Advertentie
DNBG_Lefort

Op zoek naar een toekomstige geschiedenis

Nu de eerder doodverklaarde geschiedenis haar wederopstanding beleeft op het wereldtoneel, is het voorstelbaar maken van een toekomst die beter is dan het heden belangrijker dan ooit. In de NIAS-Wesselingreeks gaat Lukas M. Verburgt in gesprek met prominente historici om erachter te komen wat dit betekent voor de rol van geschiedenis. In de achtste bijdrage voor deze reeks: Zoltán Boldizsár Simon over historische kennis voorbij de academische geschiedschrijving en de zoektocht naar een antwoord op de vraag welke rol de geschiedenis heeft in een heden (en toekomst) zonder verleden.

Besproken boeken

Lukas M. Verburgt (1989) is filosoof en wetenschapshistoricus en is verbonden aan het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences (NIAS), aan wiens voormalige directeur – Henk Wesseling – deze reeks haar naam dankt.

Zoltán Boldizsár Simon (1979) is historicus en geschiedfilosoof. Op dit moment is hij verbonden aan de Universiteit van Bielefeld. Simon is de auteur van History in Times of Unprecedented Change: A Theory for the 21st-Century (Bloomsbury 2019), The Epochal Event: Transformations in the Entangled Human, Technological, and Natural Worlds (Palgrave Macmillan 2020) en The Fabric of Historical Time (Cambridge 2023) en (co)redacteur van o.a. Historical Understanding: Past, Present, and Future (Bloomsbury 2022).

De historicus Dipesh Chakrabarty schreef onlangs dat het de rol van de geschiedfilosofie (‘philosophy of history’) is of zou moeten zijn de impliciete aannames van historici over fundamentele noties als ‘geschiedenis’, ‘tijd’ en ‘verandering’ expliciet te maken. Hoe kijk jij naar de relatie tussen de theorievorming van de geschiedfilosoof en de dagelijkse praktijk van de historicus? [Lukas M. Verburgt]

[Zoltán Boldizsár Simon] Ik zou willen beginnen met te zeggen dat geschiedfilosofie – of, anders gezegd, historiografische reflectie op de aard en constructie van het verleden – slechts een van de dingen is waar ik me mee bezighoud. Wat centraal staat in mijn werk is hoe de kennis die academische historici voortbrengen samenhangt met en verschilt van andere vormen van historische kennis. Kort gezegd ben ik geïnteresseerd in de vraag: ‘Hoe denken wij historisch?’ Of, beter gezegd: ‘Hoe denken wij op dit moment, ten tijde van snelle technologische en ecologische veranderingen, historisch?’ En deze vraag heeft natuurlijk meerdere kanten. Enerzijds gaat het over hoe wij – verschillende mensen in verschillende samenlevingen en sociale praktijken – historisch denken. Anderzijds gaat het over hoe historici historisch denken. En het gaat ook over hoe deze vormen van historisch denken elkaar beïnvloeden. Dit onderscheid fascineert me. Tegelijkertijd is het onderscheid natuurlijk grotendeels fictief, want de academische geschiedschrijving is per slot van rekening zelf ook een sociale praktijk.

Waar het mij om gaat is dat er buiten de muren van de universiteit ontzettend veel verschillende opvattingen van geschiedenis, verschillende opvattingen van historiciteit (dat wil zeggen van hoe verleden, heden en toekomst met elkaar verbonden zijn) bestaan. En zelfs binnen de muren van de universiteit, want veel geestes- en sociaalwetenschappers doen historisch werk dat verschilt van het werk dat historici doen. Eigenlijk interesseert de geschiedfilosofie me als vakgebied, in de smalle zin van het woord – als een metabestudering van waar historici zich mee bezighouden – dus niet zo. Wat mij fascineert is de complexe en veranderende relatie tussen historiciteiten zoals die op dit moment binnen en buiten de geschiedschrijving ontstaan. Hiervoor is een veel bredere opvatting van de geschiedfilosofie nodig.

