Advertentie
Alles-moet-anders-Banner-5

Het ‘ware’ geslacht

Het denkbeeld dat ieder mens in in te delen in een binaire sekse-categorie (m/v), is vrij recent. Historisch onderzoek naar de veranderende omgang met intersekse-personen laat zien dat de medische wetenschap een ‘zorgende macht’ kreeg, en daarmee ook de macht om te definiëren wat iemands ‘ware geslacht’ zou zijn. Sociaal wetenschapper Annemieke van Drenth loopt historische, medische en culturele ontwikkelingen na op het gebied van tweeslachtigheid, en de bekritisering hiervan in Mariken Heitmans roman Wormmaan.

Besproken boeken

Wat weten we eigenlijk over de veranderlijkheid van het menselijk lichaam en de geslachtelijkheid daarvan? In 2021 ondernam Annemarie Mol in het Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis een zoektocht naar nieuwe manieren van denken over het lichaam als ‘het stoffelijke van mensen en dieren’. Wat duidt het woord ‘lichaam’ nu precies aan en welke betekenissen worden ermee geïmpliceerd? Kunnen we bestaande betekenissen rond menselijke lichamelijkheid ‘in beweging brengen en van reikwijdte en kleur veranderen’, zo vraagt Mol zich af. (1) ‘Het lichaam’ is bij nader inzien immers minder vastliggend dan op het eerste gezicht mag lijken.

Heitmans boek is één groot experiment in het creëren van een nieuw, wild soort denken in de omgang met vastliggende noties rond het lichaam.

Het literaire register is, vooral ook in termen van het persoonlijke inzicht in individualiteit, wellicht een machtiger middel om beweging te stimuleren dan repertoires uit de wetenschap. Een recent voorbeeld van het door Mol gezochte omdenken is Mariken Heitmans roman Wormmaan. Die getuigt van een meesterlijke kracht om met woorden de vastliggende betekenissen rond het lichaam los te wrikken. Niet vastgeklonken aan één waarheid verleidt Heitman de lezer haar te volgen in het anders denken over lichamelijkheid en genderidentiteit.

Heitmans boek is één groot experiment in het creëren van een nieuw, wild soort denken in de omgang met vastliggende noties rond het lichaam. Bij lezing van Wormmaan werd ik gegrepen door de wijze waarop zij met haar betoverende taal en intrigerende verhaallijn kwesties rond (inter)sekse en gender thematiseert. Naast literaire stijlmiddelen gebruikt zij ook wetenschappelijke inzichten uit de evolutiegeschiedenis van onze soort. Haar tekst wordt gedragen door verdichting van verhalen rond zowel de levens van mensen als die van dieren en planten. Iedere soort krijgt aandacht voor een eigen, karakteristieke bestaanswijze, die echter niet losstaat van het geheel waarbinnen de soorten functioneren. De rode draad in Wormmaan is het steeds opnieuw ondervragen van de vanzelfsprekende oppositie tussen het mannelijke en het vrouwelijke. Aan de hand van ervaringen van haar hoofdpersoon Elke koppelt Heitman vragen rond tweeslachtigheid aan kwesties van betekenisgeving in de gelaagde geschiedenis van de menselijke soort. Dat daagt de lezer uit te reflecteren op het fenomeen ‘intersekse’ in de evolutiegeschiedenis. De groep intersekse individuen – in de negentiende eeuw aangeduid als ‘hermafrodiet’ – kreeg langzamerhand hardnekkig de status van ‘onwaar’ opgelegd. Verhelderend is het werk van filosoof en historicus Michel Foucault die onderzocht hoe dit proces in de geschiedenis vorm kreeg.

Alexina en Abel

Foucault is in de jaren zeventig van de vorige eeuw bezig met zijn befaamde Geschiedenis van de seksualiteit. In het kader daarvan stuit hij op het tragische verhaal van een individu gekenmerkt door lichamelijke tweeslachtigheid. In 1860 komt haar verhaal in de openbaarheid via een medisch tijdschrift, in een bijdrage onder de titel Question d’Indentité. Later, in 1874, worden door een arts haar memoires gepubliceerd.

