsgeld wordt hypercommerciële pulp aan leerlingen opgedrongen. De prijs van de Jonge Jury fungeert daarbij als vliegwiel. Van Dijk en Klaver lazen de genonimeerden voor de shortlist van dit jaar en alle winnaars van de prijs in de afgelopen tien jaar. Een analyse.

Wat hebben we nodig om ontlezing een halt toe te roepen? Mooie verhalen natuurlijk, maar ook ‘mooie lezers’. Dat zei jeugdboekenauteur Benny Lindelauf onlangs in de Grote Vriendelijke Podcast. Mooie lezers zijn goed opgeleide lezers die verhalen betekenis kunnen geven.

Hoe komen we aan die mooie lezers in een tijd dat steeds minder jongeren lezen? 44 procent van de Nederlandse jongeren zegt lezen niet leuk te vinden of er zelfs ronduit een hekel aan te hebben, zo blijkt uit een onderzoek van Stichting Lezen dat in april verscheen. Dat is veel meer dan in de ons omringende landen, en niemand begrijpt waarom juist in Nederland de ontlezing zo hard groeit.

Een van de oorzaken van de ontlezing is dat we jongeren op school niet de juiste boeken aanreiken. Dat heeft weer te maken met het feit dat leraren zelf niet de juiste boeken aangereikt krijgen. Op 35 procent van de pabo’s (de hogescholen die basisschoolleerkrachten opleiden) is jeugdliteratuur geen zelfstandig vak. Op ruim 80 procent van de pabo’s lezen studenten maximaal twintig kinder- en jeugdboeken, niet per definitie literaire titels, zo blijkt uit een recent onderzoek van Stichting Lezen. Hoe kan een beginnende leraar met een bagage van zo’n twintig titels voor alle acht leerjaren haar leerlingen inspireren, voeden en verder brengen?

Zowel jongeren als leraren krijgen geen duidelijke informatie over wat nu de verhalen zijn waar ze echt iets aan hebben.

Er zijn veel pabostudenten die zelf niet van lezen houden en als ze al lezen, lezen ze het liefst schematische boeken van bijvoorbeeld Carry Slee (onderzoek Stichting Lezen, 2014). Carry Slee, die onlangs op NPO Radio 1 aangaf dat ze wel begreep dat jongeren niet meer wilden lezen; ze was er zelf ook lang geleden mee opgehouden. Bij gebrek aan expliciete kwaliteitseisen aan wat er wordt gelezen op de basisschool is er ook weinig reden voor aanstaande leerkrachten om uit hun comfortzone te komen.

Ook in het voortgezet onderwijs hoeven er geen goede boeken te worden gelezen. Er worden nauwelijks wettelijke eisen aan het fictieonderwijs in de onderbouw gesteld. Zelfs voor de bovenbouw is de eis dat romans ‘van erkende literaire kwaliteit’ moeten zijn al meer dan tien jaar geleden geschrapt. Ook de schoolboeken, de leesadviezen van docenten en de website Lezen voor de lijst bieden geen garantie op kwalitatief hoogwaardige verhalen of dichtbundels.

Dat betekent dat zowel jongeren als leraren geen duidelijke informatie krijgen over wat nu de verhalen zijn waar ze echt iets aan hebben, die aanleiding geven tot nadenken over jezelf en de wereld om je heen, en tot gesprekken en discussie daarover. Kortom: tot het bevorderen van persoonsvorming.

Als ze maar lezen

Waarom verlangen we zo weinig van leerlingen en leraren? Dat heeft alles te maken met leesbevordering. De nadruk op leesmotivatie en leesplezier heeft een grote vlucht genomen. Omdat aangetoond is dat verhalen lezen bijdraagt aan tekstbegrip, maar ook aan empathie en persoonsvorming, menen ouders, leraren en bijvoorbeeld Stichting Lezen dat verhalen en gedichten lezen gestimuleerd moet worden. Terecht.

Het adagium van veel opvoeders en leraren is dan ook: ‘Als ze maar lezen.’ Docenten zijn al dolblij als er met enig enthousiasme wordt gelezen in de onderbouw en durven weinig kwaliteitseisen te stellen aan wat er gelezen wordt. Als jongeren graag verhalen lezen, gaan ze ook andere teksten sneller en beter lezen, zo is aangetoond. Maar het doel heiligt de middelen niet: wat er hier gewonnen wordt aan leestempo en leesbereidheid gaat verloren aan burgerschap, zelfreflectie, diversiteit en persoonsvorming. Onder het mom van ‘leesbevordering’ krijgen jongeren namelijk soms verhalen voorgeschoteld waar de honden geen brood van lusten. Het lezen van sensationele lectuur zet zich daarna vaak ook in de bovenbouw voort, zodat we in Nederland inmiddels kunnen spreken van een doorgaande leeslijn pulp. Simone van der Vlugt wordt door bovenbouwleerlingen op havo en vwo net zo vaak voor hun leeslijst gelezen als Anne Frank en vaker dan A.F.Th. van der Heijden en Griet Op de Beeck.

