Advertentie
Princeton-university-press

De dorpsgeest: reïncarnatie en historische bijna-herinnering in Mo Yans «Life and Death Are Wearing Me Out»

In verschillende recente Chinese romans vormt het dorp de achtergrond voor maatschappijkritiek. Fictie wordt vermengd met historische gebeurtenissen in boeken als Woordenboek van Maqiao (1996) van Han Shaogong, over de maoïstische politieke beweging waarbij ontwikkelde jongeren te werk werden gesteld op het platteland; The Dark Road (2013) van Ma Jian over het éénkindbeleid; en Dream of Ding Village (2006) van Yan Lianke over de HIV/aids-epidemie in een boerendorp. Een opvallende figuur die in sommige van deze romans opduikt is de dorpsgeest. In de roman Life and Death Are Wearing Me Out (2006) van Nobelprijswinnaar Mo Yan, die opeenvolgende reïncarnaties van een geëxecuteerde landeigenaar beschrijft, vertelt de dorpsgeest iets over geschiedkritiek en kritiek op historische processen.

Besproken boeken

Deze publicatie komt voort uit het project ‘De verbeelding van het platteland in een globaliserende wereld’ (RURALIMAGINATIONS, 2018-23) waarvoor financiering is ontvangen van de Europese Onderzoeksraad onder het Horizon 2020 onderzoeks- en innovatieprogramma van de Europese Unie (subsidieovereenkomst No. 772436).

Veranderende plattelandsverbeeldingen

Verbeeldingen van het platteland en de plattelandsbevolking hebben een bijzondere rol gespeeld in de moderne Chinese geschiedenis. In het begin van de twintigste eeuw, na de gewapende invallen van Britse en Franse troepen in de Opiumoorlogen en de ineenstorting van het dynastieke systeem, rees het idee dat de gigantische boerenbevolking van China een probleem vormde voor het land. Die zou China politiek kwetsbaar maken en cultureel minderwaardig. Literair onderzoeker Marston Anderson beschrijft hoe Chinese intellectuelen en schrijvers het platteland in deze context begonnen te benaderen als een maatschappelijk probleem, vooral in het genre van het realisme. Voor de literaire realisten was de persoonlijke stem van de auteur niet toereikend om de enorme problemen te behandelen die China op dat moment het hoofd moest bieden. Naar hun mening waren intellectuelen te ver verwijderd van het ‘echte leven’, terwijl bijvoorbeeld vrouwen en boeren – groepen die historisch gezien een minderwaardige positie innamen en niet eerder als centrale figuren waren opgevoerd in de Chinese literatuur – toegang zouden bieden tot de ware maatschappelijke toestand van het land. Om China te kunnen redden en hervormen, was de redenering, moest literatuur nu worden ‘gemedieerd door bekommering om anderen’ (Anderson, 1990, 44), inclusief bekommering om de boerenbevolking.