[LV] Voor mijn begrip: gaat het jou dan om verschillende relaties ten opzichte van het verleden of om verschillende opvattingen van het verleden überhaupt?

[ZS] Het gaat me niet zozeer om relaties ten opzichte van het verleden. Dat vind ik eigenlijk te beperkt. Hier geldt: hoe breder, hoe interessanter, want dan komen verschillende, soms conflicterende of zelfs onrijmbare opvattingen van het verleden in beeld. Hier zijn collega’s van me op dit moment vanuit meerdere benaderingen mee bezig. Ik moet denken aan een collega die onderzoek doet naar opvattingen van het verleden in de publieke ruimte. Of denk aan iemand als Herman Paul, aan de Universiteit Leiden, die zich richt op langetermijnveranderingen bij academische historici als het gaat om dergelijke opvattingen. En er zijn bijvoorbeeld ook mensen die onderzoek doen naar historische culturen. Voor mij gaat het, in deze en andere gevallen, nooit enkel om de specifieke vraag hoe we ons verhouden tot het verleden, maar om de grotere vraag hoe wij ons de relatie tussen het verleden, heden en toekomst voorstellen.

De tijd waarin wij leven eist dat we veranderen. Dit is waarin de relevantie van mijn werk schuilt; het probeert in kaart te brengen welke historiciteiten en welke vormen van historische kennisproductie in staat zijn om onze eenentwintigste-eeuwse uitdagingen aan te gaan.

[LV] Toch nog even terug naar die uitspraak van Dipesh Chakrabarty. Hoe verhoudt deze grotere vraag (en de antwoorden erop) zich tot het werk van historici, tot de historische kennis die zij voortbrengen?

[ZS] Iets wat me keer op keer weer verbaast is dat historici vinden dat wat onderzoekers die zich bezighouden met de theorie en filosofie van de geschiedenis doen te ver afstaat van de praktijk – dat het te weinig van doen heeft met geschiedschrijving. Ze zeggen er dan bij dat ze niet zitten te wachten op iemand die ze komt vertellen wat ze moeten doen. Tegelijkertijd stellen ze wel de eis dat onze inzichten relevant dienen te zijn voor hun werk. Wat betekenen ze voor het vakgebied? Wat zeggen ze over hoe geschiedenis moet worden geschreven? Als je hier geen antwoord op geeft, dan is dat een probleem. Als je er wel antwoord op geeft, dan is dat het probleem.

Deze situatie zorgt voor ‘bad vibes’. En dit betekent dat er over het algemeen geen of weinig samenwerking en kennisuitwisseling kan plaatsvinden tussen historici enerzijds en geschiedfilosofen anderzijds. Dat is ergens best jammer.

[LV] Kan er iets aan worden gedaan? En is dat nodig, wat jou betreft?

[ZS] Voordat we de opname startten, hadden we het erover dat, hoewel geschiedenis op dit moment alomtegenwoordig is, academische historici het lastig hebben. Dit heeft volgens mij te maken met het feit dat samenlevingen op heel veel verschillende manieren historisch zijn, en er heel veel verschillende opvattingen van geschiedenis bestaan. Het is zo dat historici soms de neiging hebben om hun aangeleerde ideeën over verandering in de tijd overal op te projecteren, op ieder politiek, sociaal, wetenschappelijk, technologisch domein et cetera. Mijn gevoel is dat de geschiedenis als discipline op zoek zou moeten gaan naar manieren om beter te resoneren met nieuwe noties en betekenissen van historiciteit zoals die buiten de muren van de universiteit bestaan. Dit gaat over het ontwikkelen van disciplinair zelfbewustzijn. De marginalisatie van de academische geschiedenis in de sociale sfeer vraagt om inzicht in andere manieren van historiseren, in andere vormen van historiciteit, in andere denkwijzen over de wereld als historisch fenomeen.

