Advertentie
Princeton-university-press

Mussolini’s politieke nazaten grijpen de macht

In Mussolini’s Grandchildren analyseert David Broder de fascistische stroming in de naoorlogse Italiaanse politiek, van politieke overlevingsstrategie naar nieuw electoraal succes. Het overlijden van Berlusconi veroorzaakte veel onzekerheid in Georgia Meloni’s coalitie en haar naar eigen zeggen ‘post-fascistische’ partij Fratelli d’Italia. Maar wanneer is politiek post-fascistisch? Ronald de Rooij leest Broder in het licht van Meloni’s omgang met de Italiaanse fascistische erfenis en stelt hem de vraag: ‘Maar is het fascisme nu echt terug in Italië?’

Besproken boeken

Nadat de technocratische regering van Mario Draghi in juli 2022 onverwacht door de populisten ten val werd gebracht, lag de weg opeens open voor de enige partij die tijdens Draghi’s regeerperiode oppositie had gevoerd: Giorgia Meloni’s ‘postfascistische’ Fratelli d’Italia (FdI) boekte op 25 september 2022 een historische overwinning. Op 22 oktober 2022 werd een regering geïnstalleerd met een vrouwelijke premier afkomstig uit een partij met historische wortels in het fascisme. Twee primeurs voor het naoorlogse Italië. Honderd jaar na de fascistische Mars op Rome (eind oktober 1922) bevonden de politieke nazaten van het fascisme zich weer in het centrum van de politieke macht. Dit zorgde nationaal en internationaal voor veel beroering. Was het fascistische gevaar terug in Italië? En welke gevolgen zou dit hebben voor de positie van Italië in Europa en de wereld?

David Broders laatste boek is volledig gewijd aan Mussolini’s ‘kleinkinderen’ in de Italiaanse politiek. Hoewel zijn heldere analyse vooral de lange voorgeschiedenis van Meloni’s historische overwinning schetst, draagt hij zeker bij tot een beter begrip van de huidige politieke situatie in Italië, en in mindere mate ook van de opmars van ultrarechts en antidemocratisch gedachtegoed in verschillende Europese landen en de Verenigde Staten.

Van dictatuur naar republiek

De wortels van de hardnekkige fascistische sympathieën in het naoorlogse Italië liggen in het chaotische en traumatische einde van de Tweede Wereldoorlog en de manier waarop de Italiaanse Republiek werd geboren. Na rampzalige eerste oorlogsjaren waarin Italië aan de zijde van nazi-Duitsland vocht, werd Mussolini’s positie in 1943 onhoudbaar. Toen hij eenmaal was afgezet en gearresteerd, kondigde een van zijn maarschalken, Pietro Badoglio, op 8 september 1943 de wapenstilstand met de geallieerden af. Dit was het begin van een burgeroorlog waarin Italiaanse ex-soldaten en partizanen vochten tegen resten van het Duitse leger en Italiaanse soldaten die trouw waren gebleven aan de Republiek van Salò (1943-1945) van de inmiddels weer bevrijde Mussolini.

Op 25 april 1945 riepen Noord-Italiaanse partizanen de beslissende opstand uit. Zo werd Italië bevrijd van de Duitse overheersing en van het fascisme dat het een kleine vijfentwintig jaar eerder zelf had uitgevonden en dat lange tijd door brede lagen van de bevolking was gedoogd, omarmd of zelfs bejubeld.

Broder analyseert denkpatronen en discoursen die de fascistische aanwezigheid in de naoorlogse Italiaanse politiek typeren: strategische manoeuvres van generaties (neo-, ex-, post-)fascistische politici, die uiteindelijk leidden tot breder politiek draagvlak en grotere acceptatie bij de Italiaanse bevolking.

Uit de puinhopen van de (burger)oorlog ontstond op 2 juni 1946 de Republiek Italië. De grondwet werd geschreven door antifascistische politici en bevat een expliciet verbod op heroprichting van de fascistische partij. Toch was er geen echte afrekening met het fascistische verleden. In 1946 zorgde een brede politieke amnestie ervoor dat vrijwel alle ex-fascisten en partijleden ongestraft hun (werk)leven konden voortzetten. Zelfs uit het fascistische partijkader werden slechts weinigen berecht voor hun misdaden.

