Advertentie
Princeton-university-press

Voor een ander Europa

Hoe moet een schrijver zich verhouden tot de brandende kwesties van zijn tijd? En wat zegt de Europese literatuur van nu over de staat van Europa? In zijn ‘Staat van de Europese Literatuur’ pleit Alain Mabanckou voor een expansieve en inclusieve opvatting van wat dat is, Europees. Net als identiteit kan literatuur niet vastliggen: ze moet bewegen, absorberen en veranderen om van betekenis te blijven. 

Op de vraag of ik anders ben gaan schrijven door te emigreren – ergens anders te gaan wonen – kan ik onmogelijk een exact, definitief antwoord geven. Dat komt waarschijnlijk doordat ik steeds meer merk dat het me benauwt om ergens anders te gaan wonen. Door grenzen over te gaan ontstaat er een denkbeeldig territorium dat uiteindelijk op de een of andere manier gelijkenis vertoont met mijn land van herkomst. Dat is mijn innerlijke zoektocht, mijn wereldbeeld. Al lang geleden heb ik ervoor gekozen om me niet af te sluiten, maar om te luisteren naar het tumult en het woeden van de wereld, om nooit op een vastgeroeste manier over de dingen na te denken.

***

Ik ben geen schrijver geworden omdat ik emigreerde, maar sinds ik weg ben uit mijn vaderland, kijk ik er wel met andere ogen naar. Bij mijn eerste teksten – waar ik nog in Congo aan begonnen ben – had ik het gevoel dat er stukken ontbraken, dat mijn personages opgesloten zaten, nauwelijks konden ademhalen en om meer ruimte vroegen.

Zo heeft mijn emigratie bijgedragen aan de onrust die voor mij de basis is van elk creatief proces. Je schrijft omdat ‘er iets niet klopt’, omdat je bergen wilt verzetten of een olifant door het oog van een naald wilt laten kruipen. Schrijven wordt dan een poging om te wortelen, een schreeuw in het donker, een oor gericht naar de horizon…

***

Ik ben geboren in Afrika, in Congo-Brazzaville, en heb een groot deel van mijn jeugd in Frankrijk doorgebracht, voordat ik in de Verenigde Staten ging wonen. Congo is de plaats van mijn navelstreng, Frankrijk het geadopteerde vaderland uit mijn dromen en Amerika een plek waar ik kijk welke voetsporen ik tijdens mijn omzwervingen heb achtergelaten. Die drie geografische ruimtes zijn momenteel met elkaar versmolten en ik vergeet soms in welk continent ik slaap of schrijf.

***

Ik houd van alle steden waar ik doorheen kom, ben enthousiast over alle plaatsen die niet lijken op de plaatsen van mijn kindertijd. Onbezorgd en zonder gedachten in mijn hoofd stap ik een nieuwe stad binnen.

Soms zeg ik tegen mezelf dat ik een Europeaan ben, of ik nu wil of niet, of de zon me nu heeft verbrand of niet.

Je bent niet geëmigreerd als je je wezen, je manieren, je gewoonten en je smaak exporteert en opdringt aan het land dat ons opneemt. Omdat de plaats waar we leven sterk contrasteert met onze zogeheten natuurlijke omgeving, komen er plotseling beelden van onze kindertijd bij ons bovendrijven, het geluid van onze straten, het wel en wee van ons volk. Als er tornado’s razen krijg je oog voor de schoonheid van een blauwe lucht, voor een vrij vliegende vogel en voor een bloeiende plantensoort, waarvan je tevergeefs de naam zoekt tot op de dag dat je te binnen schiet dat die ook groeit achter de hut van je vader of in een park in de wijk Moungali in Brazzaville.

In de woestijn besef je dat de Atlantische Oceaan en de Congo-rivier een ​​goddelijke zegen zijn. Vandaar dat het gevaarlijk is om te denken dat wat een ‘emigrant’ schrijft voortkomt uit heimwee. Ook als je thuisblijft, kun je heimwee krijgen. Maar ik ben niet nostalgisch aangelegd. Waar ik wel over inzit is het volgende: dat ik op een dag deze wereld zou verlaten zonder te hebben ontdekt welk minuscuul detail ons samenbindt…

***

Soms zeg ik tegen mezelf dat ik een Europeaan ben, of ik nu wil of niet, of de zon me nu heeft verbrand of niet.