Dit is mijn persoonlijke kijk. Ik heb hier professioneel gezien in zekere zin geen belang bij. Wat mij interesseert is de gehele constellatie zelf, waarvan de academische geschiedschrijving een specifiek onderdeel is. En wat mij aan de academische geschiedschrijving interesseert is hoe zij zich verhoudt tot andere onderdelen van die constellatie. Ik kan niets zinnigs zeggen over of de discipline geschiedenis zal blijven bestaan of niet. Niemand kan dat.

[LV] Kun je op basis hiervan iets zeggen over wat jou als onderzoeker drijft? Wat maakt jouw werk (voor jou) belangrijk? En ik bedoel dit natuurlijk niet in de zin van valorisatie, of instrumenteel nut…

[ZS] Het gaat mij erom dat er altijd sprake zal zijn van historische kennisproductie, waar, hoe en door wie dan ook. En het maakt mij, theoretisch gezien, niet veel uit of deze kennisproductie plaatsvindt binnen een academische discipline of niet. Wat ik belangrijk vind, is dat er een type historische kennisproductie plaatsvindt die past bij onze eenentwintigste-eeuwse grootschalige problemen en uitdagingen. Ik betwijfel of dat op dit moment geldt voor de academische geschiedenis. Hoe dan ook, ik denk dat het belang van mijn werk (als het inderdaad enig belang heeft) hierin schuilt: het onderzoekt hoe huidige vormen van historisch denken gerelateerd zijn aan technologisch-wetenschappelijke en ecologische ontwikkelingen.

Laat me proberen iets specifieker te zijn. Er zijn een heleboel mensen die zeggen dat we onze tijd in historisch perspectief moeten plaatsen en dat historische kennis relevant is voor het heden. Maar dit is lang niet genoeg. Sterker nog; het gaat de uitdaging waar wij voor staan helemaal niet aan. De tijd waarin wij leven eist dat we veranderen. Dit is de essentie van een uitdaging – dat oude manieren van denken niet meer volstaan en dat nieuwe manieren van denken zullen moeten worden uitgevonden. Je kunt bijvoorbeeld op basis van jouw overtuigingen van voor de klimaatcrisis proberen te reageren op deze crisis, maar daarmee ontken je in feite dat er sprake is van een crisis. Als we de crisis als uitdaging serieus nemen, dan zullen we ons denken, ons gedrag, onze manier van betekenis geven aan de wereld radicaal moeten veranderen. Dit is waarin de relevantie van mijn werk schuilt; het probeert in kaart te brengen welke historiciteiten en welke vormen van historische kennisproductie in staat zijn om onze eenentwintigste-eeuwse uitdagingen aan te gaan. Stuk voor stuk zijn dit vormen die snelle technologische en ecologische veranderingen kunnen bevatten, bijvoorbeeld. Op basis hiervan tracht ik na te gaan hoe het historische denken – dat dus veel breder is dan alleen de academische geschiedenis – op dit moment aan het veranderen is. Waar het mij in alles wat ik doe om gaat is het vatten van de specifieke historiciteit van het historische denken in het heden.

[LV] Laten we tegen deze achtergrond dieper ingaan op je eerste twee boeken: History in Times of Unprecedented Change en The Epochal Event. In beide boeken staat de poging centraal om voorbij het idee van verleden, heden en toekomst als een tijdsgebonden (‘temporal’) continuüm te bewegen. Hoe sluit dit aan op de historiciteit van ons heden die jij in jouw werk probeert te identificeren en te duiden?