Een eeuw is verstreken sinds de literaire debatten van de jaren 1920 en 1930. In de tussenliggende honderd jaar hebben het vocabulaire en het beleid van de Chinese Communistische Partij (CCP), die in 1949 aan de macht kwam, het belang van het platteland en de plattelandsbevolking voor hun nationale en revolutionaire politiek verder benadrukt. Of iemand slachtoffer werd van politieke vervolging, en welke maatschappelijke, politieke en materiële rechten iemand kreeg, hing in het maoïstische China af van hun officiële classificatie: ‘modale boeren’ (中 农 zhongnong), ‘arme boeren’ (穷农 qiongnong) en landloze ‘loonboeren’ (雇农 gunong) golden als mensen met een ‘goede’ revolutionaire achtergrond, in tegenstelling tot personen met classificaties als ‘rijke boeren’ (富农 funong), landeigenaren (地主 dizhu) en intellectuelen (知识分子 zhishifenzi). Jongeren die een opleiding hadden genoten, werden massaal naar het platteland gestuurd (下乡 xiaxiang) om in naam van de revolutie mee te helpen met het boerenwerk. Na het einde van het maoïstische tijdperk en na interne kritiek binnen China op het maoïstisch beleid werden de boeren afwisselend afgeschilderd als helden van de communistische Bevrijding, plegers van wreedheden tijdens de maoïstische politieke campagnes, en slachtoffers van maoïstische beleidsmaatregelen, waaronder de agrarische campagnes van de Grote Sprong Voorwaarts in de jaren 1950, die in plattelandsregio’s grootschalige hongersnood veroorzaakten. De ‘boer’ (农民 nongmin) is dus meerduidig in het post-maoïstische China: het begrip heeft verschillende betekenissen in relatie tot de moderne Chinese geschiedenis. Intussen wordt het platteland sinds de economische hervormingen van na Mao’s dood niet langer beschouwd als reservoir van revolutionair potentieel, maar eerder als gebied dat achterloopt, een plek van sociaaleconomische stagnatie, ontdaan van een gedroomde toekomst. In de nasleep van die gelaagde geschiedenis duiken dorpsgeesten als curieuze figuren op in de hedendaagse Chinese literatuur. Zo is er bijvoorbeeld de geest van de jongen die vergiftigd werd door zijn dorpsgenoten in Yan Lianke’s Dream of Ding Village, de dorpsbewoner die als geest door het hiernamaals dwaalt in Yu Hua’s De zevende dag (2013) en, zoals ik in dit artikel zal bespreken, de gereïncarneerde landeigenaar in Mo Yans Life and Death Are Wearing Me Out.

Tussen herinnering en vergetelheid

De protagonist en verteller in Mo Yans roman is Ximen Nao, een voormalig landeigenaar die is geëxecuteerd tijdens de landhervormingscampagnes van de CCP op het platteland. De lezer volgt hem tijdens zijn verblijf in het hiernamaals en in verschillende reïncarnaties. Het boek begint met Ximen Nao die zich beklaagt over zijn onterechte dood terwijl hij wordt gemarteld in de gerechtshoven van de hel. Het temporele referentiekader is duidelijk historisch, hoewel de setting buitenwerelds is, met een basis in Chinese kosmologische ruimtes en personages, en klassieke beschrijvingen van lichamelijke martelingen in het hiernamaals, waarbij het slachtoffer bijvoorbeeld in een vat hete olie wordt gegooid en ‘gefrituurd als een kip’ (3). Vanaf het begin, en door de hele roman, worden humor, absurdisme en ironie gepaard aan zeer concrete politieke data. De eerste regel van het boek vertelt ons dat het verhaal begint op 1 januari 1950, dus kort na de overwinning van de communistische partij en de oprichting van de Volksrepubliek China op 1 oktober 1949. In de latere hoofdstukken doorloopt het verhaal de daaropvolgende decennia van maoïstische en post-maoïstische geschiedenis, waarin Ximen Nao achtereenvolgens reïncarneert als ezel, os, varken, hond, aap en uiteindelijk als een menselijke jongen met een opvallend groot hoofd.

Voor hij begint aan zijn serie wedergeboortes klaagt Ximen Nao, gefrustreerd door de ambtenaren van de onderwereld, hardop tegen de lezer:

Ik wist dat ze zich bewust waren van het onrecht dat me was aangedaan, ze wisten van begin af aan dat ik een onrechtvaardige dood was gestorven, maar om redenen die ik niet begreep hielden ze zich doof. Ik bleef schreeuwen, steeds weer herhaalde ik mijn woorden … yuanwang!’ (4)

In overeenstemming met klassieke en hedendaagse Chinese kosmologieën is Ximen Nao bezig een yuangui te worden: de geest van iemand die een onrechtvaardige (冤枉 yuanwang) dood gestorven is, vol wrok zit, en vaak terugkeert naar de wereld van de levenden om wraak te nemen of hun onschuld aan te tonen.