Adélaïde Herculine Barbin wordt geboren in 1838 in een klein Frans stadje. In de negentiende-eeuwse literatuur wordt zij veelal aangeduid als Alexina. Haar memoires maakten zoveel indruk op Foucault dat hij in de jaren zeventig van de twintigste eeuw tot herpublicatie besluit. Opgevoed als meisje, zo lezen we in de Nederlandse vertaling, kijkt Alexina terug op een fijne jeugd. ‘Niet alleen mijn kinderjaren maar ook een groot deel van de rest van mijn jeugd bracht ik door in de gelukzalige vrede van religieuze instellingen’, schrijft ze. De homosociale omgeving vol meisjes en vrouwen wekt bij haar gevoelens van liefde, verlangen en lust op. Al leert ze dat dit soort gevoelens niet altijd acceptabel zijn, toch ervaart Alexina ook dat ze oogluikend toegelaten worden. Dit verandert echter als zich bij haar, onder invloed van de puberteit, allerlei lichamelijke verschillen met andere meisjes manifesteren. Haar lichaam wijkt af van dat van de jonge vrouwen in haar omgeving. De argwaan rond haar geslachtelijke constitutie groeit in de adolescentie, niet alleen bij haar maar ook bij mensen in haar omgeving. Alexina is dan in dienst getreden in een meisjespensionaat, waar zij, met collega-onderwijzeres Sara, verantwoordelijk is voor het onderwijs. Haar relatie met Sara ontwikkelt zich ‘tot een ware genegenheid’ en de toenemende intimiteit tussen de twee blijft niet onopgemerkt. Alexina krijgt ook fysieke ongemakken en raadpleegt een dokter. Die raakt ernstig van streek bij de constatering van wat dan Alexina’s ‘hermafroditisme’ wordt genoemd.

Hij geeft echter geen gevolg aan zijn observaties op dit punt. Wel adviseert hij de leiding van het pensionaat Alexina zo snel mogelijk weg te sturen uit de vrouwengemeenschap. Zelf heeft Alexina, gedreven door schaamte en schuld, dan al besloten een hoge katholieke geestelijke op te biechten wat er met haar lichaam aan de hand is. Die kan en wil haar echter niet geruststellen. Hij is geen medicus en derhalve niet bevoegd te oordelen over de waarheid rond haar constitutie. Het vaststellen van haar ware geslacht moet door een arts gebeuren. De medische diagnose die daarop volgt heeft als consequentie dat Alexina gedwongen wordt zich wettelijk als burger van het mannelijke geslacht te laten registeren. Een bestaan als Abel blijkt voor haar echter niet leefbaar. Deze waarheid rond haar geslacht laat Alexine geen andere weg dan zelfmoord.

De negentiende-eeuwse herinneringen van een intersekse persoon illustreren de verschuivingen in denken en doen rond (inter)sekse en seksualiteit. De opgekomen medische overtuiging dat een mens of een man of een vrouw is, maakt dat geslachtelijke ambivalentie niet langer voor lief genomen wordt.

‘Wordt wakker, weg met die bedriegelijke genietingen, weet dat je een geslacht hebt, een écht geslacht’, zo parafraseert Foucault in zijn analyse van Alexines memoires de reactie van haar omgeving. Foucault benadrukt het belang van de historische verschuivende betekenisgeving aan lichamelijke karakteristieken van individuen. Waarnemingen daarvan gaan samen met oordelen die getekend zijn door gelaagdheid in de tijd. Zo illustreren de negentiende-eeuwse herinneringen van een intersekse persoon de verschuivingen in denken en doen rond (inter)sekse en seksualiteit. De opgekomen medische overtuiging dat een mens of een man of een vrouw is, maakt dat geslachtelijke ambivalentie niet langer voor lief genomen wordt. Alexina’s vrouwelijkheid wordt op basis van medische inzichten als een ‘vergissing’ geboekstaafd. Het gaat om een onwaarheid die teruggebracht dient te worden tot de onderliggende, ware essentie: een mannelijke of een vrouwelijke geaardheid.