Het is alsof je jonge kinderen de supermarkt in stuurt met de opdracht te kopen wat ze lekker vinden en dan datgene waarmee ze naar buiten komen opdringt aan alle kinderen van het land, onder het mom van ‘gezond eten’.

Vooral het leesbevorderingsproject de Jonge Jury is naar onze mening problematisch. Het project heeft weliswaar een groot bereik onder jongeren, maar stimuleert in plaats van het verbreden en ontsluiten van de volle breedte van het aanbod jaar in jaar uit vooral het lezen van eendimensionale lectuur in het onderwijs. De Nederlandse praktijk is dus dat we overheidsgeld investeren om jongeren te stimuleren verkeerde boeken te lezen. Verkeerd als in: stilistisch, inhoudelijk, cultureel en moreel armoedig en zelfs schadelijk.

De Jonge Jury wordt betaald door Stichting Lezen, ondersteund door het Nederlands Letterenfonds en uitgevoerd door Passionate Bulkboek, een organisatie die zichzelf ‘dé leesspecialist voor het voortgezet onderwijs’ noemt. Het zijn leerlingen van twaalf tot vijftien jaar oud die de boeken voor de shortlist kiezen aan de hand van een groslijst van uitgevers, zonder instructie, richtlijn of voorselectie door opvoeders of leraren. Dat hun keuze vervolgens leidend wordt in een promotiecampagne die wordt betaald met overheidsgeld is verontrustend. Het is alsof je jonge kinderen de supermarkt in stuurt met de opdracht te kopen wat ze lekker vinden en dan datgene waarmee ze naar buiten komen opdringt aan alle kinderen van het land, onder het mom van ‘gezond eten’. Nederland zou zijn eigen cultuuronderwijs serieuzer moeten nemen.

Junkfood als missiewerk

Waarom doet het ertoe wat scholieren lezen? Literatuur lezen leert hoe je betekenis kunt geven aan de wereld. Hoe je gevoelens, relaties, lichamen maar ook maatschappelijke verhoudingen kunt begrijpen en hoe je er taal voor kunt vinden. Het is de sleutel tot een volwassen, ethische en zelfreflectieve houding zonder (of in ieder geval met zo min mogelijk) vooroordelen. Kwalitatief hoogstaande jeugdliteratuur zou de verbeelding van jonge mensen de ruimte moeten geven om nieuwe en andere perspectieven, samenlevingsvormen en mogelijke werelden te verkennen. Door identificatie met steeds nieuwe personages kunnen jonge lezers hun eigen persoonlijkheid vormen, hun opvattingen toetsen.

Betekenis toe leren kennen aan een tekst geeft bovendien voldoening. Het is een vorm van cultureel eigenaarschap om genres, symbolen en culturele iconen te leren interpreteren. Van De spin Sebastiaan tot Het Achterhuis, van Alaska tot De belofte van Pisa, van De avond is ongemak tot Wij slaven van Suriname: lezers krijgen uit deze teksten een rijke culturele context aangereikt, en ook de uitnodiging om eens van perspectief te wisselen. Onderzoek heeft dan ook ruimschoots aangetoond dat literatuur bijdraagt aan empathie, en aan burgerschap. Jonge lezers lezen vooral belevend en herkennend. Wat ze lezen, nemen ze heel letterlijk omdat hun literaire competenties nog niet zijn ontwikkeld. In navolging van Brecht (‘Mann ist Mann’) zegt de Zweeds-Russische jeugdboekenwetenschapper Maria Nikolajeva, hoogleraar aan Cambridge University, dat ‘we zijn wat we lezen, of we worden wat we lezen, bekijken, beluisteren, waaraan we ons blootstellen’.

Het is dus ethisch en didactisch schadelijk om het lezen van pulp te tolereren of zelfs te stimuleren in het onderwijs. Wat bedoelen we met pulp? Dat is niet hetzelfde als lectuur. Er zijn genoeg redenen om zwakke of onwillige lezers aan te moedigen door ze, pakweg, een spannende jeugdroman van Thomas Olde Heuvelt te laten lezen of de biografie van Wim Kieft.

Maar er worden ook romans aan jongeren aangeboden, opgelegd zelfs in de onderwijscontext, die niet thematisch maar schematisch zijn. Die een verouderd, egocentrisch en seksistisch wereldbeeld opdringen aan jongeren, en dat doen in een schrale en kale taal.