Als ezel is Ximen Nao getuige van de vroege communistische maatregelen en campagnes van de jaren 1950, waarin zijn eigenaar, Lan Lian – bij Ximen Nao’s leven nog zijn boerenknecht – de enige persoon in China is die weigert lid te worden van een Volkscommune en er in plaats daarvan voor kiest onafhankelijk het land te bewerken. Hoewel Ximen Ezel in staat is om met zijn dierenlichaam in te grijpen in zaken die nog verband houden met zijn eerdere mensenleven – hij schopt bijvoorbeeld een scène om het dorpshoofd af te leiden als die zijn voormalige vrouw mishandelt – brokkelen de verbanden tussen zijn geheugen uit zijn vorig leven, zijn keuzes en zijn handelen steeds meer af.

Denkbeelden en gevoelens die voortkomen uit zijn vroegere menselijke relaties worden onderbroken door dierlijke neigingen en verlangens. ‘Die mannen kwamen me bekend voor’, denkt Ximen Ezel bij zichzelf als hij kijkt naar dorpelingen die hij vroeger heeft gekend, maar zijn baas die voer komt brengen ‘maakte een einde aan mijn herinneringen’ (32). Als hij de relaties tussen dorpelingen overdenkt, geeft Ximen Ezel toe: ‘Ik kon me eigenlijk niet zo druk maken om hun beslommeringen. Als viriele ezelhengst was ik vooral geïnteresseerd in de ezelmerrie met de zadeltassen die daar voor me stond’ (40). Zelfs in zijn dromen begint Ximen Ezel zichzelf in ezelgedaante te zien. Als hij zijn vroegere vrouw treft in een romantische setting, roept Ximen Ezel haar naam, maar ‘het enige geluid dat ik maakte was i-a, i-a’, en hij ontdekt bovendien dat hij haar alleen kan ‘strelen met (zijn) hoeven’ (88).

Menselijke en dierlijke gevoelens, die worden gekoppeld aan respectievelijk het verleden en het heden, onderbreken elkaar in golven en schokken. Ondanks zijn eerdere verlangen naar zijn voormalige vrouw Ximen Bai raakt Ximen Nao twee reïncarnaties later, als varken, meer van zijn vermogen tot herinneren kwijt: ‘Ximen Bai, Ximen Bai – wat klonk die naam me bekend in de oren. Ik probeerde me te herinneren wat die naam voor me betekende.’ Als haar gezicht eindelijk voor zijn kot verschijnt, ‘trekken er stuiptrekkingen’ door hem heen als zijn herinnering aan wie zij is terugkeert (231). Maar opnieuw worden zijn cognitieve vermogens verstoord door zijn dierlijke zinnen: ‘Ik deed mijn best om te berekenen hoe oud ze was, maar de geur van zonnebloemen maakte me in de war’ (231).

Soms zwelgt Ximen Nao in zulke dierlijke gevoelens, in een poging pijnlijke menselijk aandoende gedachten uit te bannen. Na te zijn gereïncarneerd als varken vangt Ximen Nao een glimp op van een lachend jong stel:

Ik zag hoe ze elkaars hand stevig vasthielden. Fragmenten van herinneringen aan de geschiedenis flitsten door mijn hoofd, maar op dat moment wilde ik alles vergeten. Ik sloot mijn ogen en voelde hoe heerlijk het was om een biggetje aan de tepel van zijn moeder te zijn. (228)

De overweldigende aanwezigheid van dierlijke neigingen wijst er zo op hoe moeilijk het kan zijn om recht te doen aan herinneringen en verplichtingen uit het verleden, als je er tegelijk naar verlangt om te vergeten. Deze combinatie toont iets van de ethiek van het historisch geheugen waarin het menselijk dier tekortschiet. Geschreven in een tijd van welig tierend consumentisme na de hervormingen van Deng Xiaoping, verwijzen Ximen Nao’s reïncarnaties ook naar de mate waarin de zogenoemde lagere instincten en lusten na verloop van tijd belangrijker worden dan de rectificatie van het verleden.

