Advertentie
Princeton-university-press

Jajem en majem

Raymond van den Boogaard memoreert ‘het radicalisme waarmee van de verdwijning van de meeste Joodse Amsterdammers gebruik is gemaakt om korte metten te maken met hun buurt’ aan de hand van Jong in de oorlog: herinneringen aan de Plantage-Weesperbuurt Amsterdam 1940-1945:Amsterdam is door die dubbele slag van karakter veranderd, in stedenbouwkundig en cultureel opzicht.’ Toch kunnen heden en verleden er soms nog heel eventjes samenvallen en een ‘historische sensatie’ veroorzaken, en juist dit ‘wonderwel geslaagde boek’ blijkt daarbij een uitmuntende gids.

Besproken boeken

Toen reed tram 5 nog door de Weesperstraat, of wat er van over was – na het wegvoeren van de bewoners en voor de grote doorbraak die een ooit geanimeerde winkelstraat verving door een zielloze vierbaans autoweg. Het was ergens in de jaren vijftig en mijn moeder legde uit: de Joden die hier woonden zijn in de oorlog weggehaald, en daarom zijn de huizen verlaten en vervallen. Ofschoon ik nog maar vijf of zes was, staat het desolate beeld nog in mijn brein opgeslagen: huizen die in elkaar leken te zakken omdat in de Hongerwinter alle hout uit de verlaten woningen was gesloopt.

Ik was een kind van net na de oorlog. Jong in de oorlog bevat herinneringen van degenen net boven mij, die in de oorlog kind waren en woonden in twee Amsterdamse buurten die ik goed ken, evenals mijn ouders vroeger, en waar ik nog steeds vlakbij woon: de Plantage- en de Weesperbuurt. Willem Campschreur en Ester Wouthuysen hebben een twintigtal inmiddels hoogbejaarde (en soms ten tijde van de publicatie overleden) mensen geïnterviewd over hun herinneringen aan de Duitse bezetting (1940-1945) in die buurt.

Het wemelde in de Plantage van particuliere Joodse rusthuizen en pensions voor ouderen, onder andere bewoond door Duitsers die na Hitlers machtsovername in 1933 hadden gehoopt in Amsterdam een goed heenkomen te vinden.

Dat levert vooral veel herinneringen aan de Jodenvervolging op. De buurt stond niet bekend als een specifiek Joodse wijk; die bevond zich eerder iets verder naar het westen, richting Waterlooplein. Maar Amsterdam was een dynamische stad, waar het aantal Joodse inwoners in de late negentiende eeuw sterk was toegenomen, onder andere door immigratie uit Oost-Europa en Duitsland. Voor zover die immigranten en hun kinderen een beetje in goeden doen raakten, verhuisden ze uit de traditionele Jodenbuurt – sinds jaar en dag gekenmerkt door armoede – naar andere stadsdelen, zoals de Plantage-Weesperbuurt, de Afrikanerbuurt in Oost of, voor de meer welvarenden, de Apollolaan en andere straten in Zuid. Campschreur en Wouthuysen schrijven dat ongeveer veertig procent van de bewoners van de Plantage-Weesperbuurt van Joodse origine was.

(G)een grijs verleden

Dat de Jodenvervolging zo’n grote rol speelt in de hier verzamelde jeugdherinneringen ligt niet in de eerste plaats aan de bevolkingssamenstelling. In deze wijk bevonden zich tal van Joodse instellingen: het Portugees-Israëlitisch Ziekenhuis aan de Plantage Franschelaan (toen nog Henri Polaklaan) bijvoorbeeld, of de Joodse Invalide aan de Nieuwe Achtergracht. Meerdere getuigen in dit boek herinneren zich de beestachtige wijze waarop de bejaarden en gehandicapten in 1943 uit dit laatste gebouw werden gehaald. Ook wemelde het in de Plantage van particuliere Joodse rusthuizen en pensions voor ouderen, onder andere bewoond door Duitsers die na Hitlers machtsovername in 1933 hadden gehoopt in Amsterdam een goed heenkomen te vinden.

Maar ook de door de bezetter ingestelde instituties van de Jodenvervolging waren gevestigd in deze buurt. Op de Nieuwe Keizersgracht was het kantoor van de Joodse Raad, een orgaan dat probeerde het Joodse leven en de deportaties ‘in goede banen te leiden’. En natuurlijk was er aan de Plantage Middenlaan de Hollandsche Schouwburg, het beruchte verzamelpunt voor opgepakte Joden die na een korter of langer verblijf in dit voormalige theater per trein naar de kampen werden afgevoerd.

Het lijkt de weg van alle historische drama’s: op den duur blijft er een herdenkingscultuur over, en een min of meer gestroomlijnde versie van wat er gebeurd is.

Die Hollandsche Schouwburg is inmiddels een herdenkingsmonument, overigens pas sinds de jaren zestig. In de hele buurt zijn inmiddels struikelstenen (metalen tegels in het trottoir met de namen van weggevoerde Joodse bewoners), gevelplaquettes en monumenten, waaronder het vorig jaar gereedgekomen ‘Namen-monument’ in de verbrede Weesperstraat. Samen met de oude synagogen aan het Jonas Daniël Meijerplein, het Joods Museum en het voor 2024 voorziene ‘National Holocaust Museum’ ontstaat een soort Joods herdenkingskwartier, dat – zonder hier af te willen doen aan de goede bedoelingen erachter – toch ook het karakter draagt van een nieuwe toeristische trekpleister voor Amsterdam.

