Advertentie
Princeton-university-press

De zuigkracht van burn-out

Psychiater en stressonderzoeker Christiaan Vinkers veegt in zijn boek In de ban van burn-out de vloer aan met onderzoek van onder meer TNO, en ook met het begrip burn-out als zodanig. Het levert zeer terechte kritiek op de burn-outindustrie op, vindt psycholoog en wetenschapshistoricus Ruud Abma, maar hij vraagt zich wel af of Vinkers’ grote boog om de pseudodiagnose heen dan wel leidt naar een effectieve behandeling.

Besproken boeken

Eén op de zeven werknemers kampt met burn-outklachten, aldus TNO. Dat wordt vastgesteld aan de hand van een enquête met items als ‘Ik voel me emotioneel uitgeput door mijn werk’, ‘Aan het eind van een werkdag voel ik me leeg’, ‘Ik voel me moe als ik ’s morgens opsta en geconfronteerd word met mijn werk’. Wie zich enkele keren per maand zo voelt bevindt zich op de glijbaan naar een burn-out, zo valt alom te lezen – in de krant en in de stortvloed aan populaire boeken over burn-out. Wie het dan nog niet heeft opgepikt kan terecht bij Burn-out voor dummies. (1)

Thuisblijven gaat natuurlijk niet zomaar, er moet wel een medisch etiket op geplakt worden – uiteindelijk door de keuringsarts van de sociale verzekering.

Psychiater en stressonderzoeker Christiaan Vinkers veegt in zijn boek In de ban van burn-out de vloer aan met onderzoek als dat van TNO, en ook met het begrip burn-out als zodanig. ‘De wetenschappelijke basis van het begrip burn-out is zo wankel dat het verbazingwekkend is dat de term zo populair blijft.’ Die populariteit is voor een groot deel op het conto van psychologen te schrijven. Amerikaanse psychologen bedachten de term begin jaren zeventig en ontwikkelden er vragenlijsten voor. Oorspronkelijk ging het om onderzoek bij hulpverleners, mensen die ‘opbrandden’ doordat ze hun voortdurende inzet gingen ervaren als ‘dweilen met de kraan open’. Gaandeweg werden de vragenlijsten geschikt gemaakt voor werknemers uit alle soorten beroepen en uiteindelijk voor iedereen. Zo weten we dat ook bijvoorbeeld scholieren en mantelzorgers een burn-out kunnen krijgen. Burn-out werd dus opgerekt van werkprobleem tot levensprobleem.

Burn-out is populair omdat het verwijst naar een reëel probleem: de moeilijkheid om in balans te blijven in een omgeving met veel prikkels en stress – in werksituaties, maar ook in privélevens. Het gevolg kan zijn dat mensen korter of langer arbeidsongeschikt worden. Thuisblijven gaat natuurlijk niet zomaar, er moet wel een medisch etiket op geplakt worden – uiteindelijk door de keuringsarts van de sociale verzekering. Hoewel burn-out geen officiële medische diagnose is, kan op basis van antwoorden op een vragenlijst en enkele gesprekken toch besloten worden dat iemand door burn-out arbeidsongeschikt is en een uitkering krijgt.

Vinkers’ eigen interpretatie lijkt op die van de psychologen: zie burn-out niet als een ziekte maar als de uitkomst van een proces van mislukte stresshantering.

Hoe gaat het dan verder? Een behandeling wordt door de verzekering niet vergoed (immers: geen medische diagnose) en volgens Vinkers bestaan er ook geen erkend effectieve behandelmethoden voor burn-out. Er bestaat wel een uit de kluiten gewassen burn-outindustrie met bedrijven en hulpverleners die ronken met hun slagingspercentages. Ik vrees dat enige psychiatrische bijziendheid Vinkers parten speelt: psychologen hebben wel degelijk effectieve behandelmethoden ontwikkeld, gebaseerd op de cognitieve gedragstherapie. Belangrijke uitgangspunten daarvan, neergelegd in de Leidraad aanpak verzuim om psychische redenen, vormden in de jaren na de eeuwwisseling zelfs de inspiratiebron voor de Wet Verbetering Poortwachter en het ombouwen van de WAO naar de WIA. Ook de richtlijnen voor huisartsen en bedrijfsartsen zijn op deze psychologische interventiestrategieën gebaseerd. (2)

Niettemin is het wel begrijpelijk dat Vinkers burn-out beschouwt als een fenomeen waar we weinig greep op hebben, juist omdat het zo populair is geworden. Het leent zich goed voor lekendiagnoses en is dermate wijdverbreid dat je je er niet voor hoeft te schamen. Sterker nog: een burn-out hebben kan gezien worden als een teken van enorme toewijding, die de werknemer uiteindelijk kopje-onder doet gaan.

Vinkers loopt in de val waar hij zelf zo voor waarschuwde: die van het zelfhulpboek.