[ZS] Een belangrijk aspect van de tijd waarin wij leven is versnelling of acceleratie – het feit dat bepaalde veranderingen in steeds hoger tempo plaatsvinden. Maar dit type veranderingen is gebaseerd op een onderliggende continuïteit. Een nog veel wezenlijker kenmerk van ons heden is dat bepaalde toekomsten, als het gaat om hun voorstelbaarheid, volledig zijn losgezongen van ervaringen uit het verleden. Ik denk dan bijvoorbeeld aan inzichten uit de aardsysteemwetenschap (‘Earth System Science’), aan transhumanistische prognoses en ambities en aan de beloften van artificiële intelligentie. Steeds wordt hier aanspraak gemaakt op een nieuw soort opvattingen van historische veranderlijkheid, die niet zijn gebaseerd op continuïteit maar op disruptie, op breuken in de tijd. De aardsysteemwetenschap – de discipline waaruit de notie van het antropoceen ontstond – heeft het bijvoorbeeld over de interactie tussen meerdere tipping points, kantelpunten die ervoor zorgen dat het aardsysteem redelijk plotseling, en min of meer onvoorspelbaar, van de ene in de andere toestand terecht kan komen, bijvoorbeeld een toestand waarin de menselijke soort is uitgestorven. Of neem het idee van trans- of posthumanisme, dat stelt dat de mens op een gegeven moment vervangen zal worden door een ander, veel intelligenter subject. Deze en andere wetenschappen gaan hand in hand met historiciteiten die zich niet laten rijmen met de (post)moderne geschiedschrijving, zoals een niet-natuurlijke geschiedenis zonder de mens.

Ik heb in mijn eerste twee boeken geprobeerd concepten te ontwikkelen die deze situatie kunnen vatten. ‘Unprecedented change’ is een bepaald soort verandering die zich niet gradueel of procesmatig maar plotseling voltrekt. En een ‘epochal event’ is een gebeurtenis die zo’n soort verandering veroorzaakt of in gang zet en daarmee zorgt voor een breuk tussen een oude en nieuwe realiteit. Beide noties staan haaks op hoe historici de afgelopen decennia geschiedenis hebben geschreven.

[LV] Zowel in je boeken als in veel van je artikelen speelt de notie die je zojuist noemde, die van het antropoceen, een belangrijke rol. De afgelopen jaren is het antropoceen booming business geworden, zowel binnen als buiten de academische wereld. Hoe kijk jij hiernaar? En wat voegt jouw werk eraan toe?

[ZS] Dat is een lastige vraag. Je hebt gelijk dat er als het om het antropoceen gaat inmiddels sprake is van een bandwagon effect. Tegelijkertijd is het antropoceen, als wetenschappelijk fenomeen, iets heel wezenlijks. En hierin schuilt denk ik ook de essentie van mijn bijdrage aan de academische literatuur erover. Ik vind dat de meeste van de geestes- en sociale wetenschappen het antropoceen eigenlijk niet begrijpen of niet eens de moeite willen doen om het te begrijpen. Wat er nu gebeurt is dat de wetenschappelijke notie wordt overgenomen en een alternatieve, niet-wetenschappelijke betekenis wordt gegeven om er vervolgens allerlei andere dingen mee te doen. Dat is weinig productief. En ook hiervoor geldt dat de uitdaging die het antropoceen representeert niet serieus wordt aangegaan. In plaats daarvan worden allerlei reeds bestaande overtuigingen op het antropoceen geprojecteerd. Of het antropoceen wordt gebruikt om deze overtuigingen te herbevestigen. Als de geestes- en sociale wetenschappen willen reageren op het antropoceen – bijvoorbeeld door te laten zien wat het van de mensheid vraagt – dan moeten ze vertrekken vanuit de definitie die aardsysteemwetenschappers eraan geven. Dan wordt bijvoorbeeld duidelijk dat het antropoceen niet enkel gaat over de invloed van de mens op de planeet. Wanneer je echt iets met het antropoceen wilt doen, dan zal je het moeten hebben over de systematische invloed van menselijk handelen als een onderdeel van allerlei (geologische, stratigrafische, et cetera) factoren die van invloed zijn op de bestaanscondities van de aarde als geïntegreerd systeem.

