Advertentie
Princeton-university-press

Het belang van banen, of de belangen van werkenden? Over de politiek van werk

Naomi Woltring is het in grote lijnen eens met Marguerite van den Bergs kritische Werk is geen oplossing, maar plaatst ook voorzichtige kanttekeningen. ‘Uiteindelijk draait het om herverdeling van werk, zorg en ontspanning in een vorm die anderen niet uitbuit.’

Besproken boeken

In haar pamflet Werk is geen oplossing (2021) gaat sociologe Marguerite van den Berg de strijd aan met het dominante idee dat werk de sleutel is tot armoedebestrijding, vrouwenemancipatie en zelfontplooiing. Maar werk biedt vaak geen zekerheid (meer). Het zorgt ervoor dat we geen tijd hebben om voor onze kinderen en geliefden te zorgen en geen energie voor hobby’s. ‘Iedereen is moe. Niemand heeft tijd.’

Conform marxistische theorie gaat Van den Berg ervan uit dat we veel te veel werken in relatie tot wat we betaald krijgen. Werkgevers (een woord dat eigenlijk op arbeiders zou moeten slaan, want die geven hun werkkracht aan een baas, merkt Van den Berg scherp op) maken grote winsten op basis van onze arbeidskracht. Bovendien werken we vaak ook nog meer uren dan we betaald krijgen omdat we geacht worden liefde voor ons vak te voelen. Maar, zoals journalist Sarah Jaffe het zegt in haar gelijknamige boek: ‘work won’t love you back’. En wij voelen ons nota bene schuldig als we eens wat eerder naar huis gaan omdat de kinderen ziek zijn. Steel tijd terug van je baas, roept Van den Berg op, staak, ga onder werktijd eens op een terras zitten!

Velen van ons hopen dat werk ons ooit de zekerheid van een stabiele baan met een vast contract zal opleveren, een eigen huis. Het ideële after life van de voorbije fordistische praktijk, noemt ze dit naar Andrea Muehlebach. Maar vaste contracten zijn er steeds minder, het vangnet van de verzorgingsstaat is sinds de jaren tachtig gestaag afgebroken en een eigen huis? – ach. Doodgaan zonder ooit een eigen keuken te hebben gehad, dat stemt me het allerverdrietigst, zei Dichter des Vaderlands Lieke Marsman enkele jaren geleden in een interview.

Onder het mom van activering werd mensen aan het werk helpen begin jaren negentig het doel van sociale zekerheid. Het belang van banen en werkenden werd daarbij, ook door links en de vakbeweging, door elkaar gehaald, volgens Van den Berg. Want over wat voor banen hebben we het eigenlijk? Is het goed werk? Het standaardantwoord is dat werk goed zou zijn voor mensen, want het zorgt voor inkomen, sociale contacten, een dagritme, zelfvertrouwen en eigenwaarde. Maar werk wordt steeds onzekerder, voor iedereen. Er is geen eiland van zekerheid waarop je na lang zwemmen in onzekere banen kunt aanmeren en settelen. We moeten altijd maar op stand-by staan, wat voor onrust zorgt. Zelfs onze gevoelens zijn niet meer van ons maar van de baas, want we dienen optimisme en hoop uit te stralen op het werk. De stress daarvan en de onzekerheid van steeds meer flex kunnen ons ook ziek en uitgeput maken. Nog steeds wordt het geloof in het belang van werk van links tot rechts gedeeld. Van den Berg hekelt bijvoorbeeld dat de FNV uit angst voor banenverlies het openhouden van de horeca tijdens de eerste lockdown bepleitte. Kennelijk zijn banen belangrijker dan werkenden en hun gezondheid. (1)

Crèches waarin ouders aan het roer staan en waarin geen rol is voor private equity – want waarom zou er winst gemaakt moeten worden met het verzorgen van kinderen? ‘Oefenen met commons’, noemt Van den Berg het.

Van den Berg heeft niet alleen kritiek op heersende opvattingen over hoe belangrijk werk is, ze heeft ook een fundamentele kritiek op een groot deel van het hedendaagse carrièrefeminisme dat in betaald en liefst zo fulltime mogelijk werk de voornaamste bron van bevrijding voor vrouwen ziet. Daarmee raakt ze aan een ongemakkelijk punt. Want de bevrijding voor de fulltime werkende vrouw met een goede baan heeft een prijs, en die wordt betaald door de vrouwen die voor een salaris waar je vaak niet goed van kan rondkomen het huis schoonmaken en op de kinderen passen. Natuurlijk is dat evengoed de verantwoordelijkheid voor werkende mannen, voor werkende vaders, maar de kloof is gegenderd en dat is waar we liever de ogen voor sluiten. ‘De bevrijde vrouw heeft (…) cru gezegd, een werkster nodig,’ schrijft Van den Berg. Met het uitbesteden van zorgtaken kopen vrouwen hun eigen bevrijding ten koste van andere vrouwen. ‘Mondiaal zijn er zo “zorgketens” ontstaan van vrouwen die steeds weer de reproductieve arbeid doen die andere vrouwen uitbesteden om betaald te kunnen werken.’ Dat betaalde reproductieve werk (al het werk dat nodig is om nieuwe arbeiders groot te brengen) is vrijwel altijd minder goed betaald en minder ‘emanciperend’ dan het werk van de ‘bevrijde’ vrouw.