Wat is voor een Congolees een Europeaan? Moeilijk te zeggen. Ik heb lang naar een antwoord gezocht, zonder het ooit te vinden. En verder is Europa geen statisch begrip. Het glipt door de vingers van strategen en van mensen die de utopieën van het eenzijdig denken verkopen.

Zouden Afrikanen niet in staat zijn hun eigen definitie te formuleren? Kijk bijvoorbeeld eens wat de Franse versie van de Free Dictionary heeft staan bij het woord ‘Europees’: 

1. Van Europa, van de inwoners van Europa.

2. Gunstig voor de opbouw van Europa.

3. Afrika. Benaming van elke witte niet-Afrikaan.

‘Europees’ is dus wat van Europa is, wat de inwoners van Europa betreft.

Welk Europa? Welke inwoners. Wie zijn dat?

Het gaat me om die definitie van Europa die wij Afrikanen van het woordenboek krijgen toegeschreven. Voor Afrikanen zouden alleen ‘witte niet-Afrikanen’ Europeanen zijn. Dat zou betekenen dat Afrika een racistische opvatting over Europa heeft. Alle ‘niet-Afrikaanse’ witten zouden in onze ogen Europeanen zijn.

Als je deze ‘Afrikaanse’ definitie nader bekijkt, zie je dat het bestaan ​​van ‘witte Afrikanen’ wel wordt erkend, maar dat wij, ‘zwarte Afrikanen’, hun de ‘status’ van Europeaan nagenoeg zouden weigeren.

***

Dat idee is zeer aanvechtbaar omdat het afsluit, beperkt, versnippert, opdeelt en reduceert. Er is op zijn best één positieve kant aan. Het bewijst dat wij Afrikanen al heel lang begrijpen hoe subtiel deze wereld in elkaar zit. Wij hebben onze wereld georganiseerd aan de hand van specifieke kenmerken van de mens. Wij hebben rekening gehouden met de gehechtheid aan een bepaald gebied, en niet aan een ras. We zouden witte mensen uit Zuid-Afrika graag Afrikanen noemen. De Afrikaanse literatuur is rijk aan kleuren: de romanschrijvers Mia Couto, Nadine Gordimer, Deon Meyer en vele anderen zijn wit. Zij zijn geen Europeanen. Zij zijn Afrikanen. Net als witte mensen die in Zimbabwe wonen en alleen dat land hebben gezien.

Misschien houdt de relevantie van deze opvatting daar op. Als Robert Mugabe, de Zimbabwaanse president voor het leven, op witten heeft gejaagd, was dat niet omdat er steeds minder wilde dieren in de rimboe rondliepen. Mugabe herinnerde deze Afrikanen eraan dat ze witten waren, dus Europeanen, ook al hadden sommigen van hen nooit andere grond dan de Zimbabwaanse gekend. Voor deze dictator, die verdwaald is in zijn doolhof, zullen alle witten Europeanen blijven. Het doet er niet toe dat ze geen ander land hebben gekend dan het Afrikaanse.

En als deze witte Afrikanen naar Europa worden ‘teruggestuurd’, lopen ze daar rond als staatlozen. In Afrika worden ze met de vinger nagewezen. In Europa worden ze met grote ogen nagekeken. Ze hebben geen banden met het continent dat niets te maken heeft met hun tropische wereld, de wereld van hun jeugd.

***

De definitie die het woordenboek ‘Afrikanen’ toeschrijft, bevat genoeg pikante elementen om voedsel te geven aan vijandigheid en een introverte houding. Deze ideologie wettigt rassenoorlogen, de opkomst van haat, onteigeningen zonder juridische grond.

Volgens het woordenboek zijn Europeanen voor een Afrikaan dus ‘alle witte niet-Afrikanen’.

Moeten we daaruit concluderen: ‘Europa is het werelddeel waar alle witte niet-Afrikanen leven’? Daarmee wordt een hele geschiedenis uitgegumd van ontmoetingen tussen individuen, instemming met ideeën, overdracht van opvattingen. Moeten we nu ook zeggen dat Europeanen voor Aziaten ‘alle niet-Aziatische witten’ zijn? En wat zouden Europeanen voor Oceaniërs zijn?