Vinkers’ eigen interpretatie lijkt op die van de psychologen: zie burn-out niet als een ziekte maar als de uitkomst van een proces van mislukte stresshantering. Opmerkelijk genoeg blijft die remedie bij hem echter vooral een zaak van andere woorden kiezen: spreek niet meer van burn-outklachten, maar van stressklachten. In het boek volgt dan een keurige uitleg van de ‘systemen’ die bij stressreacties een rol spelen (biologisch, psychologisch, sociaal), waarbij Vinkers deze – terecht – afbeeldt als onderdelen van een complex systeem, waarbij gangbare tweedelingen als lichaam-psyche, ziek-gezond en individu-omgeving overstegen worden. Voor hem is stress het centrale begrip, wat natuurlijk voor een stressonderzoeker niet zo vreemd is.

De praktijk

Tot zover de wetenschap, nu de praktijk: ‘Iemand zit ziek thuis met ernstige en overmatige stress, en heeft vaak de diagnose burn-out van de huisarts of bedrijfsarts gekregen.’ Wat kan zo iemand doen? Ik som even op waar Vinkers in het slotdeel van zijn boek mee komt: denk na over je eigen levensverhaal; hou ruimte voor de ander; zie stress als een proces; accepteer onzekerheid maar onderschat je veerkracht niet; leef niet op de automatische piloot; stel grenzen en herstel; wees mild voor jezelf en de ander; en ten slotte: gooi dit boek weg! Al zal hij het niet zo bedoelen, het klinkt toch een beetje als ‘zoek het zelf maar uit’. Vinkers loopt hier in de val waar hij zelf zo voor waarschuwde: die van het zelfhulpboek. Hij blaast een aantal goedbedoelde algemeenheden – om niet te zeggen: dooddoeners – op als een ballon en laat die uiteindelijk met een lelijk geluid leeglopen. Ook zijn adviezen over wat ‘de maatschappij’ kan doen tegen te veel stress blinken niet uit door scherpte en originaliteit.

Dat is jammer, want voor het overige staan er genoeg zinnige observaties in dit boek; bijvoorbeeld dat stress niet iets is van deze tijd en dat burn-outverschijnselen al vanaf het midden van de negentiende eeuw de aandacht trokken van medici. Zij spraken toen van ‘neurasthenie’, een term die in de twintigste eeuw werd gevolgd door concepten als overspanning, surmenage en aanpassingsstoornis.

Terecht merkt Vinkers op dat een goede aanpak vraagt om een concrete analyse van een concreet geval (inclusief levensgeschiedenis en context): ‘Burn-out gaat over de manier waarop een uniek persoon zich verhoudt tot de wereld.’ Dat vraagt om een interpretatieve werkwijze, maar daarvan zegt Vinkers, met de gebruikelijke sneer naar Freud: ‘Achteraf is het makkelijk praten, maar als je een proces eenmaal begrijpt, kun je een gebeurtenis uiteindelijk ook voorspellen.’ Tien pagina’s eerder schrijft hij echter, in het kader van ‘kantelpunten’ in het stressproces: ‘Wat er gebeurt na het overschrijden van het breekpunt, zal er per persoon anders uitzien.’ Dat soort gebeurtenissen voorspellen is er dus niet bij; interpreteren, patronen ontdekken en goed toegesneden interventies bedenken wel.

De kritiek van Vinkers op de burn-outindustrie is weliswaar op zijn plaats, maar verhult dat psychiaters in feite niet weten wat ze met burn-out aan moeten, zelfs niet als ze het omdopen tot een stressprobleem.

Wat voegt In de ban van burn-out nu toe aan de karrenvracht boeken die al over dit onderwerp is verschenen? Om te beginnen: de sceptische blik van de psychiater die meent dat het bij burn-out gaat om een pseudodiagnose die bovendien te snel wordt gesteld. Immers, een echte diagnose wordt gesteld op basis van een gestructureerd klinisch interview, met gebruikmaking van criteria uit het classificatiehandboek DSM-5. In de praktijk zijn het vooral huisartsen en bedrijfsartsen die op basis van een richtlijn vaststellen of iemand een burn-out heeft. Burn-out is geen psychiatrische diagnose.

De kritiek van Vinkers op de burn-outindustrie is weliswaar op zijn plaats, maar verhult dat psychiaters in feite niet weten wat ze met burn-out aan moeten, zelfs niet als ze het omdopen tot een stressprobleem. Vinkers’ pleidooi dat verschillende disciplines en beroepsgroepen moeten samenwerken om tot een eenduidige diagnosestelling en behandelwijze van stressklachten te komen klinkt goed, maar dan is het op zijn minst vreemd dat hij de door psychologen ontwikkelde effectieve interventies niet serieus neemt. Wat veelbelovend is in het boek – het idee van stress als samenstel van complexe systemen en processen – werkt Vinkers niet consequent uit, waardoor hij op andere plaatsen in het boek moet improviseren, zichzelf gaat tegenspreken en uiteindelijk, ietwat reddeloos, toch verzeild raakt in zelfhulpland.

Noten

  1. A. Urban, Burn-out voor dummies (BBNC Uitgevers 2012).
  2. J.J.L van der Klink en B. Terluin (red.), Psychische problemen en werk. Handboek voor een activerende begeleiding door huisarts en bedrijfsarts (Bohn, Stafleu & Van Loghum 2005).