De vraag is bovendien: beleven lezers van dit soort boeken werkelijk ‘leesvoldoening’? En worden ze er ook echt lezers van? Dat lijkt ons zeer de vraag. Om bij onze voedselvergelijking te blijven: als je kinderen die niet willen eten dag in dag uit een hamburgermenu van een fastfoodketen voorschotelt, kun je wel hopen dat ze ooit vanzelf broccoli gaan eten en waarderen, maar de kans daarop is ongeveer nihil. Geen arts zal je dat dan ook aanraden; junkfood is slecht voor je, en wie niets anders eet, zal nooit aan andere, spannendere en gezondere smaken gewend raken. Je wil alleen maar meer junkfood. Zo is het ook met de formulefictie die jongeren voorgezet krijgen.

Zoals altijd met slecht onderwijs, schaadt het gebrek aan kwaliteit vooral de kinderen uit minder bevoorrechte gezinnen.

Toch wordt er in het kader van ‘leesbevordering’ ingezet op tekstueel junkfood. Vers uitgegeven, commercieel aantrekkelijke pulp wordt gepropageerd en zelfs gesubsidieerd, met overheidsmiddelen en op scholen. Dat in het Nederlandse onderwijs op de basisschool en in het voortgezet onderwijs het lezen van goede boeken (denk aan het werk van bijvoorbeeld Anna Woltz, Simon van der Geest, Paul Biegel, Els Beerten, Martha Heesen of Bart Moeyaert) niet verplicht is, is een vorm van ernstige en structurele verwaarlozing, vooral van zwakke lezers. Zoals altijd met slecht onderwijs, schaadt het gebrek aan kwaliteit vooral de kinderen uit minder bevoorrechte gezinnen.

Perverse prikkels

Op de basisschool en in de onderbouw mag volgens de tekortschietende overheidsrichtlijnen volop pulp worden gelezen. Sterker nog: die teksten worden actief gepropageerd en gesubsidieerd en opgenomen in lesmethoden Nederlands, Lezen voor de lijst, schoolbibliotheken en het leesaanbod van educatieve uitgevers. Het bereik van de Jonge Jury is groot. Jaarlijks doen 180.000 leerlingen in de onderbouw mee aan lessen over de genomineerde boeken. Dit jaar brachten 10.000 leerlingen hun stem uit op één van de genomineerde titels. Genomineerde schrijvers geven lezingen en schrijfworkshops op scholen.

De goedbedoelde leesbevorderingscampagnes dragen bij aan een verdienmodel dat is gebaseerd op de verregaande vernietiging van intellectueel leesonderwijs.

En dat is nog niet alles. NBD Biblion biedt (school)bibliotheken pakketten met de Jonge Jury-kanshebbers aan en uitgevers drukken het logo van de wedstrijd voorin de boeken af. Bibliotheken plakken er felgekleurde stickers op om de herkenbaarheid te vergroten. De winnaars krijgen het predikaat ‘literatuur’ en belanden als Lijsters, goedkope pocketedities voor het onderwijs, in schoolboekenpakketten en klaslokalen. Wild (Jonge Jury-winnaar 2019), Schuld (winnaar 2017), Shock (winnaar 2016) en Klem (winnaar 2014) van Mel Wallis de Vries zijn voor een paar euro te koop als Jonge Lijster van Noordhoff en staan op Lezen voor de lijst. Deze door academische vakdidactici opgezette lijst is de meest geraadpleegde website voor lezen in het voortgezet onderwijs – in 2020 trok de site bijna 1,6 miljoen bezoekers. Veel leraren keuren een boek goed voor de eindexamenleeslijst als het op Lezen voor de lijst staat. De site is eigendom van de Koninklijke Bibliotheek. Er is, kortom, voor de jonge lezer geen ontsnappen aan, net als voor de gevangen slachtoffers in de thrillers die ze te lezen krijgen.

Het wordt tijd dat wij onze rol als verantwoordelijke volwassenen veel serieuzer gaan nemen, en kritisch kijken naar de gecommercialiseerde context van deze leesbevordering en naar de inhoud van de boeken die in het kader van de Jonge Jury onderdeel van het onderwijs worden. Er is immers een perverse prikkel door ontstaan in het uitgeefwezen: commerciële pulp betekent simpelweg cashen. De goedbedoelde leesbevorderingscampagnes dragen zo bij aan een verdienmodel dat is gebaseerd op de verregaande vernietiging van intellectueel leesonderwijs. (De tekst gaat verder na Kader 1.)