Wat ik in mijn werk probeer te doen is om vanuit de aardsysteemwetenschap na te denken over wat ik antropoceen-historiografie noem. In een artikel uit 2017 beargumenteer ik dat het antropoceen geen geschiedenis heeft. Dit betekent niet dat er geen antwoord mogelijk is op de vraag wanneer dit veronderstelde nieuwe geologische tijdperk is begonnen. Het gaat me erom dat we ook serieus nadenken over het feit dat het antropoceen een historisch fenomeen zonder precedent is en, als zodanig, een breuk in de tijd vormt. Dipesh Chakrabarty en Julia Adeney Thomas vormen voor deze onderzoekslijn een grote inspiratiebron – en ik prijs me gelukkig dat ik regelmatig met ze samenwerk.

[LV] En aan welke projecten werk je op dit moment? Wat wordt je volgende denkstap?

[ZS] Het overkoepelende project waar ik mee bezig ben gaat over historisch begrijpen (‘historical understanding’). Samen met Marek Tamm redigeer ik, als onderdeel hiervan, een publicatiereeks in het vakblad History and Theory over ‘Historical Futures’. Dit is een collectief onderzoek naar de verschillende ‘historische toekomsten’ die onze eenentwintigste-eeuwse historische conditie kenmerken – dat wil zeggen verschillende bepalingen van de relatie tussen een bepaald verleden en een verwachte toekomst. Het is een fascinerende reeks, vooral omdat we geweldige bijdragen ontvangen van onderzoekers uit verschillende vakgebieden, van sociologie en politicologie tot literatuurwetenschappen. Ook werk ik op dit moment aan een nieuw boek, onder de werktitel Plural Historicity, waarin ik mijn onderzoek en bezigheden van de afgelopen twee à drie jaar omvorm tot een groter geheel. Heel in het kort probeer ik alle verschillende vormen van historiciteit, zoals die op dit moment binnen verschillende sociale praktijken bestaan, in kaart te brengen. Het gaat me dan bijvoorbeeld om de academische geschiedschrijving, maar ook om wetenschappelijk onderzoek naar het antropoceen. En het zal ook gaan over het soort historisch begrip dat ten grondslag ligt aan politiek-activistische bewegingen. Wanneer er een koloniaal standbeeld naar beneden wordt gehaald, dan zal die actie deels zijn ingegeven door een bepaalde opvatting van het verleden. En die opvatting zal verschillen van de historische opvatting die ten grondslag ligt aan de toekomstvisies van mensen die onderzoek doen naar artificiële intelligentie, enzovoorts. Ik hoop dit alles te kunnen vatten onder de noemer van ‘meervoudige historiciteiten’.

[LV] Nog een korte laatste vraag. In een hoofdstuk dat onlangs verscheen, stelde je je de vraag ‘Does the Past Still Matter?’ Die vraag verbaasde me enigszins, omdat uit alles wat jij doet duidelijk het antwoord ‘ja!’ lijkt te spreken.

[ZS] Ja, ik snap het! Ik heb me de afgelopen jaren veel beziggehouden met de toekomst. En dan vooral met hedendaagse toekomsten waarvoor geldt dat ze niet langer door de geschiedschrijving kunnen worden verbonden met het verleden. Ik heb de uitnodiging om dat hoofdstuk te schrijven aangegrepen om na te denken over de vraag hoe dit zich verhoudt tot de alomtegenwoordige relevantie van het verleden, bijvoorbeeld voor sociaal-politieke projecten en emancipatiebewegingen. Het past binnen mijn overkoepelende project van meervoudige historiciteiten; het is een verkenning van dit begrip als het gaat om verschillende manieren waarop het verleden bepalend is voor het heden. Dus ja, natuurlijk doet het verleden er nog toe. Maar niet op één manier. En niet altijd. In sommige gevallen – bijvoorbeeld als het gaat om losgekoppelde toekomsten – doet het verleden er juist helemaal niet toe. Om het heden te begrijpen moeten we al deze opvattingen van verleden, heden en toekomst in het oog houden.

Verder lezen