Advertentie
Princeton-university-press

GGT Rustwijk: ‘Ziet op dat licht!’

Een aantal jaar geleden vond ik het hele kunstenaarsoeuvre van mijn Surinaamse betovergrootvader G.G.T. Rustwijk (1862-1914). Ik had nog nooit eerder over hem gehoord, maar nadat mijn moeder plots uit één van zijn gedichten citeerde, om mij op te beuren, wilde ik alles over hem te weten komen.

Een boekje met zijn gedichten stond al die tijd gewoon bij mijn ouders in de boekenkast, in een speciaal vakje: mijn moeders Suriname-verzameling. Mijn moeder vertelde erbij dat dit de eerste dichtbundel van Surinaamse bodem is, genaamd Matrozenrozen (postuum uitgegeven  in 1915 door H. van Ommeren in Paramaribo). In de bundel staan gedichten met titels als: ‘Duck Soup of Wouw Wouw’, ‘Het geheim van de Krabbenpastei’, en ‘Beschaving’:

Wat is zij?
Waar woont zij?
Wie is beschaafd en wie niet?
Elk is beschaafd op zijn tijd en bij de zijnen.
Beschaving is wereldburgeres, zij spreekt ook alle talen.
Men ziet haar lopen door de stad of zwerven in de dalen.
Zij bewoont kasteel noch hut of even graag de beiden.
Zij bemint of haat gelijk, den christen en den heiden.
Zij kwam geboren bij ’t begin op alles voorbereid
(…)

Maar er is meer dan de alleen de gedichten. Achter op de dichtbundel staat een klein portretfotootje. Een statige man met stropdas en een strenge snor. Zijn kroeshaar zit in een scheiding gekamd en ik zie goed aan zijn gezicht dat hij familie is.

George Gerardus Theodorus Rustwijk of kortweg GGT was een echte creatieve duizendpoot: hij was schrijver, acteur, scenograaf, kunstenaar en dichter. Toch vond ik zijn werk niet in de bibliotheek, maar op de zolder van zijn kleindochter en mijn oudtante Aafje Rustwijk in Zoetermeer. 

Mijn dierbaarste ontdekking was een toneelstuk met de geheimzinnige titel: Het ,,waarom” beantwoord of het ,,wee” ontsluierd voor de Welvaart-commissie. Opgevoerd op 19 juni 1911 in theater Thalia in Paramaribo. Zo kwam ik erachter dat GGT ook theatermaker en acteur was, net als ik.

Ik kwam ook een speech tegen waarin hij er honderd jaar geleden al voor pleitte dat de afschaffing van de slavernij een nationale feestdag zou moeten zijn. Ik vond dit in een boekje genaamd The Emancipation Jubilee. Het documenteert in 1913 de activiteiten en motivaties van het comité dat pleit voor viering van de afschaffing van de slavernij. GGT eindigt zijn speech met een bekende Surinaamse metafoor:

De bladeren aan de boom van vrijheid, hoewel ze in kleur verschillen hebben één vorm. Zwart, gekleurd en wit zijn allemaal gemaakt naar de gelijkenis en beeld van de schepper. (Vertaling, oorspronkelijk in het Engels uitgegeven)

Het is een beeld dat R. Dobru later ook gebruikt in zijn bekende gedicht ‘Wan bon’ (1965). 

Ik besluit verder onderzoek te doen naar deze mysterieuze voorvader. Ik lees dat hij in 1862 geboren is, dus nog net voor de afschaffing van de slavernij in Suriname. Zijn moeder kwam als tot slaafgemaakte van plantage ’t Vergenoegen in voormalig Brits-Guyana, een buurland van Suriname. Ze overleed een jaar na de afschaffing van de slavernij, in 1864. Over zijn vader kan ik niets vinden, maar hij was vermoedelijk een plantagehouder en erkende zijn zoon niet, dus groeide GGT op in een weeshuis van de Lutherse Kerk in Paramaribo.

Niet een droombegin van een leven, maar later krijgt hij het toch voor elkaar om zich in het theater te vestigen en kunst te maken. Ik kom er niet achter hoe dit zo is gelopen. Ik doe wat ik wel kan: ik stort me op zijn onemanshow, die gelukkig in drukvorm is uitgegeven. Er zitten zelfs lovende recensies bij: ‘De heer Rustwijk hield gister avond een zeer boeiende en krachtige lezen (…) Aan het daverend applaus scheen geen einde te komen.’ (Uit Onze West, 1911).

De eerste zin van zijn toneelstuk, (of theatrale lezing) is acht regels lang en klinkt als heel oud Nederlands. Hij schakelt zelfs over op de derde persoon, wat het nog statiger maakt:

Mijne Hoorders! 
Voor ik ’n begin maak met het hoofddoel mijner lezing is het noodig met mij eenige jaren terug te gaan in de geschiedenis van Suriname en van mijzelven, zoodoende kome men tot de wetenschap dat hij die voor U staat zich niet plotseling heeft opgeworpen iets in het belang van Suriname voor te dragen, doch dat hij eerst na lange waarneming het heeft gewaagd Uw aandacht te verzoeken voor het h o o g s t n o o d i g e dat naar zijne bescheiden meening geen langer uitstel duldt.

