Advertentie
Princeton-university-press

It húsgesin, it heitelân, de wrâld

Goffe Jensma schetst in Exit Fryslân geen vrolijk beeld van de toekomst van taal en land. Marjolijn Voogel onderschrijft zijn diagnose maar relativeert het pessimisme. Aan de hand van recente boeken over Friesland maken we een onderhoudende rondreis langs onder meer het Friese landschap. En de nationale tradities? Die blijken zich ook in onze tijd met veel inventiviteit staande te houden.

Besproken boeken

Dat Friese taal en cultuur blijven fascineren, bleek opnieuw in december van vorig jaar. Met succes hadden D66-Tweede Kamerlid Romke de Jong en Stieneke van der Graaf van de ChristenUnie een tweeminutendebat aangevraagd. Een groot deel van dat debat, over het nieuw op te stellen Bestjoersakkoart Fryske Taal en Kultuer (BFTK), klonk in het Fries – dat was nog nooit eerder vertoond: ‘Skiednis yn de Twadde Keamer’. Het debat viel samen met een ander relletje rond het Fries: het uitblijven van de opvolging van hoogleraar Goffe Jensma (1956). Met zijn emeritaat zou de laatste leerstoel Friese taal- & letterkunde verdwijnen. Exit Frysk?

Jensma schetst geen vrolijk beeld van de toekomst van taal en land. Maar ‘exit Fryslân’ zou ook goed ‘halte Fryslân’ kunnen betekenen. En zo ontpopt Jensma zich als reisleider en neemt hij zijn lezers mee op tour.

Het is de titel van het laatste hoofdstuk van zijn afscheidsbundel, die ook in december 2022 verscheen. Het werk bundelt veertien eerder gepubliceerde artikelen en essays van Jensma, merendeels in het Nederlands. Twee stukken zijn in het Fries; eentje in het Engels. Het laatste hoofdstuk en de inleiding verschenen nog niet eerder.

Geen vrolijk beeld schetst Jensma van de toekomst van taal en land. ‘Fryslân verdwijnt’, zo zou je de titel kunnen interpreteren, legt hij meteen al op de eerste bladzijde uit, om daaraan toe te voegen: ‘Ook ik denk het vaker wel dan niet.’ Maar ‘exit Fryslân’ zou ook goed ‘halte Fryslân’ kunnen betekenen. En zo ontpopt Jensma zich als reisleider en neemt hij zijn lezers mee op tour. Zijn rondreis vat hij, passend bij zijn ‘exit’, samen als: ‘Fryslân is ooit “uitgevonden”, wordt nu “uitgevent”, lijkt te zijn “uitgeschreven” en is nu (gedwongen) “uitgeleerd”.’

Een ‘invented tradition’

Dat uitgevonden Friesland ontstond in de negentiende eeuw, op het moment dat men ook elders in Europa binnen nieuwe natiestaten zijn ‘ware’ volksaard zocht – en (uit)vond. De historicus Eric Hobsbawm (1917-2012) beschreef deze ‘invented traditions’ als culturele praktijken die gepresenteerd en gepercipieerd worden als tradities uit een ver verleden, maar die in feite relatief recent zijn, en vaak zelfs bewust zijn uitgevonden door een intellectuele elite. Het ‘invented’ Friesland kreeg vorm in een nieuwe constellatie. Met de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden veranderden de verhoudingen: het gewest Friesland hield op te bestaan en verloor als nieuwe provincie van Nederland zijn staatkundige autonomie. Een op het rijke Hollandse westen georiënteerde Friese elite presenteerde een oeroude Friestalige plattelandscultuur en plaatste die in een wetenschappelijke, Europese context. Met het romantisch-nationalistisch Fries erfgoed als instrument positioneerde deze, overigens stedelijke, elite zich tot tolk en vertegenwoordiger van het Friese volk in de nieuwe Nederlandse natie en bemiddelde zo tussen de periferie en het nieuwe centrum.

De ‘Friese vrijheid’ was daarbij een belangrijk leitmotiv en werd opnieuw geladen, onder meer in het Oera Linda-boek, een negentiende-eeuwse vervalsing van een Oudfries manuscript dat in runentekens zou zijn opgetekend. Het presenteerde Frya als moeder van alle Friezen: Fryas bern, wat dus zowel vrije als Friese kinderen kan betekenen. Jensma promoveerde op dit naar alle waarschijnlijkheid door de Friese dominee François HaverSchmidt (alias Piet Paaltjens, 1835-1894) geschreven werk. De receptiegeschiedenis van dit werk, een soort fantasy avant la lettre, is een verhaal apart. Door Paaltjes opgesteld als een allegorie op de protestantse richtingenstrijd tussen de orthodoxe confessionelen en de vrijzinnigen en een kritiek op het letterlijk nemen van de Bijbel, werd de falsificatie later in nationaalsocialistische en ultrarechtse kringen juist zeer serieus genomen – en wordt dat hier en daar nog steeds.