KADER 1: De impact van de Jonge Jury

Stichting Lezen – Passionate Bulkboek

Jonge Jury

  • Bereik: jaarlijks 180.000 leerlingen
  • Boeken van genomineerden en winnaars worden:
    • aangekocht door schoolbibliotheken
    • opgenomen in de schoolbibliotheekcatalogus
    • gelezen in de les (via lesbrieven en promomateriaal)
    • verkocht als Jonge Lijsters van Noordhoff (die komen in boekenpakketten van scholen en als klassensets in lokalen)
    • opgenomen als fragmenten in de lesmethodes Nederlands
    • onderdeel van Lezen voor de lijst 12-15 en 15-18 en komen dus op leeslijsten terecht
    • actief gepusht vanuit de schoolbibliotheekcatalogus door middel van persoonlijke berichten met teksten als ‘Heb jij al gestemd op je favoriete boek voor de Jonge Jury?’
    • in de schoolbibliotheekcatalogus gekoppeld aan YouTube-filmpjes met tips van de Jonge Jury
  • Genomineerde en prijswinnende schrijvers leggen schoolbezoeken af.
  • Openbare bibliotheken kopen promotiestickers met de tekst ‘Jonge Jury’ bij NBD Biblion en plakken die op boeken die kans maken op de prijs.
  • Uitgevers drukken het logo van de Jonge Jury voorin de boeken die meedingen naar de prijs.
  • Het format van winnende boeken wordt nageaapt door andere schrijvers.

De proef op de som

Om te zien hoe die vernietiging zich voltrekt, kijken we hier nader naar het materiaal dat jonge lezers uit naam van ‘leesbevordering’ in de les en in bibliotheken wordt voorgeschoteld. Want wat hebben de populaire boeken die de prijs van de Jonge Jury ontvingen te bieden, achter de felgekleurde kaften? We lazen de shortlist van dit jaar en alle winnaars van de prijs in de afgelopen tien jaar (zie inzet voor de titels), waarvan er maar liefst zeven werden geschreven door Mel Wallis de Vries. Laten we dus met haar ‘jeugdthrillers’ beginnen.

Eenlettergrepige titels, dramatisch-realistische foto’s op de voorkant en kekke elastieken buikbandjes moeten de jonge lezer verleiden: Klem, Wreed, Vals of Shock heten haar boeken. Wie zo’n boek openslaat, belandt steevast meteen in een horrorscenario. We leven en kijken mee met het slachtoffer van een moord- of verkrachtingsscène en vaak ook met de dader die gedetailleerd uitmeet wat hij of zij doet. Slachtoffertekst wordt soms direct met dadertekst gepaard om het schokeffect te vergroten.

Het slachtoffer:

Ik stik! Van de ene op de andere seconde krijg ik geen lucht meer! Ik snak naar adem. Plastic op mijn wangen, tegen mijn neus, in mijn mond. Het klappert tegen mijn tanden als het zeil van een boot. Mijn hart fladdert in blinde paniek door mijn borstkas. Wat is er gebeurd?

Hij heeft een plastic zak over je hoofd getrokken!

Het besef duwt het laatste restje lucht uit mijn longen. Ik ga dood! Ik ga echt dood! (Uit Wreed)

De dader:

Haar lichaam schokt en siddert alsof ze onder stroom staat. Het is het laatste gevecht van haar spieren om zuurstof. Ik registreer alles, objectief en afstandelijk, alsof ik een practicum uitvoer. Mijn schatting is dat haar doodsstrijd nog hooguit een halve minuut gaat duren. Door de paniek zal het zuurstofverbruik hoger liggen. Het is een mooie, pijnloze dood, hou ik mezelf voor. Ze zal langzaam wegglijden in een diepe slaap. (Uit Wreed)

Het stramien is altijd hetzelfde: na een scène waarin een steevast vrouwelijk slachtoffer wordt gepijnigd, vernederd en – bijna – vermoord (waarvan de uitkomst meestal tot het einde ongewis blijft, gaat ze echt dood of niet?), gaan we terug in de tijd en komen er vier à vijf verschillende meisjes aan het woord – soms via vlogs, dagboekfragmenten, app-, kranten- of e-mailberichten. Hun karaktertrekken zijn steeds identiek: in het universum van Shock, Wild, Wreed, Vals, Klem, Schuld en Pijn zijn er geen individuen, maar louter types. Type 1: valse maar eenzame Queen Bee, een mannenverslindster die iedereen verraadt als het nodig is. Type 2: softie die stomme kleren heeft en meeloopt met de anderen uit angst er niet bij te horen. Type 3: rijk maar verwaarloosd meisje wier ouders aan het scheiden zijn en haar niet zien staan. Type 4: min of meer het ideale midden tussen al deze types en (dus) de hoofdpersoon. Ze hebben één ding gemeen (zo blijkt uit de ‘echte’ foto’s bij het verhaal): het zijn altijd witte meisjes met lang, los haar.