Met de toename van communicatiemiddelen is de wereld één groot netwerk geworden. ‘Rome ligt niet meer in Rome’, en zo wordt de schrijver een trekvogel die zich zijn verre land herinnert, maar ook probeert te zingen vanaf de boomtak waarop hij zit. Valt dat zingen van trekvogels nog onder de nationale literatuur?

Ik zie nu al welke kant-en-klare definitie de Noord-Amerikanen dan zouden ophoesten: ‘Alle Europeanen zijn niet-Amerikaanse witte personen.’ Omdat Amerika voor het merendeel wit is, en bovendien het rechtsgebied van een leefgemeenschap, zou dat een heleboel commotie opleveren en konden er bergen geschiedenisboeken met het grofvuil mee. Amerika heeft namen bedacht die alle inwoners met de natie verbinden zonder hun plaats van herkomst te verbergen, ongetwijfeld met het doel irritatie tussen de verschillende bevolkingsgroepen te verminderen. En zo hebben we Afro-Amerikanen, Aziatisch-Amerikanen, inheemse Amerikanen, enzovoort. De gevolgen zijn enorm en maken dat deze samenleving de handen vol heeft aan het organiseren van haar minderheden. Elke bevolkingsgroep woont in zijn eigen hokje …

Met de toename van communicatiemiddelen is de wereld één groot netwerk geworden. ‘Rome ligt niet meer in Rome’, en zo wordt de schrijver een trekvogel die zich zijn verre land herinnert, maar ook probeert te zingen vanaf de boomtak waarop hij zit. Valt dat zingen van trekvogels nog onder de nationale literatuur? Ik ben daar niet zeker van, zoals ik er ook niet van overtuigd ben dat literatuur genoegen neemt met een afgebakende ruimte. Ik zal overal ter wereld wonen zolang mijn dromen zich er maar thuis voelen en me mijn wereld opnieuw laten bedenken. Ik ben een schrijver en tegelijk een trekvogel …

***

Mijn opvatting over het begrip ‘identiteit’ is veel ruimer dan dat van de begrippen ‘territorium’ en ‘bloed’. Elke ontmoeting is vruchtbaar. Het zou zinloos zijn ons te beperken tot het eigen territorium, onze ogen te sluiten voor de veelheid aan interferenties en vervolgens voor de complexiteit van dit nieuwe tijdperk, dat ons aan elkaar bindt, los van de geografische beperkingen.

Zonder terug te gaan naar de tijd van Methusalem, zou ik zeggen dat de geschiedenis, vooral die van de kolonisatie, ons heeft laten zien dat territoria denkbeeldig konden zijn, grenzen konden overschrijden, klimatologische variaties konden trotseren, talen en rassen konden vermengen. Kijk bijvoorbeeld naar Frankrijk, dat haar grondgebied heeft uitgebreid tot overzee en zo een machtig, indrukwekkend rijk heeft gevormd. Generaal de Gaulle zou trouwens in 1966, tijdens een bezoek aan Martinique, ten overstaan van de inheemse bevolking uitroepen: ‘Lieve hemel, wat zijn jullie Frans!’

In die tijd had het begrip ‘natie’ een ruimere, zelfs ideologische betekenis. Naties waren gesticht om sterker te staan in de wereld. Wie goed kijkt zal trouwens zien dat Frankrijk nog steeds overzeese departementen en territoria omvat, wat voldoende reden zou moeten zijn om onze opvatting over territoria opnieuw onder de loep te nemen, tenzij we die verre eilanden alleen maar zien als plekken waar Fransen van het moederland iets aan hun bleke huidskleur kunnen doen.

‘Rome ligt niet meer in Rome,’ schreef Corneille, ‘maar overal waar ik ben.’ Daarmee ondermijnde hij het idee dat een territorium vastligt. Tijdens de bezetting werd de Franse hoofdstad ‘verplaatst’. Parijs lag niet meer in Parijs, maar in Brazzaville, dat plotseling de hoofdstad van de Vrije Fransen werd, terwijl Radio-Brazzaville ‘de stem van de Vrije Fransen’ ging heten.