‘Hebben wij werkelijk een echt geslacht nodig?’ vraagt Foucault naar aanleiding van deze intrigerende casus. Gefascineerd door de rijkdom aan emoties die gepaard gaat met het vaststellen en vastleggen van het ene, het ware geslacht, wijst hij in zijn commentaar op Alexina’s memoires op de onderliggende historische verschuiving: de onmacht van het kerkelijk oordeel over Alexina, ten gunste van de groeiende macht van medici. Artsen krijgen geleidelijk het voortouw bij het vaststellen van het juiste geslacht. Voorheen heerste er, vanuit de geschiedenis van het christendom en de positie van de clerus, een zekere toegeeflijkheid rond geslachtelijke ambivalentie. Jurisprudentie uit de middeleeuwen laat zien dat hermafroditisme lang geaccepteerd werd als het ‘in allerlei gradaties verenigen van kenmerken van beide geslachten’. De (peet)vader van een kind had bij de naamgeving het recht te beslissen over het geslacht. Leidend daarbij was datgene wat het ‘krachtigste’ en het ‘vurigste’ geacht werd. Eventueel kon het betreffende individu dit besluit later herzien, bijvoorbeeld bij een huwelijk. De oprukkende macht van het medisch register maakte dat er steeds meer standaarden ontwikkeld worden, ook rond de normaliteit inzake sekse en seksualiteit. De traditie van aanvaarding van geslachtelijk ambivalentie wordt zo doorbroken.

Onder invloed van een nieuw discours betreffende seksualiteit en identiteit zijn medici gaan spreken van ‘pseudohermafroditisme’. ‘Grillen van de natuur’ zijn het, niet meer dan ‘ontuchtige dwalingen’ die maar aanleiding geven tot ongewenste homoseksualiteit. Onder artsen groeit tevens de overtuiging dat er altijd wel een medisch criterium is waaraan het ware geslacht kan worden vastgesteld. Op basis hiervan worden steeds vaker chirurgische ingegrepen gedaan in de lichamen van intersekse personen. Bovendien gaat men ervan uit dat ‘de geheimste en diepste waarheden’ van een individu gelegen zijn in de psyche, en wel in de ontwikkeling van één, eenduidige sekse-identiteit. Op dit principe baseert Freud aan het eind van de negentiende eeuw ook zijn theorie over de psychodynamiek en zijn praktijk van psychoanalyse.

De ‘wil tot weten’-theorie

De analyse van Foucault heeft navolging gekregen. Zo speurt Geertje Mak in haar Doubting Sex uit 2012 in historische casussen naar de ‘sense of self’ van een aantal intersekse individuen. Ze onderzoekt gevalsstudies uit de periode eind achttiende tot begin twintigste eeuw. Daarbij is ze zich bewust van de analytische gelaagdheid die nodig is om te begrijpen hoe, in een specifiek samenspel van factoren, het ‘betwijfelen’ van de identiteit van een persoon in de geschiedenis in zijn werk is gegaan. Naast praktijken van toewijzing van posities volgens tijdspecifieke sociale logica (‘inscription’), analyseert Mak het belang van ‘wil tot weten’-praktijken, van ‘representatie van het lichaam’ en van ‘het zelf’.

Kennis en praktische zorg gericht op intersekse personen brachten nieuwe manieren om identiteiten vorm te geven voort. Op het vlak van de lichamelijkheid resulteerde dit in de figuur van ‘de hermafrodiet’ als ‘individu die een geheim heeft’. Op het vlak van het zelfonderzoek in de psyche gaf dit aanleiding tot het idee dat ieder individu ‘een geheim’ is dat door psychoanalyse of andere therapeutische interventies ontrafeld kon worden. Individuele eigenschappen worden aangrijpingspunten voor het (her)definiëren van een identiteit. Niet alleen lichamelijke karakteristieken, maar ook ziektes en beperkingen kunnen hiertoe aanleiding geven. Steevast worden daarbij afwijkingen teruggebracht tot de werkelijkheid zoals die is vastgelegd in de standaard van ‘normaliteit’.

