Advertentie
Princeton-university-press

De strijd om het verleden is een strijd over de toekomst

Nu de eerder doodverklaarde geschiedenis haar wederopstanding beleeft op het wereldtoneel, is het voorstelbaar maken van een toekomst die beter is dan het heden belangrijker dan ooit. In de NIAS-Wesselingreeks gaat Lukas M. Verburgt in gesprek met prominente historici om erachter te komen wat dit betekent voor de rol van geschiedenis. In de zesde bijdrage voor deze reeks: Valérie Schafer over de online geschiedenis van het recente verleden en de conservatie van digitaal erfgoed voor de historici van de toekomst.

Besproken boeken

Lukas M. Verburgt (1989) is filosoof en wetenschapshistoricus en verbonden aan het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences (NIAS), aan wiens voormalige directeur – Henk Wesseling – deze reeks haar naam dankt.

Valérie Schafer (1976) is hoogleraar hedendaagse Europese geschiedenis aan het Luxembourg Centre for Contemporary and Digital History (C2DH), waar ze op dit moment meerdere onderzoeksprojecten leidt. Ze is gespecialiseerd in de geschiedenis van het internet en het web, de geschiedenis van Europese digitale culturen en ‘born-digital’ erfgoed, met name website-archivering. Schafer is auteur van onder andere Qu’est-ce qu’une archive du Web? (2019) en co-redacteur van Digital Roots: Historicizing Media and Communication Concepts of the Digital Age (2021).

Historisch onderzoek is de afgelopen jaren in hoog tempo gedigitaliseerd. Zowel het digitaliseren van archiefcollecties als het gebruik van kwantitatieve methoden is niet alleen onmisbaar geworden, maar heeft ook grote gevolgen voor het wat en hoe van de geschiedschrijving. Over deze en andere kwesties sprak ik in de vierde bijdrage aan deze reeks met Jo Guldi, een prominente stem binnen debatten over digitale historische methoden. Het digitale heeft echter ook een andere historische betekenis, die meteen een draai geeft aan de vraag naar de toekomst van de geschiedenis. Hoe zal onze tijd door historici uit het jaar 2050 of 2200 worden bestudeerd? Een groot deel van ons individuele en publieke leven speelt zich online af. We corresponderen via e-mail. We staan met elkaar in contact via sociale media. De gebruikers-gecreëerde inhoud van het internet, waaronder films en foto’s, is een van de cruciale kenmerken van de eenentwintigste-eeuwse cultuur.

Eeuwenlang was het werk van historici gebaseerd op analoge, vaak tekstuele bronnen. De bronnen van de geschiedenis van de toekomst zullen grotendeels digitaal zijn – met een virtuele bewaarplaats. Hoe zullen de historici in de toekomst hier hun weg in vinden? Op basis waarvan zullen zij kunnen zeggen of de inhoud van deze bronnen een afspiegeling vormt van de werkelijkheid? En wat is de rol van hedendaagse historici in het conserveren van digitaal erfgoed en het bruikbaar maken ervan voor hun collega’s in de nabije en verre toekomst?

[Lukas M. Verburgt] Laten we helemaal bij het begin beginnen. U bent hoogleraar aan een instituut voor hedendaagse en digitale geschiedenis. Het eerste klinkt bijna paradoxaal (‘een geschiedenis van het nu’). En het tweede zal velen onbekend in de oren klinken. Zou u kunnen uitleggen wat het betekent?

[Valérie Schafer] Dat is een elementaire maar zeer interessante vraag. Voor de term hedendaagse geschiedenis geldt namelijk dat hij zeker niet in alle landen wordt gebruikt. Het zegt als zodanig veel over verschillende nationale historische tradities. En ook over het feit dat er geen consensus bestaat over waar de geschiedenis ophoudt en het heden begint. Op ons instituut gaat hedendaagse geschiedenis over het tijdperk van na de Eerste Wereldoorlog. Sommige collega’s doen onderzoek naar het interbellum, anderen naar de jaren zestig of – zoals ikzelf – de jaren negentig. Het omvat ook ‘herinneringsstudies’ (memory studies), waarin men zich bijvoorbeeld bezighoudt met de vraag hoe in verschillende Europese landen de wereldoorlogen verschillend worden herdacht. Tot slot gaat het, zeker voor mij, over huidige veranderingen wat betreft historisch bronmateriaal, dus bijvoorbeeld de explosie van digitaal erfgoed en digitale inhoud. Hoe conserveren en duiden we dit?