Hoewel feministen vanaf eind jaren zestig volgens Van den Berg terecht ageerden ‘tegen een maatschappelijk ideaal waarin betaald werk en het openbare leven mannen toekwam en vrouwen, althans in het ideaal, verantwoordelijk waren voor het onbetaalde werk binnenshuis’, bleven ‘veel feministen van de tweede feministische golf keurig binnen de lijntjes van het kapitalisme. Wat vrouwen nodig hadden, […] was gelijkheid en dat betekende: betaald werk’. Ook feministen verwarden zo werkenden en banen en sloten met al hun aandacht voor carrièrevrouwen de ogen voor de uitbuiting en de voortschrijdende onzekerheid van werk voor vrouwen die niet aan de top van de zorgketens stonden. In plaats van van zorg een betaald en verhandelbaar goed te maken dat je kunt uitbesteden zodat je meer kunt werken, kun je ook de verdeling politiseren. Van den Berg haalt mooie voorbeelden aan van vrouwen die dat deden. Het Power of Women Collective bijvoorbeeld eiste in hun manifest Wages against Housework uit 1975 betaling voor zorgtaken, zodat ze ook konden staken, want zorg is ook werk. Met het manifest probeerden ze de scheidslijn tussen werk en privé te politiseren en duidelijk te maken dat het belangrijk was ‘om onbetaalde zaken, die cruciaal zijn voor samenleven, óók als werk te zien’.

 Betaling voor zorgtaken maakt het onzichtbare reproductieve werk dat nodig is om het kapitalisme te laten draaien zichtbaar, maar lost de spanning niet op. Heel veel zorgtaken, zeker die voor kleine kinderen en zieke ouderen, kun je natuurlijk niet staken zonder ze in gevaar te brengen – ook niet wanneer ervoor betaald wordt. Je kunt besluiten niet op een peuter te letten, maar voor je het weet duikelt hij van de trap af. Ook in de professionele zorg is het moeilijk om stakingen te organiseren, juist omdat zorgontvangers afhankelijk zijn van de verzorgden en ook betaalde zorgverleners zich verantwoordelijk voelen. Het is de aard van de taak. En al is het soms verstikkend, saai en geestdodend, voor veel mensen is het ook het enige wat er echt toe doet. Dus waarom maken we werk zo belangrijk dat we geen energie meer hebben voor reproductieve taken? De enige echte oplossing die Van den Berg ziet is het herverdelen van die taken. Vanzelfsprekend is ze daarom voor uitbreiding van betaald vaderschapsverlof.

Van den Berg pleit ervoor te experimenteren met onorthodoxe oplossingen waarin bezit niet centraal staat. Gemeenschappelijke woonprojecten bijvoorbeeld met gedeelde keukens en een mix van privéruimten en gezamenlijke ruimten – een beetje als het kibboetsideaal. Zulke leefvormen maken ook dat we minder opgesloten raken in het kerngezin en zorg gedeeld kan worden door meer mensen, wat ouders (en dus moeders) meer ruimte kan geven. Crèches waarin ouders aan het roer staan en waarin geen rol is voor private equity – want waarom zou er winst gemaakt moeten worden met het verzorgen van kinderen? ‘Oefenen met commons’, noemt Van den Berg het.

Revolutie vanaf de werkvloer

Met haar onderscheid tussen banen en werkenden scherpt Van den Berg de kritiek aan die Monika Sie Dhian Ho in 2013 al formuleerde op politieke partijen: die vertaalden de dagelijkse problemen van mensen onvoldoende in politieke kwesties, en dat verklaart waarom mensen hun verzuchtingen, meestal over werk, niet meer aan hen kenbaar maakten. (2) Van den Berg verduidelijkt waarom: politieke partijen halen het belang van banen en de belangen van werkenden door elkaar. Dat gebeurt nog steeds. Waarom zouden linkse politieke partijen in een gemeenteraad de komst van een groot distributiecentrum of callcenter, of een winkel als de Primark binnen hun gemeente eigenlijk moeten verwelkomen? Ja, het creëert banen en die zijn nodig om de bestanden bij het UWV leeg te maken. En met loonkostensubsidie kunnen ze inderdaad een deel van de mensen die nu nog een werkloosheidsuitkering ontvangen aan een baan helpen. Maar dienen die banen het belang van werkenden wel? Ik waag het te betwijfelen. En ondertussen strijken de bedrijven de loonkostensubsidie op.