De historicus Olivier Luciani somt de problemen van die tijd op:

Enerzijds hebben de Vrije Fransen alle koloniën sinds de zomer van 1940 een bijzonder zware oorlogsinspanning opgelegd. Anderzijds laat president Roosevelt duidelijk merken dat hij de koloniale rijken wil vervangen door een systeem van internationaal voogdijschap. Frankrijk heeft moeten vechten om zijn ‘bezittingen’ te behouden, zoals De Gaulle het in zijn Memoires formuleert. En zo trokken wij Congolezen de oorlog in als ‘een stukje Frankrijk’. Ook in Congo vond in 1944 de beroemde ‘Conferentie van Brazzaville’ plaats, een samenkomst van hoge koloniale functionarissen om in aanwezigheid van De Gaulle hervormingsplannen op te stellen die na de bevrijding van Frankrijk zouden worden uitgevoerd. Het doel was de instandhouding van het koloniale rijk door het enigszins te vernieuwen.

Dit roept een vraag op: moeten we altijd wachten op een drama, op een mondiaal conflict, voordat we ons territorium kritisch bekijken? In elk geval zetten we een grote stap als we toegeven dat ieder van ons een stuk van het land van herkomst met zich ‘meesleept’, dat ieder verantwoordelijk is voor de positieve en zelfs voor de negatieve opvattingen daarover in het buitenland.

Zoals een individu een identiteitskaart heeft, zou ook een groep zijn eigen identiteitskaart kunnen hebben. Maar welke kenmerken zouden er dan op die kaart worden vermeld?

In Amerika ben ik vaak Fransen tegengekomen die me echt als hun landgenoot beschouwden, waardoor ik de indruk kreeg dat Fransen in het buitenland, ongeacht hun raciale achtergrond, uiteindelijk een ruimere opvatting over staatsburgerschap ontwikkelden. Alsof we, om beter te bepalen wat een natie is, ons territorium zouden moeten verlaten om naar een plek te gaan waar onze cultuur uiteindelijk de beslissende schakel wordt.

***

We moeten niet alleen opnieuw stilstaan bij ons territorium, maar ook bij het begrip ‘identiteit’. Als we teruggaan naar de oorsprong van dit woord, stellen we vast hoe paniekzaaiers erin slagen een ​​veranderlijk begrip om te vormen tot een starre, voor de natie suïcidale ideologie. Kunnen woordenboeken iets bijdragen aan dit debat? ‘Identiteit’ komt van het Laatlatijnse ‘identitas’, wat betekent: ‘kwaliteit van wat hetzelfde is’. Dat woord is zelf weer afgeleid van het Latijnse ‘idem’. ‘Identiteit’ betekent dan ‘het karakter van twee identieke gedachteobjecten’, en later: ‘wat één is’. En het historisch woordenboek van de Franse taal stelt dat het woord door de juridische wereld en het algemeen gebruik is gedefinieerd als ‘het feit (voor een persoon) dat hij een gegeven individu is en als zodanig kan worden herkend’. Kortom, identiteit is op de eerste plaats gebonden aan zichzelf, aan het ik, aan het bestaan ​​van het individu binnen het kader van de samenleving. Identiteit is de eigenheid van individu of groep. Zoals een individu een identiteitskaart heeft, zou ook een groep zijn eigen identiteitskaart kunnen hebben. Maar welke kenmerken zouden er dan op die kaart worden vermeld? Wie zou die kenmerken bepalen? Omdat we de reikwijdte van de veranderingen in de hedendaagse samenleving niet kunnen inschatten, probeert men ons te laten geloven dat sociaal gedrag per decreet kan worden gestuurd. Door die insteek krijgt het volkje dat bij verkiezingen om stemmen bedelt, de kans te grijpen naar archaïsmen en abstracte waarden. Wie zou vandaag de dag een definitie kunnen geven van de nationale identiteit? Als je afgaat op de mensen die met een antwoord te koop lopen, zitten we midden in een ‘identiteitscrisis’.