In het neoliberale klimaat van na 1989 werd de dominante ideologie bepaald door een nauwe verbinding tussen technologie, economie en Angelsaksisch gekleurde globalisering. Grenzen tussen natiestaten werden meer fluïde. Dat bood nieuwe kansen voor Friesland.

Ook andere, minder dubieuze negentiende-eeuwse literaire teksten beschrijven de Friese vrijheid vrijwel allemaal als een karaktertrek: echte Friezen zijn vrije Friezen. Historisch lag deze gedachte van de ‘Friese vrijheid’ in de lijn van de privileges die de heerlijkheid Friesland van oudsher had gekend, en politiek gezien functioneerde de ‘Friese vrijheid’ uitstekend in het integratieproces van Friezen in de Nederlandse staat. Schrijvers zoals de gebroeders Eeltsje (1797-1858) en Joost (1789-1869) Halbertsma (de eerste was schrijver van het Friese volkslied) traden in het spoor van Gysbert Japicx (1603-1666) en initieerden de Friese beweging. Belangrijkste resultaten daarvan waren de verschriftelijking en de standaardisering van het Fries. Mijlpalen waren de oprichting van de Fryske Akademy in 1938 en later de openstelling van de leerstoel Friese Taal- en Letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen in 1941.

De traditie uitgevent

Een voorbeeld van een Friese ‘invented tradition’ is het kievietseieren zoeken, het ‘ljipaaisykjen’. Aanvankelijk had dat een puur economische betekenis – kievietseieren waren een kostbare lekkernij, en voor veel arme gezinnen was de verkoop van deze eieren in het voorjaar een broodnodige aanvulling op het jaarloon. De handel in kievietseieren vond ook elders in Europa plaats, maar in Friesland was die het meest omvangrijk. In de loop van de tijd raakte de verkoop van eieren meer op de achtergrond en verdween die na het wettelijke verbod op kievietseieren in 1993. Maar het eierzoeken bleef een typisch Friese bezigheid, met een puur symbolische betekenis, ook na het verbod in 2015 op het meenemen van eieren. Dat kon ook omdat in Friesland bij uitzondering nog wel kievietseieren mogen worden gezocht en gevonden, maar niet langer geraapt en meegenomen.

Andere typische voorbeelden van Friese bezigheden die tegenwoordig meer en meer worden ‘uitgevent’ zijn skûtsjesilen, kaatsen en polsstokspringen. Jensma betoogt dat de herordening van Europa na de ineenstorting van de Sovjet-Unie voor Friesland ingrijpende gevolgen had. In het neoliberale klimaat van na 1989 werd de dominante ideologie bepaald door een nauwe verbinding tussen technologie, economie en Angelsaksisch gekleurde globalisering. Grenzen tussen natiestaten werden meer fluïde. Dat bood nieuwe kansen voor Friesland: toekenning van minderheidsrechten door Europa via het Europees handvest voor regionale talen en talen van minderheden (1992/1998) en het Kaderverdrag voor nationale minderheden (1995/2000) hadden een aanzienlijke versterking tot gevolg van de positie van Friesland als eigensoortig domein. Maar ook diende dat domein zich meer en meer te verhouden tot nieuwe neoliberale krachten. De kennis van het Fries holde achteruit en de lokale, veelal plattelandseconomie maakte plaats voor toerisme. Het leidde volgens Jensma ‘van een taalgeoriënteerde cultuuropvatting naar een veel meer iconisch-landschappelijke’. Kennis werd omgewisseld voor beleving; taal & geschiedenis voor landschap. Door teruglopende studenten zag Jensma zich ook op zijn universiteit genoodzaakt om het Fries bij de nieuwe studie Minorities and Multilingualism onder te brengen. Immers: elke Fries is meertalig. ‘Als er iets is dat laat zien’, schrijft Jensma in zijn boek, ‘dat het Fries in plaats van cultuurtaal een symbooltaal, geveltsje-Frysk, signaaltaal, belevingstaal en vitrinetaal tegelijk aan het worden is, dan is het wel dat opgedrongen woord “Fryslân” aan het Nederlands.’ In 1997 veranderden de Friese Provinciale Staten de officiële naam van de provincie van ‘Friesland’ in ‘Fryslân’. Ook het ministerie van Binnenlandse Zaken besloot erop toe te zien dat de officiële naam in overheidsstukken ook consequent wordt gebruikt (vanaf 2004).