De meisjes zijn overwegend passief en lijken geen enkele inhoud of substantie te hebben. Ze hebben geen hobby’s (behalve vloggen of soms hockeyen), in het grootste deel van het boek geen toekomstdromen, en geen interessante of originele gedachten. De personages be- en veroordelen elkaar op hoe ze eruit zien, en wat ze eten en drinken. Daar gaan hun gesprekken ook over.

De wisselende ik-vertellers zijn ‘vriendinnen’ die elkaar bekritiseren en wantrouwen en soms zelfs haten en vermoorden. Ze hebben geheimen voor elkaar en het gevoel dat ze hun problemen niet kunnen delen. Dat wantrouwen wordt ook nergens in het verhaal ontkracht of gerepareerd, het leidt alleen wel tot hun ondergang, als een soort morbide straf.

Als er jongens in de verhalen voorkomen, handelen die veel meer. Bij een kampeeruitstapje in het bos of de route terug naar het vakantiehuis vinden, zijn het de jongens die actief en dominant zijn. Wat de meisjes inbrengen wordt genegeerd of belachelijk gemaakt. Als jongens naar meisjes kijken, worden die meisjes beoordeeld als ‘te fixen’, hysterisch, lelijk, dik of juist lekker. De representaties van de vrouwelijke slachtoffers zijn pervers en sadistisch. Zowel daders als vrienden spreken bijvoorbeeld van ‘stinkende hompen vlees’ als het over een vermoord meisje gaat.

Seks is vrijwel altijd ongewenst en gewelddadig in deze teksten, maar de lezer krijgt geen ruimte om dat kritisch te beschouwen, omdat die meekijkt met daders in lang uitgesponnen geweldsscènes. In Wild bijvoorbeeld verkracht Fabian, de ik-verteller in de hoofdstukken die zijn naam als titel hebben, Liv. De verkrachting vindt vanuit zijn focalisatie plaats. Hij denkt ook voor Liv tijdens de verkrachting: ‘“Niet doen,” zegt ze, maar ze zegt het zo zacht dat ze het niet kan menen.’ Als we Livs verhaal horen, is dat veel korter, en niet lang daarna is ze dood. Zo krijgt de jonge lezer niet te horen hoe je een geweldsdaad kunt overleven en verwerken.

Verkrachting en moord worden als haast onvermijdelijk lot voor jonge vrouwen gepresenteerd. Bedenk hierbij dat de auteur haar boeken in interviews aanbeveelt voor leerlingen uit groep 7 of 8, dus voor tien- tot twaalfjarigen.

Verkrachting en moord worden als haast onvermijdelijk lot voor jonge vrouwen gepresenteerd: als ze van huis gaan, in het donker het Vondelpark ingaan, maar soms ook in hun eigen slaapkamer. Bedenk hierbij dat de auteur haar boeken in interviews aanbeveelt voor leerlingen uit groep 7 of 8, dus voor tien- tot twaalfjarigen.

De boeken zijn erg angstaanjagend en duwen meisjes voortdurend in een slachtofferrol. Zelfs als er (nog) niets aan de hand is, zijn de meisjes bang en horen ze geluiden of hebben ze het gevoel achtervolgd te worden. Ook de lezer ondergaat deze affectieve reacties: angst en schrik. Het tempo is bizar. Waar in een filmthriller, waar het genre duidelijk op gebaseerd is, nog comic of romantic relief wordt geboden, vallen we in deze verhalen van schrik in schrik. Het hyperrealisme met herkenbare school- en plaatsnamen en dag-, datum- en tijdsaanduidingen in de hoofdstuktitels maakt het nog veel angstaanjagender.

Stilistisch is de taal zeer arm: er zijn nauwelijks beschrijvingen, het geheel bestaat vooral uit eenregelige dialogen en vergelijkingen vliegen uit de bocht. De ontknoping aan het einde bestaat meestal uit een kort stukje dadertekst waarin we een haastige verklaring krijgen voor de verkrachtingen en seriemoorden. Vrijwel altijd gaat het om een leeftijdsgenoot uit de eigen vriendengroep, die geestelijk of lichamelijk ‘ziek’ is, of handelt uit iets alledaags als jaloezie. Dat gebrek aan psychologische verklaringen betekent dat er uit de verhalen geen universele wijsheid of kennis is te halen. Het meervoudig ik-perspectief betekent bovendien dat er geen vertelinstantie is die kan relativeren, contextualiseren of ironiseren.