Het onderliggende conflict en de wijdverbreide medeplichtigheid aan de dictatuur moesten zo snel mogelijk worden vergeten. Mede hierdoor bleef de herwonnen nationale eenheid fragiel en tot op de dag van vandaag is het collectieve geheugen tot op het bot verdeeld. Een voorbeeld hiervan zijn de heftige politieke conflicten die altijd weer oplaaien in de aanloop naar 25 april, Bevrijdingsdag in Italië: voor links en progressief Italië is het de dag waarop vooral het antifascistische verzet van de partizanen moet worden gevierd; voor veel rechtse politici is die insteek te eenzijdig en bestrijden zij juist de demonisering van het fascisme terwijl ze de ophemeling van het partizanenverzet nuanceren.

De fascistische onderstroom

De politieke wortels van Meloni’s partij liggen in de Movimento Sociale Italiano (MSI), opgericht in 1946 en voortgekomen uit Mussolini’s Republiek van Salò. Deze partij belichaamde bijna een halve eeuw het fascistische geluid in de Italiaanse politiek. In tegenstelling tot de dominante interpretatie van het fascisme als ziekte van een verder gezonde natie, bleef de MSI het fascisme zien als een positieve ideologie met eigen waarden. Hoewel de kleine MSI meermaals een belangrijke gedoogpartner was van christendemocratische kabinetten, werd de partij in de politieke arena vooral gemarginaliseerd. Tegelijkertijd kon de MSI tijdens de Koude Oorlog makkelijk meeliften op en hoop putten uit sterk verbreide anticommunistische sentimenten: het grootste gevaar voor de fragiele Italiaanse democratie kwam vooral van de omvangrijke Partito Comunista Italiano (PCI).

Broder analyseert denkpatronen en discoursen die de fascistische aanwezigheid in de naoorlogse Italiaanse politiek typeren. Het zijn strategische manoeuvres van verschillende generaties (neo-, ex-, post-)fascistische politici, een ideologische koorddans die uiteindelijk leidde tot breder politiek draagvlak en grotere acceptatie bij de Italiaanse bevolking.

Zo is er de slachtofferhouding van fascistische politici die zichzelf graag neerzetten als onbegrepen hoeders van de belangrijkste maar voortdurend bedreigde en verkwanselde nationale waarden van Italië: God, Vaderland en Familie. In de loop der tijd werd deze slachtofferhouding gevoed met complottheorieën en populistische denkbeelden over de teloorgang van de nationale identiteit, de slechte verdediging van de landsgrenzen en de gevaren van ‘etnische substitutie’. Vanuit deze houding propageerden zij onderbelichte verhalen over geweld tegen fascisten door partizanen en communisten, als tegenwicht tegen de overdreven ophemeling van het verzet en de bijbehorende antifascistische ideologie. De stelselmatige marginalisering door de rest van de Italiaanse politiek droeg eveneens bij aan deze slachtofferhouding: als verschoppelingen en bannelingen in hun eigen vaderland werden ze vaak geweerd bij nationale feestdagen en herdenkingen, zoals Bevrijdingsdag.

Broder maakt ook inzichtelijk hoe dit tij geleidelijk keerde. Na de val van de Berlijnse Muur en na de grootschalige corruptieschandalen van begin jaren negentig die de Italiaanse politiek grotendeels lamlegden, brak er een nieuwe periode aan voor de Italiaanse politiek – de Tweede Republiek – waarin de MSI zich zelfs kon laten voorstaan op enige morele superioriteit: de verguisde en gemarginaliseerde MSI had zich niet of nauwelijks schuldig gemaakt aan corruptie.

Meloni’s omgang met het fascistische verleden is ontwijkend en vaak weinig transparant. Ongemakkelijke vragen over de erfenis van Mussolini’s fascisme worden steevast genegeerd, afgedaan als een gepasseerd station, en vaak teruggekaatst met verwijzingen naar hysterisch antifascisme.