Ideaaltaal en varianten

Flip van Doorns De Friezen is een bevestiging van Jensma’s stelling. Ook Van Doorn neemt de lezer mee op reis, als toerist, op zoek naar de ‘authentieke’ Friese beleving; het wezen van Friesland. Het is een reis die appelleert aan een breder gedeeld gevoel, want het boek heeft sinds het verschijnen in maart 2021 al zeven drukken. Inderdaad krijg je als lezer onmiddellijk zin om je Ortliebtassen aan de fiets te hangen en met De Friezen in de hand de eerste de beste trein naar Leeuwarden te pakken. Van Doorns reis bestaat uit elf tochten. De Tocht der Tochten ontbreekt: schaatsen ‘koe net’; het wilde tijdens het schrijven van het boek niet hard genoeg vriezen. Van Doorns tochten zijn persoonlijke verslagen, waarin de auteur, die er in 2010 voor koos om zich in IJlst te vestigen, op zoek gaat naar zijn Friese voorouders en geïntrigeerd raakt door de mysterieuze geschiedenis van het machtige Friesland van de middeleeuwen. Zijn tochten leiden hem naar het oude tracé van het Dokkumer Lokaeltsje, de trein tussen Dokkum en Leeuwarden, waarmee hij terugkeert op de schreden van zijn grootvader die zijn geboortestad Dokkum verliet om in het zuiden van Nederland te gaan werken. Hij verblijft op het eiland Langeness in Halligen in Noord-Friesland, om te ervaren hoe het is om op een terp te wonen. Als pelgrim bezoekt hij de kerk van de Friezen in Rome, de stad die de Frankische keizer Karel de Grote (747-814) slechts zou hebben kunnen innemen met hulp van de Friezen. Als beloning daarvoor zouden zij het Karelsprivilege voor Tota Frisia hebben bedongen. Vanaf de dertiende eeuw wordt er in Friese rechtskundige en geschiedkundige werken regelmatig melding gemaakt van dit privilege, dat de basis zou zijn voor de zogenaamde Friese vrijheid. Tegenwoordig wordt aangenomen dat het een vervalsing is – inderdaad, een invented tradition.

Ondanks lage scores op economische indicatoren, scoren Friezen hoog op welzijnsindicatoren. Een verklaring voor deze paradox is de sterke sociale samenhang tussen de Friezen, het gevoel onderdeel te zijn van een ‘mienskip’.

Op 26 september bezoekt de auteur de Reaklif in Warns, waar op die dag jaarlijks de overwinning op de Hollanders in 1345 wordt herdacht. Dat wordt een teleurstelling. De plechtigheid wordt bijgewoond door het type Friezen dat geen twijfel heeft bij de authenticiteit van het Oera Linda-boek, en eist dat Fries de eerste taal op school wordt. Het Fries leert Van Doorn trouwens ook, maar ook dat valt tegen. Met zijn Afûkfries (Afûk staat voor: Algemiene Fryske Ûnderrjocht Kommisje, dat onder meer onderwijs in het Fries biedt) wordt hij ‘door geboren Friezen steevast ontmaskerd’, bijvoorbeeld wanneer hij het woord ‘besykje’ gebruikt – elke Fries gebruikt het verhollandste ‘probearje’. In zijn boek, dat leest als de tentoonstellingen It ferhaal fan Fryslân en Vrijheid, vetes, vagevuur uit het Fries Museum te Leeuwarden, strooit Van Doorn rijkelijk met landschapsmetaforen: ‘We kunnen Friesland ook zien als een weiland. Van afstand bezien een egaal geheel, dichterbij heel divers.’ Zoals gezegd, een concretisering van Jensma’s verschuiving van aandacht naar het ‘iconisch-landschappelijke’.

Die diversiteit wordt ook tot uiting gebracht in het voor Van Doorn ondoorgrondelijke Fries: 

De Friese Vrijheid manifesteert zich ook in de landstaal. Het is een spreektaal die voortkomt uit de bodem die de Friezen al eeuwenlang bewerken, en ze veroorloven zich de vrijheid zich er naar eigen goeddunken van te bedienen. Niet elke regio, elke stad of elk dorp kent een eigen taalvariant; elke Fries of Friezin lijkt zijn of haar eigen Fries te spreken.