Literatuurwetenschapper en emeritus hoogleraar genderstudies Maaike Meijer merkte over zulke teksten op:

De eindeloze herhaling van die seksegebonden verdeling van subject- en objectposities bevestigt stereotypen. Bovendien heeft die veelvoorkomende vertelwijze gevolgen voor de manier waarop de lezer/es in het lezen bij het gebeuren wordt betrokken. De tekst zet als het ware een stoel klaar voor de lezer.

De lezer zit zo gevangen in het wereldbeeld van deze tieners en krijgt geen hulp van een auteursstem of anderszins relativerende, normaliserende of moraliserende interpretatie. Dat is bij deze leeftijdsgroep nog schadelijker, omdat die niet mimetisch leest, maar belevend: de kinderen ondergaan het verhaal echt.

In de opdrachten van de Jonge Jury die leerlingen in de les moeten maken, worden leerlingen evenmin uitgedaagd om kritisch naar het wereldbeeld te kijken. Integendeel zelfs: ze moeten bijvoorbeeld een daderprofiel opstellen van de moordenaar in Wild en een citaat uit Snitch veranderen in een ‘smeuïge roddel’ omdat een roddelblad op de hoogte is ‘van alle gebeurtenissen’. In een andere opdracht worden leerlingen aan het werk gezet voor de schrijfster die een graphic novel van haar roman wil maken. Ze moeten een script voor de beeldroman maken waarmee Wallis de Vries ‘haar uitgever kan overtuigen’.

Leerlingen moeten bijvoorbeeld een daderprofiel opstellen van de moordenaar in Wild en een citaat uit Snitch veranderen in een ‘smeuïge roddel’ omdat een roddelblad op de hoogte is ‘van alle gebeurtenissen’.

Niet alleen in de boeken van Wallis de Vries, die eind 2019 door Stichting Lezen is benoemd tot ‘ambassadeur’ van de Jonge Jury, is er sprake van gebrek aan autonomie van vrouwen.

In IJsbarbaar van Rob Ruggenberg (winnaar in 2013) en Match van Buddy Tegenbosch (de winnaar van vorig jaar) worden vrouwen afgeschilderd als verminkt en chronisch ziek en afhankelijk van de goedertierenheid van mannen. Hoofdpersoon Jim in Match, een goede voetballer die misschien prof kan worden, staat een nier af aan zijn zieke zusje Izzy. Zijn voetbalblessure krijgt in het boek bijna net zoveel aandacht als haar terminale ziekte. Als Lola, Jims vriendin, na een auditie lid wordt van de schoolband voeren ze het volgende gesprek:

Jim: ‘Wat? Ze hebben jou gekozen?’

‘Hé, niet zo verbaasd, hè!’ Lola stak haar wijsvinger naar me uit. ‘Maar je hebt gelijk, ik was zelf eigenlijk ook verbaasd. Er waren nog vijf kandidaten en ze waren geen van allen slecht.’

‘Maar het waren jongens,’ zei ik veel te snel.

Lola keek me ondeugend aan. ‘Ik denk ook dat ik positief gediscrimineerd ben,’ zei ze. ‘En ik heb een schijthekel aan discriminatie, behalve als ik daardoor in de schoolband kom.’ (Uit Match)

Hoewel Jim zich nog lijkt te realiseren dat zijn opmerking seksistisch is, wuift Lola dat weg. Dat Lola op eigen kracht en vanwege haar muzikale talent voor de schoolband is gekozen, is in haar eigen ogen uitgesloten. De muzikale Lola is ook niet in staat om op eigen kracht op de Rockacademie aangenomen te worden. Het is Jim die haar motivatiebrief schrijft: ‘Ik was verbaasd over de zinnen die ik had weten te formuleren.’ Match heeft niet alleen de Jonge Jury-prijs van 2020 gewonnen, het boek is ook opgenomen op Lezen voor de lijst 15-18 jaar, een suggestie dat bovenbouwleerlingen havo/vwo het voor hun leesdossier mogen lezen.

Dat Wallis de Vries als ambassadeur niet meer mee mag dingen naar de Jonge Jury-prijs betekent niet het einde van de promotie van de gewelddadige jeugdthriller. De shortlist van dit jaar bestond uit drie jeugdthrillers die qua opbouw en verhaalinhoud sprekend op de boeken van Wallis de Vries lijken. Succes is blijkbaar besmettelijk.

Je hebt één nieuwe volger van Chinouk Thijssen gaat over een groepje influencers op ‘#promoreis’ in Turkije, met veel drank- en pillengebruik, en uiteraard ook moord en doodslag. De moordenaar is een schijnbaar lesbische blogger. Een lesbisch personage is heel zeldzaam in jeugdboeken. Maar deze lesbische moordenares blijkt eigenlijk een heteroseksuele moordenares die moordt uit jaloezie, en die bovendien verandert in een half-Turkse zelfmoordterroriste die een vliegtuig wil laten neerstorten en zichzelf doodsteekt. Ook de andere personages met een Turkse achtergrond worden gestereotypeerd.