In onze tijd is het machtsregime in de eerste plaats zorgend. De biecht is verruild voor zelfonderzoek. Dat is dan weer ingekaderd in instituties die vorm geven aan hedendaagse gouvernementaliteit. Niet de geestelijkheid maar professionals – met name ook medisch en sociaalwetenschappelijk geschoolde beroepskrachten – geven op basis van hun expertise interventies vorm. (2) Zij openen daarmee voor cliënten en patiënten de weg om zich te identificeren. Maar niet alleen de identiteit van cliënten, patiënten, pupillen et cetera is in het geding. Ook de vorming van nieuwe beroepsgroepen en -identiteiten wordt mogelijk gemaakt in en door de werking van de zorgende macht. Interventies in het kader van de gevoerde (bio)politiek worden gelegitimeerd door beroepskennis en -vaardigheden.

In Heitmans Wormmaan zien we een uitwerking van het foucauldiaanse idee van de macht van de bekentenis. In haar boek vermengt Heitman zelfonderzoek van haar hoofdpersoon Elke met verhalen, mythen en wetenschappelijke inzichten rond de historische gelaagdheid van wat het betekent mens, dier of zelfs plant te zijn. In het foucauldiaanse perspectief van onderzoek naar de relatie tussen macht en weten is de methode van de ‘archeologie van het weten’ grondleggend. De onderzoeker begeeft zich met zijn of haar analyse zowel in de diepte (diachronisch) als in de reikwijdte (synchronisch) van het te bestuderen verschijnsel. Precies die diachronische en synchronische manier van denken is in Heitmans roman ook aanwezig.

Core-identity en fluïditeit

Net zoals er geen ‘true sex’ bestaat, zo is er ook geen ‘waar geslacht’, aldus Mak. Het lichaam is niet zomaar te beschouwen als de natuurlijke basis van het ‘sex-gender-system’. Dat systeem is de culturele, sociale en psychologische oppositie tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid waarop de dominantie van de heteroseksualiteit is gegrondvest. Recentelijk heeft Mak dit inzicht verder uitgewerkt in een bijdrage aan The Palgrave Handbook of the History of Human Sciences onder de titel ‘The Sex of the Self and Its Ambiguities, 1899-1964’. Ze is erop gespitst niet op voorhand uit te gaan van de gevestigde ‘gender identity’ in termen van mannelijkheid en vrouwelijkheid zoals die in het Westen dominant zijn. Eenduidigheid rond een ‘core-identity’ komt immers niet uit de lucht vallen, ook al lijken mannelijkheid en vrouwelijkheid gebaseerd op natuursubstraten. Centraal staan de wortels van medische, psychiatrische en psychologische conceptualiseringen van wat ze ‘the deliberately alienating expression “sex of the self”’ noemt – het idee dat je een ‘sekse’ hebt die ook een uitdrukking is van je ware zelf. Hiermee staan we aan het begin van de in onze tijd steeds sterker wordende fragmentatie van identiteiten, zoals ook te zien in de aanduiding LHBTQIA+. Maks onderzoek gaat echter niet zozeer over woorden, als over de praktische uitwerking van onderzoek naar het seksgendersysteem.

Chirurgische ingrepen in genitaliën – bij twijfel over het geslacht of problemen in het (seksuele) functioneren – worden steeds gangbaarder. Het aanpassen van het lichaam naar de ene of de andere kant veronderstelt de man-vrouwdichotomie als standaard voor interventies bij problemen.