Een wat bedenkelijke stelling, maar ook uit Van Doorns eigen deceptie met het leren van de taal blijkt dat Het Fries een (onbereikbare) ideaaltaal is, voor buitenstaanders als Van Doorn, maar misschien ook wel voor de geboren Friezen zelf. Zo worden er binnen de grenzen van de provincie veel meer talen gesproken, waaronder ook dialecten van de tweede rijkstaal, zoals bijvoorbeeld het Amelands en het Bildts in het noorden. Het Bildt was een voormalige Hollandse enclave, waar in de zestiende eeuw veel Hollanders te werk werden gesteld voor de bedijking. Of het Stellingwerfs, dat geen Fries, maar Nedersaksisch dialect is en wordt gesproken onder Wolvega. Over de dynamiek van die Friese talenconstellatie schreven Reitze Jonkman en Arjen Versloot in 2013 Fryslân, land van talen, dat in 2018 werd herzien. Vooral de dialecten, waaronder ook het stadsfries, staan behoorlijk onder druk. Dat stadsfries was in de negentiende juist de beschaafdere taal van de stedelijke elite, die het plattelands Fries en het Friese ‘ontdekten’ en groot maakten. Maar ook het Standaardfries kent procentueel steeds minder gebruikers – op dit moment kent zo’n 40 procent van de Friezen de taal. Toch, zo merkt Nicoline van der Sijs op in het voorwoord bij dit boek: ‘Door de bevolkingsgroei sedert de Middeleeuwen is het absolute aantal Friestaligen tegenwoordig hoger dan in de middeleeuwse bloeitijd van het Fries. Zo slecht staat het Fries er dus momenteel ook helemaal niet voor.’

Er is een parallel te trekken met de Franse taal en cultuur waar eveneens al decennialang ach en wee wordt geklaagd over de vermeend rappe teloorgang ervan. Terwijl juist de omgekeerde vraag veel meer voor de hand ligt: waarom hecht men aan dat Frans nog steeds zoveel waarde in de wereld?

Jubelbeeld van journalist Van Doorn, somber beeld van historicus Jensma, wat neemt de lezer/toerist mee? Of is het de in beleidskringen bekendstaande Friese paradox die blijft hangen? Onderzoeken naar welvaart en welzijn laten vrijwel altijd een verband zien tussen de mate van welvaart en het geluksgevoel van mensen. Maar de inwoners van Friesland scoren relatief laag op inkomen en opleiding. En dus zouden ze ook laag moeten scoren op welzijnsindicatoren als geluk, gezondheid en het verrichten van vrijwilligerswerk. Dat is echter niet het geval. Ondanks lage scores op economische indicatoren, scoren Friezen hoog op welzijnsindicatoren. Een verklaring voor deze paradox is de sterke sociale samenhang tussen de Friezen, het gevoel onderdeel te zijn van een ‘mienskip’. Ondanks haar varianten, draagt de Friese taal daaraan bij.

Een toekomst voor het Fries?

Het is daarom sterk de vraag of Jensma zo somber moet zijn over de Friese taal, in de context van veranderende verhoudingen binnen de kringen waar volgens SDAP-voorman en tevens dichter Pieter Jelles Troelstra (1860-1930) ‘it libben om ús hinne [leit]: It húsgesin, it heitelân, de wrâld.’ De taalkwestie zou dan ook niet gesteld moeten worden als probleem (de Friese taal en cultuur staan onder druk) maar veeleer als vraag: waarom eigenlijk, is het Fries(e) still going so strong, in een wereld met meer talen en dus meer Engels?

Hier is een parallel te trekken met de Franse taal en cultuur waar eveneens al decennialang ach en wee wordt geklaagd over de vermeend rappe teloorgang ervan. Terwijl juist de omgekeerde vraag veel meer voor de hand ligt: waarom hecht men aan dat Frans nog steeds zoveel waarde in de wereld? Natuurlijk op een andere schaal, maar vergelijkbaar met het Frans is het Fries binnen Nederland een taal met een groot symbolisch kapitaal, dat in de loop van de geschiedenis werd verworven, (her)uitgevonden en in nieuwe vormen werd uitgevent. Groter dan bijvoorbeeld het Limburgs, dat het in de peilingen overigens ook lang niet slecht doet, ondanks het feit dat ook deze streektaal haar belangrijkste maatschappelijke functies in de loop van de tijd heeft verloren. De Friese vitrinetaal waar Jensma zo op afgeeft, is daar juist zeer behulpzaam bij. Dat bleek tijdens het debat op 9 december jongstleden, inderdaad in ‘gevelstje-Frysk’.

En de leerstoel? Afspraken over een ‘tussenoplossing’ voor de opvolging van Jensma zouden inmiddels gemaakt zijn. Het Fries blijft zijn vrijheid, zijn uitzonderingspositie nog wel even houden, zij het in een andere vorm dan voorheen.