Ik ben op dit moment bezig met een groot meerjarig project over online viraliteit, van het vroege web in de jaren negentig tot Instagram en Twitter. De grote uitdaging is dat virale inhoud ongelofelijk snel circuleert via meerdere platforms en sociale netwerken. Een manier om hiermee om te gaan is om het gearchiveerde web en het realtime web met elkaar in contact te brengen.

Voor de tweede term – ‘digitale geschiedenis’ – geldt dat er eigenlijk geen algemene definitie van bestaat. Anders gezegd: het betekent verschillende dingen voor verschillende historici. Ik houd me bezig met de geschiedenis van het digitale. Dit zou je kunnen zien als een onderdeel van digitale geschiedenis. Maar digitale geschiedenis gaat vaak vooral over nieuwe methoden en nieuwe bronnen. Digitale geschiedenis wordt dan begrepen als geschiedschrijving die is gebaseerd op grootschalige digitale archieven en/of op kwantitatieve methoden en distant reading. Tot slot heeft digitale geschiedenis ook te maken met een verandering van historische narratieven, van manieren waarop het verleden wordt gepresenteerd. Van oudsher schrijven historici boeken of, binnen een academische context, artikelen. Op dit moment wordt bijvoorbeeld de virtuele, interactieve expositie van historische bronnen steeds belangrijker.


[LV] Een belangrijk kenmerk van hedendaagse digitale geschiedenis, als ik het zo mag noemen, lijkt me de enorme veranderlijkheid ervan. Wat is er veranderd sinds u in de jaren negentig met dit onderzoek begon?


[VS] Ik ben als historicus vrij traditioneel opgeleid. Het was eigenlijk per toeval dat ik stuitte op wat ik nu digitale geschiedenis zou noemen. Mijn promotor was in de jaren negentig betrokken bij de ontsluiting van de archieven van een groot informaticacentrum (‘computing center’) net buiten Parijs, dat ook zijdelings betrokken was bij Arpanet, de voorloper van het internet. Hij stelde voor om een analyse te maken van alle partijen die hierbij betrokken waren, van de technologische infrastructuur. Het onderzoeksobject was nieuw, maar de aanpak traditioneel: ik bestudeerde wat er over werd geschreven in de pers, in specialistische bladen en in overheidsrapporten en ik interviewde betrokken pioniers. Dit veranderde na verloop van tijd, enerzijds met de ontwikkeling van het web, van sociale netwerken, en met name van internetarchieven, en anderzijds met de explosie van big data en kwantitatieve methoden. Sinds zo’n tien jaar geleden houd ik me bezig met digitale culturen, met de geschiedenis van het online leven.

[LV] Kunt u een voorbeeld geven?

[VS] Ik ben op dit moment bezig met een groot meerjarig project over online viraliteit, van het vroege web in de jaren negentig tot Instagram en Twitter. De grote uitdaging is dat virale inhoud ongelofelijk snel circuleert via meerdere platforms en sociale netwerken. Een manier om hiermee om te gaan is om het gearchiveerde web en het realtime web met elkaar in contact te brengen. Als startpunt is bijvoorbeeld ‘Know Your Meme’ interessant. Dit online platform probeert digitaal erfgoed te creëren, gericht op memes. Wat zo fascinerend is aan dit soort digitale fenomenen is de enorme impact en de vluchtigheid ervan. Wie herinnert zich ‘I kiss you’, een persoonlijke website van een Turkse man die in totaal 12 miljoen bezoekers trok? Of de ‘Harlem Shake’ uit 2013, waarvan per dag tienduizenden versies van over de hele wereld op YouTube werden geplaatst? Door middel van close en distant reading proberen we binnen het project dit soort ontastbare ervaringen te historiseren.

[LV] Een ander aspect van digitale geschiedenis waar u zich mee bezighoudt is de geschiedenis van de computer. Ik zou daar graag meer over horen. Beschrijft dit onderzoeksveld bijvoorbeeld enkel de ontwikkeling van steeds snellere en krachtigere computers? Of heeft het grotere ambities?

Computers worden gezien als bevrijdend, maar ook als een middel om sociale controle te versterken; als revolutionair maar ook als concretisering van heersende machtsstructuren; als innovatief maar ook als belichamingen van militair-industrialistisch denken; als spiegel van de menselijke geest maar ook als ontmenselijkend. Al met al is de geschiedenis van de computer dus een uiterst vruchtbare manier om ons heden te historiseren.