Daarom moeten we streven naar ‘de uitvinding van het zelf’, om de titel van een werk van de socioloog Jean-Claude Kaufmann te parodiëren. Kaufmann stelt namelijk voor om te zorgen dat ‘het individu de erkenning, instemming en liefde van de anderen krijgt die hij nodig heeft om te voelen dat hij als individu een volwaardig bestaan leidt’, want ‘het ik is niemand zonder de anderen’. Het individu bestaat pas echt als het door de groep wordt erkend, temeer daar het kader van de individuele mobiliteit wordt vastgesteld door de wet van die groep. Omdat de Republiek die erkenning niet opbrengt, zijn hier en daar verzetshaarden ontstaan. Groepen vaardigen hun eigen wetten uit en nemen als mikpunt degenen die nooit een voet in hun ‘zones’ hebben gezet, maar die vanuit hun technocratische forten met de vinger naar hen wijzen. Door de ‘zonale identiteiten’ die zijn ontstaan, is steeds minder plaats voor de collectieve normen, die voortdurend meedogenlozer overkomen op degenen die zich de paria’s van onze tijd voelen.

Wat nou als we nu eens niet over ‘Afrika’ zouden spreken, maar over ‘Afrika’s’, in het meervoud.

De debatten over nationale identiteit die in Frankrijk op gang zijn gekomen, konden de talrijke crises van het ‘ik’ blijkbaar niet in de kiem smoren. Wat is die nationale identiteit uiteindelijk? Binnen het landsbestuur kon zelfs president Sarkozy er geen wijs uit worden, hij liet zich tijdens de verkiezingscampagne enkel ontvallen: ‘Identiteit is zeggen wat we zijn.’ Identiteit is niet zeggen wat we zijn, maar veeleer zeggen wat we zullen zijn in het samenstel van uitwisselingen, wrijving, migraties en van dit hele tijdperk; een samenstel dat naar voren komt als de periode waarin de complexiteit van het mensdom zich bij uitstek manifesteert.

***

Ten slotte moet de volgende opmerking me nog van het hart, want vaak ben ik geschokt als mensen bijvoorbeeld Afrika zien als een eenheid, terwijl het in wezen even complex is als Noord-Amerika. Ja, net zoals we in Amerika een opeenhoping vinden van oorsprongen en etnische groepen, is Afrika niet zo uniform als wordt gedacht en zijn de culturele verschillen daar even uitgesproken als die we hier vinden. Net als Amerika heeft Afrika burgeroorlogen gekend, naast slavernij, rassenscheiding, genocide en wat niet al meer. Daarbij komt nog de verwarring die is ontstaan ​​door de etnische groepen en door de westerse ideologie die ons de droom van de superieure zwarte heeft bijgebracht, zoals Duitsland destijds dacht over het arische ras.

Misschien zullen we moeten wennen aan het idee dat we het begrip Afrika eigenlijk zouden moeten herdefiniëren zonder ons te beperken tot een starre geografische opvatting over het zwarte continent. Wat nou als we nu eens niet over ‘Afrika’ zouden spreken, maar over ‘Afrika’s’, in het meervoud dus, een formule die Henri Lopes heeft durven gebruiken voor de titel van een van zijn romans, Chercheur d’Afriques (in 1991 in Nederlandse vertaling verschenen als Zoeken naar Afrika).

Afrika ligt niet meer alleen in Afrika. Door zich over de hele wereld te verspreiden, creëren Afrikanen andere ‘Afrika’s’; ze ondernemen andere avonturen, die misschien helpen bij de opwaardering van de culturen van het zwarte continent. Zich laten voorstaan op ‘Afrikaansheid’ wijst op een intolerante, fundamentalistische houding. Zal de vogel die nooit is weggevlogen uit de boom waarin hij werd geboren, het lied begrijpen dat zijn vriend de trekvogel naast hem zingt? We hebben een botsing nodig, een confrontatie van culturen. Het maakt niet uit waar …

***

De hoofdzakelijke uitdaging is om uit de verschillende leefwerelden waar we ‘bij horen’ juist die te kiezen waarin we op een positieve manier een gemeenschappelijk, algemeen geaccepteerd lot kunnen opbouwen. Kortom, in de formulering van Amin Maalouf: ‘Iedereen zou in staat moeten zijn om in wat hij beschouwt als zijn identiteit een nieuw bestanddeel op te nemen, dat in de nieuwe eeuw, het nieuwe millennium, steeds belangrijker zal moeten worden: het gevoel eveneens deel uit te maken van het avontuur van de mens.’