Zij laat zien hoe ‘gender’, als een min of meer opzichzelfstaand aspect, langzamerhand losgeweekt wordt uit de biomedische context. ‘Sexual orientation and physical sex’ verschijnen in het werk van Magnus Hirschfeld (1868-1935), de vroege seksuoloog die haar bijzondere interesse heeft, als de basis voor het ontrafelen van fysieke variaties, psychologische sekse en seksuele oriëntatie. In zijn onderzoek gingen subjectieve ervaringen van individuen steeds zwaarder wegen. Als ze verslag deden van emotioneel-psychische factoren, kwam hij op die grond tot een indeling in nieuwe medisch-psychiatrische categorieën. Die nieuwe categorieën openen voor het betreffende individu vervolgens de weg voor het (h)erkennen en (her)definiëren van zoiets als een eigen identiteit. Interviews en vragenlijsten werden voor artsen na Hirschfeld bij uitstek het middel om de leefwereld van individuen te doorgronden.

Rond 1900 trachten wetenschappers bovendien meer en meer een causale relatie te vinden tussen iemands seksuele geaardheid en de ‘psychosexual development of the person’. Het onderzoek richt zich op een poging een relatie te vinden tussen subjectieve seksuele verlangens en de effecten van ambiguïteit in de lichamelijke constitutie. Chirurgische ingrepen in genitaliën – bij twijfel over het geslacht of problemen in het (seksuele) functioneren – worden steeds gangbaarder. Het aanpassen van het lichaam naar de ene of de andere kant veronderstelt de man-vrouwdichotomie als standaard voor interventies bij problemen. Het principe van een eenduidige ‘(core) gender-identity’ gaat zo in toenemende mate het fundament vormen van het denken over geslachtelijkheid in termen van binariteit, aldus Mak.

In Foucaults analyse van Alexina’s memoires zagen we al hoe de wil tot weten verstrengeld was met het uitoefenen van macht. De dominantie van onderzoek in en naar ‘het zelf’ leidde vooral ook tot een meer rigide begrip van geslachtelijkheid en (sekse)identiteit. De negentiende-eeuwse, wettelijke vaststelling van de vergissing rond Alexina’s ware geslacht voedde de overtuiging dat ieder individu of aan de ene of aan de andere kant hoort. Een niet-identiteit in termen van een lichamelijke constitutie die ambivalent is, impliceert een gemankeerde identiteit – een afwijking die sociaal niet acceptabel is. Foucault benadrukt in Alexina’s geval vooral ook het diepe leed dat haar wordt aangedaan. In haar transformatie naar Abel wordt haar iets heel dierbaars ontnomen: ‘het onbewuste geluk van de niet-identiteit’. De betekenis van de fluïditeit van haar geslachtelijkheid wordt geofferd op het altaar van de alwetendheid van de (medisch-psychiatrische en psychologische) wetenschap en de daarmee samenhangende zorgende macht. Als Mariken Heitman ons in haar roman iets wil laten ervaren dan is het wel dat literaire verbeelding een effectieve tegenmacht kan vormen tegen vastlegging van één betekenis van ons zelf.

Worm en vorm

In Wormmaan vervlecht Heitman twee verhaallijnen, de ene gebaseerd op literair zelfonderzoek en de andere, meer kennisgericht, op nieuwe waarheidsvorming. De eerste verhaallijn, gevestigd in het hier en nu, betreft de leefwereld van Elke, een vrouwelijke zaadveredelaar die botst op een buitenwereld die niets heeft met mensen die niet helder kiezen voor vrouw- of man-zijn. Als een project om de zaden van een pompoensoort te veredelen door een concurrentiestrijd ten onder gaat, besluit Elke een eigen project te starten en wel in isolatie, op een eiland. (Let op: eilandisolement heeft in de geschiedenis van de soorten een grote betekenis gehad.) Maar Elke worstelt ook met de kwestie van isolement. Hierop reflecterend komt ze erachter dat haar identiteit een ongekende continuïteit laat zien met plantensoorten die de neolithische revolutie mogelijk maakten: ‘eenkoorn, emmer, erwten en vlas’. Die worden namelijk alle gekenmerkt door tweeslachtigheid. En precies op dit punt voelt Elke ook een worsteling in de relaties met de mensen om zich heen. Op zoek naar haar eigenheid en kracht vertrekt ze naar een eiland. Haar doel is daar een oud erwtenras terug te brengen. Het gaat er haar daarbij om de karakteristieken van de oorspronkelijke soort terug te brengen: de kracht van de oervorm.