Genadeloos van Jennefer Mellink is eveneens een thriller, waarin de moord op een meisje wordt gepleegd om een van verkrachting beschuldigde en stalkende tweelingbroer te beschermen. Nergens wordt de lezer de mogelijkheid geboden om kritisch naar het geweld tegen het slachtoffer te kijken. Integendeel: de lezer kijkt mee met de kille moordenares die het slachtoffer ‘vies’ en een ‘stuk ongeluk’ vindt.

Ook de derde genomineerde titel, Fake trip van Margje Woodrow, beschrijft een reis. Er wordt in dit boek niemand vermoord. Maar ook dit verhaal is doortrokken van seksisme, misogynie, racisme, islamofobie en oriëntalisme. Zoals altijd in de boeken van de Jonge Jury is er tussen de meisjes veel haat en nijd, geruzie, geroddel, onbegrip en gedreig met het online zetten van seksueel getinte en onflatteuze video’s. Het hele verhaal door worden door verschillende personages racistische stereotypen geuit over de drie niet-witte leerlingen. De personale vertelinstantie noch de personages nemen afstand van de islamofobe en racistische uitspraken van leerlingen tegen elkaar. Er is weinig empathie en weinig reflectie op het racistische pestgeweld van personage Stefan, ook de leraren in het verhaal handelen niet. De auteur probeert wellicht te laten zien hoe groot de gevolgen van racisme zijn. Zij slaagt daar slechts ten dele in omdat haar boek ook heel veel racistische beledigingen weergeeft die niet worden ontkracht of geproblematiseerd.

Dat het anders kan, bewijzen bijvoorbeeld de verhalen van Francine Oomen, die in 2010 en 2011 de prijs van de Jonge Jury won met Hoe overleef ik mijn vriendje? (en hij mij!) en Hoe overleef ik (zonder) dromen?, twee boeken uit haar bekende, 27-delige serie Hoe overleef ik? Oomen schrijft net als Wallis de Vries hyperrealistische formulefictie, maar haar toon is humoristisch, bij tijden ironisch en de personages krijgen de kans hun problemen op te lossen. Rosa, de hoofdpersoon in beide boeken, bekommert zich om de ex-verslaafde, ongehuwde moeder Sascha die bij haar op zolder woont en staat haar vriend Jonas bij die verkering met Jochem wil, maar nog niet weet of Jochem ook op jongens valt. Er is psychologische, morele en ook narratieve ontwikkeling in de boeken van Oomen. Niet alle formulefictie is dus pulp, maar de nominaties van dit jaar zijn dat wel.

Maar nu even serieus

Helma van Lierop-Debrauwer, hoogleraar jeugdliteratuur aan de Universiteit Tilburg, pleitte met Neel Bastiaansen-Harks in Over grenzen. De adolescentenroman in het literatuuronderwijs al in 2005 voor een serieuzere en theoretische benadering van jeugdliteratuur. Misschien is het omdat haar oproep nog niet is gehoord dat leraren, jury’s en leerlingen niet het onderscheid weten te maken tussen teksten die stereotiepe en patriarchale wereldbeelden bevestigen en reproduceren, en teksten die je leren hoe je die beelden kunt bevragen. Toch zouden ze dat wel kunnen weten. Niet alleen Van Lierop, maar ook Vanessa Joosen en Katrien Vloeberghs braken een lans voor een kritische benadering van jeugdliteratuur in hun handboek Uitgelezen jeugdliteratuur (2008), dat verplichte kost zou moeten zijn op de pabo’s en docentenopleidingen.

Leraren, jury’s en leerlingen weten het onderscheid niet te maken tussen teksten die stereotiepe en patriarchale wereldbeelden bevestigen en reproduceren, en teksten die je leren hoe je die beelden kunt bevragen. Toch zouden ze dat wel kunnen weten.