[VS] De geschiedenis van de computer – of eigenlijk van computing – gaat zeker niet alleen over de computer als een materieel ding. Het klopt dat het in oorsprong een onderwerp was waar vooral computerpioniers en slechts een handjevol professionele historici over schreven. Deze literatuur was redelijk hagiografisch en geobsedeerd met de manier waarop computers steeds sneller en krachtiger werden. Daar is de afgelopen tien jaar verandering in gekomen, deels omdat historici zich steeds meer gingen bezighouden met de rol van computers binnen de samenleving. Het gaat dan dus niet langer over computers als computers, maar over alle manieren waarop computers worden gebruikt (en misbruikt), bijvoorbeeld binnen bedrijven en overheden. De computer belichaamt als ding in zekere zin de rationalisering en digitalisering van de samenleving, ook in de vorm van artificiële intelligentie en surveillance. Niet geheel toevallig zijn er veel raakvlakken met de geschiedenis van arbeid en de geschiedenis van sociale rechtvaardigheid. Een belangrijk boek hierover dat onlangs verscheen is Your Computer Is on Fire. De auteurs betogen dat het tijdperk van ‘techno-utopisme’ voorbij is en richten hun pijlen op de ongelijkheid, marginalisatie en vooroordelen die in onze technologische, computationele infrastructuren verweven zitten. Ze maken een belangrijk punt: wat algoritmisch of online gebeurt, is van diepe invloed op het offline leven van alledag. Een ander boek dat ik graag zou willen noemen en dat vorig jaar verscheen is Abstractions and Embodiments: New Histories of Computing and Society. In de introductie wijzen de redacteuren op twee betekenissen van het idee van ‘denken met computers’. Enerzijds leven we in een wereld die vorm krijgt door wat er wel en niet mogelijk (of denkbaar) is met krachtige computers. Anderzijds is de computer zelf een krachtig uitgangspunt voor een analyse van deze wereld. Dit bijvoorbeeld omdat de veranderende houding van het publiek ten aanzien van computers bepaalde tegenstellingen blootlegt die essentieel zijn voor een begrip van de eenentwintigste eeuw. Ze worden gezien als bevrijdend, maar ook als een middel om sociale controle te versterken; ze worden gezien als revolutionair, maar ook als concretisering van heersende machtsstructuren; en ze worden gezien als innovatief, maar ook als belichamingen van militair-industrialistisch denken; ze worden gezien als een spiegel van de menselijke geest, maar ook als ontmenselijkend. Al met al is de geschiedenis van de computer dus een uiterst vruchtbare manier om ons heden te historiseren.


[LV] En wat ziet u als de grootste uitdagingen binnen dit historische onderzoek? Ik denk bijvoorbeeld aan mondiale ongelijkheden wat betreft toegang tot computers. En, hiermee samenhangend, het probleem dat begrip van fysieke, offline contexten nodig is om virtuele, online contexten te duiden.


[VS] Ja, dat speelt absoluut. Als ik me beperk tot mijn project over online viraliteit, dan is het belangrijk om te noemen dat we niet ingaan op de viraliteit van digitale inhoud in Azië of Oost-Europa. De reden is praktisch maar veelzeggend: niet alleen onze taal maar ook onze digitale cultuur is anders. Wij spreken bijvoorbeeld geen Russisch of Oekraïens en zitten niet op Telegram. Daarnaast ontberen we de historische expertise op het gebied van de sociale en politieke geschiedenis om iets zinnigs te zeggen over wat er hier online gebeurt. Wat voor kwalitatieve en kwantitatieve methoden geldt, gaat dus ook op voor kennis van de offline en online wereld: ze zijn beide nodig om tot historische kennis te komen.

Nu ik het toch heb over Rusland en Oekraïne: kort geleden werd door 1500 vrijwilligers SUCHO opgericht, dat zichzelf ten doel stelt om Oekraïens digitaal cultureel erfgoed te beschermen. Sinds het begin van de Russische invasie in februari 2022 hebben zo’n 1500 vrijwilligers meer dan 5000 websites en 50 TB aan data van Oekraïense culturele instellingen – van nationale archieven tot 3D-videos van rondleidingen in kerken – gearchiveerd om ervoor te zorgen dat deze inhoud offline gaat.


[LV] Dit brengt me op een van uw andere projecten waar ik het graag over wil hebben: ‘Rethinking Digital Sources: Making Web Archives Useful for Future Scholars’. Wat is digitaal erfgoed eigenlijk precies? Waarom is het behoud ervan zo belangrijk? En wat komt hier allemaal bij kijken?