Dat lijkt de weg van alle historische drama’s: op den duur blijft er een herdenkingscultuur over, en een min of meer gestroomlijnde versie van wat er gebeurd is. Dat is iets anders dan de quasineutraliteit die nu soms de norm lijkt geworden, bijvoorbeeld in het Verzetsmuseum Amsterdam, alsof verzet of collaboratie, goed of fout, in de oorlog gelijkwaardige of misschien wel min of meer toevallige keuzes waren. De these van een Grijs verleden, waarbij de meeste Nederlanders eigenlijk neutraal stonden tegenover wat er tijdens de bezetting gebeurde, zolang het niet hun eigen directe belang trof, is, denk ik, een misverstand.

De herinneringen in Jong in de oorlog getuigen eerder van een diepgaande gêne over wat er in hun stad en de buurt gebeurde, en dat vaak gekoppeld aan een gevoel van onmacht, en natuurlijk ook aan angst. Er ging veel energie naar het redden van het vege lijf, en een enkeling kwam actief in verzet. Opvallend is het grote aantal getuigenissen waaruit grote onzekerheid spreekt – je wist niet waar en wanneer de volgende razzia zou plaatsvinden.

Een veranderd Amsterdam

De gekozen systematiek – de kinderen van ’40-’45 zoveel mogelijk zonder opsmuk hun herinneringen laten vertellen – geeft aan de verhalen een grote mate van authenticiteit. Daarbij gaan, in een wijk waar Joden en niet-Joden door elkaar woonden, lang niet alle herinneringen over de Jodenvervolging: er was ook de zorg om het economisch bestaan, er waren vriendjes en vriendinnetjes, en er was natuurlijk in 1943 de geruchtmakende bomaanslag op het bevolkingsregister, gevestigd in het gebouw waar nu café De Plantage is.

Juist door het fragmentarische, anekdotische karakter van het boek voelt de lezer zich opgenomen in het onoverzichtelijke leven van een stadswijk – een vorm van wat Johan Huizinga de ‘historische sensatie’ noemde, waarbij heden en verleden heel eventjes samenvallen.

En er was natuurlijk Artis, de dierentuin die voor de kinderen uit de buurt vaak fungeerde als speeltuin en die – zoals na de oorlog bleek – ook talrijke onderduikers herbergde. Wonderlijk, naar hedendaagse maatstaven, is het gemak waarmee veel mensen regelmatig verhuisden, van huurwoning naar huurwoning, al naargelang hun kindertal of veranderende financiële draagkracht.

Op voorbeeldige wijze hebben de auteurs van dit boek geprobeerd om alle in de interviews genoemde personen en plaatsen te achterhalen. Ook talrijke kaarten en verklarende teksten geven aan deze op het eerste gezicht heterogene verzameling herinneringen structuur. De opzet slaagt wonderwel: juist door het fragmentarische, anekdotische karakter van het boek voelt de lezer zich opgenomen in het onoverzichtelijke leven van een stadswijk – een vorm van wat Johan Huizinga de ‘historische sensatie’ noemde, waarbij heden en verleden heel eventjes samenvallen.

Merkwaardigerwijze had ik dat nog het meest bij een van de kant-en-klare teksten die in het boek zijn opgenomen: ‘Een vreemde straat’ van Maurits Kopuit (1930-1992), uit het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 1988. Kopuit beschrijft hoe hij gaat kijken in de Plantage Kerklaan, waar hij als kind woonde en die zijn vooroorlogse vorm heeft behouden.

Daaraan vooraf schrijft Kopuit over iets wat mij uit het hart gegrepen is, omdat ik dagelijks langs de resten van deze aanpak fiets: het radicalisme waarmee van de verdwijning van de meeste Joodse Amsterdammers gebruik is gemaakt om korte metten te maken met hun buurt; de Weesperstraat onherkenbaar verbreed, het Waterlooplein karakterloos gemaakt, de Rapenburger- en Valkenburgerstraat een asfaltvlakte. Een buurt is vervangen door zielloze pleinen en verkeersaders.

Amsterdam is door die dubbele slag van karakter veranderd, in stedenbouwkundig en cultureel opzicht. Mijn ouders – niet-Joods en tweede generatie Amsterdammers – gebruikten in het dagelijks leven Jiddisje woorden die tot het stadse vocabulaire behoorden. Ik heb dat ook geleerd. Maar als ik nu Jiddisje woorden gebruik, klinkt het alsof ik interessant probeer te doen; zoals dat hoort in een dynamische stad zijn de meeste bewoners import en die hebben geen boodschap aan vooroorlogs jargon. Herinneringen aan een gemis laten zich dan ook moeilijk boekstaven: het zal niet al te lang duren of niemand heeft meer als kind in lijn 5 gezien hoe de Weesperstraat een levendige winkelstraat had kunnen zijn zoals de Utrechtsestraat. Of die jenever jajem noemt, en water majem.