Er bestaan immers meer dan genoeg goed geschreven en toegankelijke kinder- en jeugdboeken voor alle leeftijden die het taalniveau van leerlingen verrijken en hun belevingswereld vergroten. In het buitenland wordt de Nederlandse jeugdliteratuur geprezen en winnen Nederlandse auteurs de ene prijs na de andere voor hun boeken; in het Nederlandse onderwijs worden deze boeken genegeerd. De boeken van Anna Woltz bijvoorbeeld vormen bijvoorbeeld een doorlopende leeslijn voor groep 7 en 8 van het basisonderwijs en klas 1 en 2 van het voortgezet onderwijs – van Alaska en Gips in groep 7 en 8 naar Honderd uur nacht, Meisje van Mars en De tunnel in klas 1 en 2 van het vmbo, havo en vwo is een fantastische ontdekkingstocht. De klassiekers van Jan Terlouw, Paul Biegel en Tonke Dragt zijn zeer geschikt om voor te lezen in de klas. Er bestaat inmiddels ook een serie filosofische kinderboeken (van Abdelkader Benali, Annelies Verbeke, Joke van Leeuwen en Bibi Dumon Tak) die geschikt is om leerlingen ethische kwesties als liegen, de scheidslijn tussen echt en onecht, en zorgen voor de natuur te laten onderzoeken.

De onverschilligheid jegens kwaliteit en het propageren van pulp in het onderwijs vergroot de ongelijkheid tussen leerlingen. Kinderen met theoretisch opgeleide ouders en een hoog gezinsinkomen maken van huis uit kennis met betere boeken, terwijl kinderen met praktisch opgeleide ouders met een laag gezinsinkomen vooral afhankelijk zijn van het leesaanbod op school.

Laten we dus in het ophanden zijnde nieuwe curriculum voor het vak Nederlands het vrijblijvende begrip ‘fictie’ vervangen door ‘jeugdliteratuur’. En laten we dan kiezen uit het ruime aanbod van kwalitatief hoogwaardige boeken die de afgelopen decennia zijn verschenen. De website Lezen voor de lijst en Stichting Lezen zouden een centrale rol moeten spelen in de selectie en promotie van die teksten, waarbij ze gebruik kunnen maken van het enorme bereik waarover ze beschikken. Daarnaast zou de Jonge Jury begeleid kunnen worden door een commissie van volwassen jeugdliteratuurspecialisten die een longlist samenstelt uit de vele prachtige, ontroerende en toegankelijke boeken voor jongeren die elk jaar in ons taalgebied verschijnen. Die lange lijst zet leerlingen en docenten hopelijk aan tot een andere vorm van lezen, waarbij diepgang en vragen stellen een hoofdrol spelen in plaats van snelle thrills.


KADER 2: Wat lezers leren


Welke lessen kunnen lezers uit de boeken van Wallis de Vries trekken, die nadat ze de prijs van de Jonge Jury zeven keer won (in 2012 en achtereenvolgens van 2014 tot en met 2019) door Stichting Lezen benoemd is tot ‘ambassadeur’ van de prijs?

  1. Dat lezen alleen maar leuk is als je van thrill in thrill valt.
  2. Dat fictie bestaat uit dialogen, net als televisieseries.
  3. Dat verhalen altijd exact hetzelfde patroon volgen.
  4. Dat je in tijden van gevaar hoe dan ook niet kunt vertrouwen op je vrienden, ouders, leraren of de politie.
  5. Dat jongens er alleen op uit zijn je aan te randen of te vermoorden.
  6. Dat een van je vriendinnen of klasgenoten een seriemoordenaar kan zijn.
  7. Dat je vooral niet op reis moet gaan als meisje.
  8. Dat je als meisje voortdurend gevaar loopt, en dat je daar willoos aan overgeleverd bent.
  9. Dat mensen met kanker stinken, eng zijn en eventueel moorddadig.
  10. Dat iedereen wit is, in Amsterdam woont, en Britt, Daan of Emma heet.
  11. Dat je politieke, culturele of maatschappelijke omgeving (zoals religie, landschap, het klimaat of bijvoorbeeld film) geen enkele rol van belang speelt.
  12. Dat wat ertoe doet met vakantie gaan, feestjes bezoeken, eten, drinken, sociale media, roddelen en uitgaan is.


KADER 3: De Jonge Jury, 2010-2021


Shortlist Jonge Jury 2021
Genadeloos – Jennefer Mellink
Je hebt één nieuwe volger – Chinouk Thijssen
Fake trip – Margje Woodrow

Winnaars 2010-2020
Match – Buddy Tegenbosch (2020)
Wild – Mel Wallis de Vries (2019)
Pijn – Mel Wallis de Vries (2018)
Schuld – Mel Wallis de Vries (2017)
Shock – Mel Wallis de Vries (2016)
Wreed – Mel Wallis de Vries (2015)
Klem – Mel Wallis de Vries (2014)
IJsbarbaar – Rob Ruggenberg (2013)
Vals – Mel Wallis de Vries (2012)
Hoe overleef ik (zonder) dromen – Francine Oomen (2011)
Hoe overleef ik mijn vriendje? (en hij mij!) – Francine Oomen (2010)