Van het veredelen van soorten, een activiteit die tevens kwetsbaarheden in nieuwe soorten oplevert, gaat ze nu over tot het terugkruisen van de eerdere, oudere soort. Lag daar immers niet de sterke, eigen weerbaarheid die nodig is voor de strijd om het bestaan in een natuurlijke omgeving? Een strijd die Elke ook dagelijks ervaart in haar botsingen met haar eigen, sociale omgeving. Pregnant aanwezig is daarbij de innerlijke dialoog die ze steeds weer moet voeren ‘met de vrouw die ze nooit werd’. De strijd om de verwerkelijking van haar eigen identiteit zit muurvast in misverstanden met andere mensen en oordelen die zij over haar als persoon vellen. Maar de strijd speelt zich net zo goed af in haar eigen geest en lichaam, in haar eigen innerlijke wereld. De vrouw ‘die ze nooit werd’ houdt haar niet-aflatend voor dat het beter is om te zijn en te doen zoals anderen. ‘De mensen hadden zoveel makkelijker van je kunnen houden’, fluistert ze Elke vilein in het oor.

De tweede verhaallijn in het boek richt zich op de wederwaardigheden rond een ‘steppewezen’ met de naam Ra, hoedster van licht en leven in natuur en materie. Zo’n vijfentwintig generaties terug is Ra min of meer per ongeluk terechtgekomen bij een haar onbekend oervolk. Dit volk leefde al heel vroeg sedentair. Als boeren met een vaste standplaats waren zij begonnen met plantenteelt en met de domesticatie van dieren. Opvallend in deze verhaallijn is het mythische karakter dat het volk Ra toedicht als buitenstaander. Ze wordt door hen niet als ‘zij’ gezien, maar als ‘hij’. Deze fluïde identiteit als ‘middenmens’ maakt het haar echter mogelijk om een belangrijke rol te spelen in de transformatie die het volk doormaakt naar een nieuwe bestaanswijze. Ra heeft namelijk een paar jonge erwtenplantjes meegebracht, opgekweekt uit oeroude zaden. Die laat zij wortel schieten op de akkers van dit volk. Daarmee opent Ra voor hen, naast de traditionele productie van granen, een alternatieve overlevingskans. Haar bijna buitenaardse status ontleent Ra bovendien aan de band die zij heeft met een steen: een negenduizend jaar oud object met een fallus en borsten. Deze mythische ‘Moedersteen’ heeft een diepe betekenis voor dit oervolk. De steen is ooit meegenomen door hun eerstelingen en komt uit hun ‘geboortegrot’. De betekenis van de steen is zo krachtig dat die tegenpolen in zich kan verenigen. Dat is alles wat nodig is voor evenwicht en vermenigvuldiging.

Als betekenissystemen zijn mythen voorbeelden van ‘wild’ denken, een denken waarin woorden in beweging gebracht worden. Heitmans Wormmaan doet precies dat. Zij brengt woorden in beweging. Op het snijvlak van mythe en waarheid blijkt er zo meer soortenvariatie dan gedacht.

In de vermenging van de oude, mythische wereld en het hier en nu is het Heitman vooral om kwesties rond identiteit en geslachtelijkheid te doen. De vanzelfsprekende oppositie tussen het mannelijke en het vrouwelijke is bij haar historisch in het geding. Vanaf de eerste zin van haar boek neemt Heitman die vanzelfsprekendheid onder de loep. Alleen al het gebruik van taal veronderstelt positionering. ‘Het besturen van een trekker is een daad van soevereiniteit’, zo luidt Heitmans openingszin. De trekker is volgens de regels een ‘hij’, maar de aarde – taalkundig m/v – is vrouwelijk. Ze ‘zal het toelaten, ze is kil maar gewillig vandaag. Haar kalende huid schemert door de begroeiing’, zo schrijft Heitman. De lezer wordt zonder mededogen in het hart van haar project getrokken. Het is alsof Heitman wil waarschuwen: niemand staat buiten de taal, ook de naar nieuwe opties zoekende schrijver niet. Ze situeert zich daarmee in een denktraditie die voorstelt identiteiten enerzijds te laten zien in hun historische context, maar anderzijds ook te laten verglijden en ermee te spelen. Daarbij zijn het overigens niet alleen woorden en ideeën waar het Heitman om gaat. Haar aandacht voor stoffelijkheid en praktische omgang van mensen met de natuur is minstens zo indringend.