Kaarsen gebrand voor geesten in een boeddhistische tempel in China. Foto: Emily Ng, 2018.

Dystopische fabels

Als het steeds opnieuw gereïncarneerde dorpsspook is Ximen Nao getuige van de loop van de geschiedenis in zijn geboortedorp. Vanuit het kosmisch temporale gezichtspunt van reïncarnatie, dat met het verstrijken van levens een zekere mate van wijsheid lijkt op te roepen, ziet hij als getuige (en de lezer door hem) de absurditeit en willekeur van de geschiedenis. Maar zijn perspectief is anders dan het neutrale gezichtspunt van bovenaf, dat gebruikelijk is in westerse ideeën van transcendentie, zoals dat van de alwetende verteller. Mo Yans verteller (en daarmee de lezer) is hardnekkig nabij, sterk betrokken bij en onafscheidelijk van de aardse absurditeiten waar hij getuige van is. Hoewel Ximen Nao zich aan bet begin van het boek voorstelt als hardwerkende, goedhartige, ten onrechte geëxecuteerde landeigenaar, wordt hij in zijn reïncarnaties beslist niet geportretteerd als geheel sympathiek – of geheel onsympathiek. Zijn idee van rechtvaardigheid is soms sterk, soms zwakker en wordt steeds onderbroken door alledaagse dierlijke noden en verlangens. Zijn herinneringen aan onrecht uit het verleden worden overschreven of opzijgeschoven door vleselijke lusten in het heden; af en toe onderbreekt een flits of stuiptrekking uit het verleden het heden. Op die manier fungeert de dorpsgeest van Ximen Nao als een allegorie voor de werking van het historische geheugen, tussen geheugenverlies en traumatische flashbacks. Aan de ene kant kan men het verleden tijdelijk vergeten door de ondraaglijke pijn te verdrukken, of door zich bijvoorbeeld te storten op het materiële welbevinden in het heden; aan de andere kant kan het verleden alsnog plotseling opdoemen en herinneringen met zich meebrengen aan pijn die men soms liever zou vergeten. Zo prikt het verleden door het heden heen, maar zonder dat het greep kan houden op iemand die de geschiedenis met zich meedraagt in de vorm van een nieuw leven.

In een analyse van wat hij China’s nieuwe historische romans noemt, waaronder Life and Death, beschrijft Jeffrey Kinkley (2015) hoe de combinatie van dystopische roman en historische fabel zowel contrasteert met eerdere westerse dystopieën over de technologie en de samenleving van de toekomst, als met oudere Chinese literatuur die het verleden benadert als een gouden tijdperk. In de nieuwe historische romans is het platteland verre van idyllisch, maar wordt het beschreven als tegelijk vleselijk en afgrijselijk. Het dorp van de voorouders loopt over van wreedheid, en de plattelandsbevolking is verre van deugdzaam of heroïsch, zoals het maoïstisch discours en andere bestaande tropen van de ‘zuivere en eenvoudige’ ( 纯朴 chunpu) boer suggereerden. In plaats daarvan bieden figuren als de dorpsgeest een invalshoek van waaruit de absurditeiten van het leven op het platteland zichtbaar worden. Deze absurditeiten zijn niet van alle tijden, maar komen voort uit specifieke sociale en politieke omstandigheden. Zo schetsen de nieuwe historische romans een beeld van het Chinese plattelandsleven als constant in ontwikkeling en nimmer vrij van donkere kanten.

Dit artikel is vertaald uit het Engels door Annelous Stiggelbout.

Literatuur

  • Marston Anderson, The Limits of Realism: Chinese Fiction in the Revolutionary Period (University of California Press, 1990).
  • Jeffrey Kinkley, Visions of Dystopia in China’s New Historical Novels (Columbia University Press, 2015).
  • Mo Yan, Life and Death are Wearing Me Out [2006], vert. Howard Goldblatt (Arcade Publishing, 2012).