Van den Bergs kritiek is ook pijnlijk voor vakbonden. Toch zou ze iets meer begrip kunnen hebben voor het belang dat vakbonden hechten aan behoud van werkgelegenheid, want werkeloosheid was en is een grote veroorzaker van lagere ledenaantallen bij vakbonden en dus van tanende politieke invloed van werkenden. Dat bleek bijvoorbeeld toen de vakbeweging in de jaren tachtig niet bij machte was om het bezuinigingsbeleid en de loonmatiging te keren, ondanks meerdere grote stakingen. Zoals de voorzitter van het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond Steef van Eijkelenburg eind jaren tachtig tevreden zei: ‘Door een verder stijgende werkloosheid [verzwakte] de vakbeweging nog meer. De loonmatiging ging door en (grimlachend) het eerste waar een werknemer op bezuinigde was op de contributie van de vakbond.’(3)

Natuurlijk zijn de meeste politieke partijen gevangen in het denkraam van ‘werk, werk, werk’, en zijn de vangnetten van de verzorgingsstaat doelbewust verzwakt, eerst tot trampoline en vervolgens tot schop onder je kont of trap na.

Het activerende sociale zekerheidsbeleid dat Van den Berg een doorn in het oog is, hoeft niet zo repressief, onzekerheidsbevorderend en slecht betaald te zijn. Toen Paars-I begon met activerende sociale zekerheid, was dat nog met het sociaaldemocratische Zweedse model in het achterhoofd, weliswaar binnen een neoliberaal kader van stringent begrotingsbeleid en exportbevordering, maar toch: Melkertbanen (bedoeld als permanente uitbreiding van de publieke sector) waren de ondergrens, het percentage banen in cao-verband steeg, en er werd gepoogd de opkomende flex te reguleren. Allengs werd het een repressiever stelsel met steeds onzekerder werk waarin steeds meer flexibiliteit (‘altijd stand-by’) van werknemers geëist werd. Maar dat was geen noodzakelijke ontwikkeling.

Ik heb ook moeite met het wantrouwen dat Van den Berg lijkt te hebben in de instituties van de representatieve democratie. Natuurlijk zijn de meeste politieke partijen gevangen in het denkraam van ‘werk, werk, werk’, en zijn de vangnetten van de verzorgingsstaat doelbewust verzwakt, eerst tot trampoline en vervolgens tot schop onder je kont of trap na. En natuurlijk is de Nederlandse overheid – Van den Berg spreekt consequent over ‘de staat’ – veel machtiger en alomtegenwoordiger dan we tot voor kort dachten, zoals het toeslagenschandaal wel heeft laten zien. Maar ik zou liever namen en rugnummers van schuldigen lezen dan het algemeen-sociologische ‘de staat’ waarmee machtsstructuren alomtegenwoordig en uiteindelijk minder zichtbaar worden.

Werk is geen oplossing bevat prachtige voorbeelden van gerealiseerde en potentiële verandering van onderop. Het fictieve beeld van de suppoosten die uit onvrede over hun precaire contract staken door met hun rug naar het publiek te gaan staan, bleef lang in mijn gedachten. Maar de kracht van dergelijke acties maakt het nog niet onmogelijk om ook via de politieke weg veranderingen te bewerkstelligen. Met een klein en verdeeld links kun je pessimistisch zijn over het tempo en de slagkracht, maar ik weiger de politieke route op te geven. En die ‘algemene staking’ waar Van den Berg net als Rosa Luxemburg haar zinnen op heeft gezet om een nieuwe wereld te bewerkstelligen – daar kun je lang op wachten. Al reflecteert mijn scepsis daarover natuurlijk het aloude verschil van inzicht binnen de linkse beweging tussen revolutionairen en zondige reformisten.

Volgens mij onderschat Van den Berg hoeveel mensen, ook binnen de instituties van ‘de staat’, de door haar gepresenteerde burgerinitiatieven echt inspirerend vinden. En niet alleen om, zoals zij zegt, taken aan over te dragen die wegbezuinigd worden. Natuurlijk is dat in de praktijk wat de afgelopen twintig jaar gebeurde – zie de decentralisatie van de WMO, de participatiesamenleving, het beroep op mantelzorg, enzovoort. Maar dat is dan ook wat je krijgt als de meerderheid van de bevolking rechts stemt.

Werk is niet de oplossing. Het is vaak een probleem. Maar voor geen werk geldt dat ook. Uiteindelijk draait het om herverdeling van werk, van zorg, van ontspanning, om daarvoor een vorm te vinden die anderen niet uitbuit. Van den Bergs boek stemt tot nadenken en doet met verve wat ze in de introductie belooft: het raam openzetten voor zuurstof in de discussie.

Noten

  1. In Nederland is ook geen overzicht gepubliceerd van mensen die op hun werk besmet zijn met corona en daardoor overleden.
  2. Monika Sie Dhian Ho, Van waarde: sociaaldemocratie voor de 21e eeuw (Amsterdam: Van Gennip, 2013).
  3. Geciteerd in: Wessel Visser en Rien Wijnhoven, Baan brekende politiek: de achterkant van de massale werkloosheid (Kampen: Kok Agora, 1989).