Het ware en het wilde

De kracht van dit omdenken balt zich samen in de titel van haar boek. Het begrip ‘wormmaan’ – de mythische vollemaanstand in maart waarbij de wormen opnieuw hun leven scheppende activiteit beginnen – is voor Heitman de metafoor voor vragen en strijd rond de vormgeving van genderidentiteit. In haar verhaal, waarin Ra en Elke historische tegenvoeters (b)lijken, spiegelt Heitman het ‘wilde’ uit de mythische dimensie aan het onttoverde, ware perspectief van het hier en nu. Het denken in termen van ‘ware’ geslachten postuleert het rigide onderscheid tussen ‘vrouw’ en ‘man’. Daarmee (ver)vormt het realiteiten op een manier die, op zijn zachtst gezegd, niet werken voor iedereen. Een dwingend waarheidsregime reduceert het leven, in al zijn variëteit en diversiteit, tot één sjabloon. Heitmans inspirerende fictie rond ‘worm’ en ‘vorm’ formuleert nieuwe vragen rond bestaans- en levenswijzen van mensen, dieren en planten. Haar wilde denken richt zich op het ontregelen van de vanzelfsprekendheden rond natuurlijke soorten. Het is een voorbeeld van wat Ton Lemaire ooit, in navolging van de Franse antropoloog Claude Lévi-Strauss, ‘mythologica’ noemde. Lévi-Strauss’ vooronderstellingen rond mythen en hun betekenis in de context van leefwijzen van zogenoemde primitieve volkeren, is ‘dat het verhelderend is om mythische verhalen op te vatten naar het model van de taal’. Als betekenissystemen zijn mythen voorbeelden van ‘wild’ denken, een denken waarin woorden in beweging gebracht worden. Heitmans Wormmaan doet precies dat. Zij brengt woorden in beweging. Op het snijvlak van mythe en waarheid blijkt er zo meer soortenvariatie dan gedacht.

Niet voor niets wordt pas op het eind van Heitmans boek onthuld hoe realiteit en mythe, het hier en nu en geschiedenis samenkomen. Elke ervaart in haar project van het planten van de erwten hoe gedurende de ‘wormenmaan’ een heel ‘wormenkoor’ vruchtbare grond produceert. En daarin zullen haar erwtenplanten gedijen. Eerder al heeft zij de lezer voorgehouden dat wormen hermafrodiet zijn. Hun tweeslachtigheid ontlokt kreten als: ‘De worm is waar! Je wordt wat je weet’. En wat de menselijke relaties betreft: spannend is dat Heitman tot het bittere einde de tweeslachtigheid doorzet in haar verhaal. Naast poëtische beschrijvingen van buitenissige individuen, nieuwe soorten en menselijke verwikkelingen is er ook dat andere register, het onderzoek naar de mystiek in het bestaan van oeroude menselijke soort(en) en de rol en betekenis daarin van tweeslachtigheid. Zo komt het ook dat Elke, voortdurend reflecterend zowel op de omgang met mensen in haar omgeving als op onze menselijke omgang met onze natuurlijke omgeving, verzucht: ‘Er is geen oplossing, enkel volharding in het zoeken.’

Noten

  1. Annemarie Mol, ‘Het woord lichaam als voorbeeld’, in: Living Concepts. 40 Years of Engaging Gender and History. Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 40 (Verloren 2021), 23-27.
  2. Annemieke van Drenth & Francisca de Haan, The Rise of Caring Power. The Rise of Caring Power. Elizabeth Fry and Josephine Butler in Britain and the Netherlands (AUP 1999).