Eigenlijk zegt GGT hier dat hij eerst wat over Suriname en zichzelf gaat vertellen, voor hij tot zijn punt komt. Hij zegt dat hij zelf blind was voor hoe slecht er werd gezorgd voor de meeste Surinamers, maar dat dat nu is veranderd door zijn reizen: ‘Zij weten het niet dat de blindgeborene Luci door zijne reizen ziende is geworden.’ Op het voorblad van het stuk is te lezen dat hij het onder een pseudoniem heeft uitgegeven: Luci. Een schuilnaam? Hoe gevaarlijk was het om kritiek te uiten in de die tijd? Van Michiel van Kempen, Hoogleraar Caribische Letteren aan de UvA, die een profiel van GGT schreef in zijn boek Geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2002), leer ik dat het in die tijd veel gevaarlijker was om kritiek te hebben op het Nederlands bewind in de kolonie, dan in Nederland zelf. Wat vond GGT zo dringend dat hij het er, ondanks het gevaar, toch over wilde hebben in zijn voorstelling? 

Het motto van het stuk is als volgt en kaart meteen het hoofddoel aan: ‘De jeugd sterft dagelijks weg, kort na zij is geboren. Wat reden toch? Waarom? Gaat alles hier verloren!’ In het stuk klaagt GGT de erbarmelijke levensomstandigheden aan, waar het gros van de Surinamers onder lijdt:

Heel Suriname is een groot hospitaal! 
(…) 
W e e n t ! – W e e n t  S u r i n a m e !
Gij mogen het vrij doen – Laat uwe tranen vloeien voor uwe kinderen – Ja slecht! – zeer slecht werd ervoor uw fundament gezorgd.

Zijn toneelstuk Het Waarom beantwoord heeft ook een tweede titel: Het wee ontsluierd voor de Welvaart-commissie’. De Welvaartscommissie was een groep van acht witte Nederlandse mannen die in 1911 naar Suriname werd gestuurd om te kijken hoe Nederland weer geld aan Suriname kon gaan verdienen, terwijl de bevolking van Suriname werd verwaarloosd.

GGT richt zijn toneelstuk direct tot de commissieleden. Hij beschrijft ze haarfijn de ernst van de situatie in Suriname. Met beeldspraak, hele grafieken en tot bevolkingscijfers aan toe neemt hij de commissie mee. Hij probeert ze ertoe te verleiden om te geven om de pinarende Surinamers. 

Het is bijzonder hoe hij zo direct heeft gekozen voor kunst als verzetsmiddel. Het was waarschijnlijk niet gelukt met een aanklacht in briefvorm op het bureau van de commissie, dus koos hij voor de vorm van een voorstelling. Ik kan me niet voorstellen dat iemand in deze tijd een toneelstuk zou maken dat expliciet bestemd is voor de ogen van Tweede Kamerleden. Wat voor toneelstuk zou ik maken voor Wilders? Kunnen we hier iets leren van GGT? 

Halverwege het stuk rolt er een achterdoek naar beneden. Een decorstuk dat GGT zelf heeft geschilderd. Er staat een veelarmig monster op geschilderd. Een hydra-achtig wezen met op elke arm een probleem waar de Surinamers onder lijden: watergebrek, verkeerd beleid, verboden onderzoek, intimidatie. Hij zegt erbij: 

Niet de menschen zijn slecht. Hij maakt ze slecht, hij die er altijd is geweest. (…) Hij weet te zeggen dat de menschen afstammelingen zijn van vroeger mishandelden, dus dat er op heden niet zoo nauw gelet hoeft te worden op moderne behoeften.
O, welk een slecht monster is hij, dat vergeet dat er rekening gehouden moet met vooruitgang en beschaving en dat er voor hem in de Nederlandsche kolonie geen plaats meer diende te zijn.

Het is een poëtische ingreep. Raoul de Jong, bevriend schrijver met wie ik in het stuk dook, legde mij uit dat hij de strategie die Rustwijk hier toepast herkende. De welvaartscommissie, en daarmee de Nederlanders, zijn natuurlijk eigenlijk de boosdoeners in dit verhaal, maar door van het kwaad een monster te maken wordt het iets waartegen we allemaal kunnen vechten. Het monster als kunstzinnige metafoor voor de Nederlanders om directe kritiek, en eventuele represailles, te voorkomen.

Dat was de list van GGT. En gelukkig is zijn tekst bewaard gebleven en kunnen we ons daarmee een beeld vormen van het Suriname in zijn tijd. Ik nodig iedereen uit zijn tekst te lezen en hopelijk geïnspireerd te raken door zijn verhaal en zijn strijd. In GGT’s woorden: 

‘Ziet op dat licht!’