Het politieke machtsvacuüm werd grotendeels opgevuld door de ondernemer-politicus Silvio Berlusconi met zijn uit de grond gestampte Forza Italia (FI). Tegelijkertijd kon de MSI zichzelf in deze periode opnieuw uitvinden en herpositioneren als onderdeel van een brede rechtse Europese beweging. In 1995 omgedoopt tot Alleanza Nazionale (AN) werd de partij onder Gianfranco Fini’s leiding salonfähiger, onder andere vanwege zijn openlijke veroordeling van de meest controversiële aspecten van Mussolini’s regime, zoals de rassenwetten uit 1938. Fini nam ook afstand van de Republiek van Salò, die volgens hem aan de verkeerde kant van de geschiedenis had gestaan, in tegenstelling tot het Verzet. Hij moedigde zelfs jonge rechtse Italianen aan om zich te herkennen in de antifascistische waarden van de Italiaanse grondwet.

AN ging meeregeren met Berlusconi’s Forza Italia en de xenofobe Lega Nord, maar Fini’s antifascistische stellingnames gingen sommige AN-leden te ver en uit een afsplitsing werd in 2012 Giorgia Meloni’s Fratelli d’Italia geboren. Meloni’s omgang met het fascistische verleden is ontwijkend en vaak weinig transparant. Ongemakkelijke vragen over de erfenis van Mussolini’s fascisme in politieke uitspraken, beleid en achterban worden steevast genegeerd, afgedaan als een gepasseerd station, en vaak teruggekaatst met verwijzingen naar hysterisch antifascisme.

Nostalgie naar het fascisme

Toch is het evident dat Meloni’s naar eigen zeggen postfascistische partij ook electorale belangen heeft in openlijk fascistische kringen. Zo onderhoudt FdI banden met de ultrarechtse, openlijk fascistische en vaak gewelddadige groeperingen in steden als Rome – het beruchte CasaPound –, Milaan en Verona. Maar ook hier luidt het officiële antwoord dat de partij het fascisme ‘aan de geschiedenis heeft toevertrouwd’.

Dit antwoord valt ook moeilijk te rijmen met de nostalgie die leeft onder sommige FdI-kopstukken en een aanzienlijk deel van de achterban, naar de ‘betere tijden’ onder Mussolini, voordat de naoorlogse politieke kaste verstrikt raakte in amorele wetteloosheid en tomeloze corruptie. Op sociale media wemelt het van de grotendeels ongefundeerde, maar daarom niet minder invloedrijke stellingen en theorieën over Mussolini en diens regime.

Ook Meloni’s recent overleden coalitiepartner Silvio Berlusconi flirtte regelmatig met deze nostalgische kiezers in half-ironische uitspraken. Mussolini had toch nooit iemand vermoord? Zijn grootste politieke vijanden stuurde hij ‘op vakantie’ naar plezierige, zij het wat afgelegen oorden. Berlusconi’s overlijden zorgt voor veel onzekerheid in Meloni’s coalitie. Meloni zelf aast (evenals coalitiepartner Salvini van de Lega) op kamerleden en kiezers van Berlusconi’s intern sterk verdeelde Forza Italia. Ze kan zich echter niet permitteren dat de partij uiteenvalt of uit de coalitie stapt. Al een week na de begrafenis van hun leider lieten kamerleden van Forza Italia demonstratief verstek gaan bij de stemming over een belangrijk wetsvoorstel, waardoor er geen meerderheid werd gehaald.

Is het fascisme nu echt terug in Italië? Nee, zegt Broder. Ondanks een krampachtige verhouding tot de eigen historische wortels is Meloni’s FdI uiteindelijk een moderne rechtse politieke beweging. Meloni wil geen terugkeer naar het verleden en probeert de fascistische traditie in de Italiaanse politiek juist om te vormen naar een bredere rechtse politiek van nationale identiteit, zoals die zich momenteel bijvoorbeeld ook manifesteert in Polen, Hongarije en de Verenigde Staten. Hoewel deze analyse grotendeels overtuigend is, lijkt toch ook enige scepsis op zijn plaats: in hoeverre kan er sprake zijn van echt postfascisme als FdI zo hardnekkig blijft weigeren om het fascisme openlijk af te zweren, terwijl de partij en haar achterban nog zo regelmatig in verband worden gebracht met het fascistische verleden?