Er is discussie en debat nodig over wat we wel en niet archiveren als het gaat om digitaal erfgoed. Er moet worden gecureerd en dit moet gebeuren op metaniveau. Willen we digitale inhoud bewaren? Of alleen de data? Of metadata? De belangrijkste criteria hierbij zullen zijn: representativiteit en inclusiviteit. Maar welke selectie van digitale inhoud is representatief? En wat is de betekenis van een inclusieve digitalisering van materiële bronnen?


[VS] Dat zijn een hoop ingewikkelde vragen! De laatste twee gaan wat mij betreft over de kwestie van verantwoordelijkheid. Welke verantwoordelijkheid hebben we ten opzichte van toekomstige generaties onderzoekers en wie neemt deze verantwoordelijkheid op zich? Een Amerikaans pioniersproject op dit gebied is Internet Archive, een non-profitproject dat sinds 1996 onder andere websites archiveert. Natuurlijk doen nationale bibliotheken van over de hele wereld ontzettend veel goed werk. Niet alleen als het gaat om gedrukt materiaal; langzaam maar zeker ook met digitaal bronmateriaal. Hiervoor is expertise nodig. De belangrijkste factor is uiteraard financiering.

De rol van de historicus is niet om het web te archiveren. Er speelt hier een ander thema. Zowel bibliotheken als onderzoekers zijn zich ervan bewust dat we niet alles kunnen archiveren, hoe sterk die wens ook is. (Als we alles hadden kunnen archiveren uit het verleden hadden we dat per slot van rekening zonder enige twijfel gedaan!) Er is dus discussie en debat nodig over wat we wel en wat we niet archiveren als het gaat om digitaal erfgoed. Er moeten keuzes en selecties worden gemaakt. Er moet worden gecureerd. En dit moet gebeuren op metaniveau. Willen we digitale inhoud bewaren? Of alleen de data? Of metadata? De belangrijkste criteria hierbij zullen zijn: representativiteit en inclusiviteit. Maar welke selectie van digitale inhoud is representatief? En wat is de betekenis van een inclusieve digitalisering van materiële bronnen?


[LV] Met andere woorden: het gaat steeds om de vraag ‘wat is het nu’? Wij bepalen tot op zekere hoogte welke geschiedenis we krijgen? De strijd om het verleden gaat dus ook, in vrij letterlijke zin, over de toekomst?


[VS] In zekere zin wel, ja. En zoals altijd spelen machtsstructuren en verzet daartegen een rol. Een mooi voorbeeld is het project ‘Documenting the Now’, dat wordt gesteund door de Princeton University Library. Het is een groep van academici en activisten die streeft naar een ethische manier van het verzamelen, gebruiken en bewaren van publiekelijk beschikbare content op het web en op sociale media. Dit doen ze met het oog op het zo waarheidsgetrouw mogelijk in kaart brengen van historisch belangrijke gebeurtenissen, zoals de Black Lives Matter-beweging.

Ik ben enthousiast over het idee van schaalbaarheid, waar ik op dit moment een bundel over redigeer: geschiedschrijving als een in- en uitzoomen, een heen-en-weer-bewegen tussen dichtbij en veraf, tussen micro en macro, analoog en digitaal.

Dit raakt aan een voor mij cruciaal thema: het feit dat digitale geschiedenis – en met name digitaal erfgoed – een collectief, transnationaal project is. Historici hebben geen andere keuze. Ze zullen moeten samenwerken met andere academici en wetenschappers, van mediatheoretici en archivisten tot informatici. En ze zullen relaties moeten aangaan met andere maatschappelijke spelers, zoals nationale bibliotheken. Er is natuurlijk al een heleboel gaande. Het is letterlijk werk in uitvoering. Dit geldt ook voor het denken over wat deze veranderingen betekenen voor de historicus, voor de geschiedschrijving en voor de historiografie. Ik weet zeker dat close reading nooit zal verdwijnen en dat historici altijd naar archieven zullen blijven gaan. Maar datzelfde geldt voor distant reading en webarchieven. Ik ben enthousiast over het idee van schaalbaarheid, waar ik op dit moment een bundel over redigeer: geschiedschrijving als een in- en uitzoomen, een heen-en-weer-bewegen tussen dichtbij en veraf, tussen micro en macro, analoog en digitaal. Dit heeft, volgens mij, de toekomst.

Verder lezen

  • Thomas S. Mullaney, Benjamin Peters, Mar Hicks & Kavita Philip (reds.), Your Computer Is on Fire (The MIT Press 2021), 416 blz.
  • Janet Abbate & Stephanie Dick (reds.), Abstractions and Embodiments: New Histories of Computing and Society (Johns Hopkins UP 2022), 472 blz.