Advertentie
Princeton-university-press

Francesca in de rechtbank

‘Ach, niets zo treurig als in slechte tijden
terug te denken aan ’t geluk van eerst,’
zo sprak ze, ‘en uw meester weet dat vast wel!

Maar als uw hart zo gaarne weten wil
waarin ons beider liefde is geworteld
dan zal ik doen als een die in tranen spreekt.

Wij lazen op een dag voor ons genoegen
van Lancelot, en van zijn liefdesdrang
- alléén, en zonder dat we iets vermoedden.

Steeds vaker voerde die lectuur met kracht
de blikken naar elkaar – en wij verbleekten;
maar één moment werd ’t ons te veel, want, ach!

bij ’t lezen hoe de lang verbeide glimlach
gekust wordt door die minnaar zo voornaam:
ja, toen heeft, hevig bevend, hij die nimmer

van mij gescheiden wordt, mijn mond gekust.
Dat boek is onze Gallehault geworden:
wij lazen op die dag niet verder meer.’

Terwijl zij dit vertelde, moest de ander
zo huilen dat, van deernis, ik welhaast
in onmacht viel, en ’t was alsof ik dood ging:

en ik viel neer zoals een dood ding valt.

– Fragment uit De Goddelijke Komedie, Canto 5, in de vertaling van Rob Brouwer.

Canto 5 van Dante’s Inferno vertelt het verhaal van Francesca en Paolo. De ongelukkige geliefden zijn vermoord door Francesca’s man Gianciotto (tevens Paolo’s broer) na hun buitenechtelijke, vanuit Middeleeuws perspectief semi-incestueuze, relatie. Ze moeten hun stormachtige passie bekopen in een hellestorm die nooit gaat liggen. Hoewel ze vaak samen worden genoemd, is het toch vooral Francesca die bij de lezer beklijft.

Francesca da Rimini is wel ‘de eerste echte, levende vrouw in de (westerse) literatuur’ genoemd, nog voor Beatrice. ‘Dante vond de vrouw die hij in het paradijs zocht al in de hel’, zoals de criticus Francesco de Sanctis het samenvatte: Francesca was immers veel interessanter en menselijker dan de al te perfecte Beatrice. Francesca is vanaf de Romantiek gevierd als het toonbeeld van passie en ware liefde, maar ook vaak weggezet als een slechte, provinciaalse lezeres, een ‘Madame Bovary uit de dertiende eeuw’ die droomt van amoureuze avonturen en genoegen moet nemen met de avances van haar zwager Paolo.

Door de eeuwen heen hebben critici, vrijwel altijd mannen, Francesca langs de meetlat gelegd van de geldende seksuele moraal en haar steeds opnieuw veroordeeld of juist vurig voor haar gepleit. Paolo, die met Francesca rondzweeft in de hellestorm van zondaars die hun liefdesdriften niet konden beteugelen, staat in haar schaduw. De seksuele overtredingen van vrouwen brengen maatschappelijk, zo lijkt, meer teweeg dan die van mannen. Toch is Dante niet zo geïnteresseerd in de seksuele aard van de zonde of bestraffing. De kus, geïnitieerd door de hevig trillende Paolo, is weliswaar de onmiskenbare climax van het verhaal, de straf is veeleer psychologisch van aard. Bij Dante geen duivels die met sinistere werktuigen de seksuele organen te lijf gaan (zoals bij Giotto), en evenmin een gedwongen eindeloze herhaling van de seksuele daad zoals in andere visioenliteratuur.

Een sprekend voorbeeld

De eerste monoloog van een zondaar in Inferno komt van een welbespraakte vrouw: Francesca krijgt langdurig het woord, zonder daarbij onderbroken te worden door de drie mannen – Dante, Vergilius en Paolo – die haar omringen. Door de schrijver daar geplaatst doet zij de reiziger Dante flauwvallen in plofklanken waarin we Dante als het ware horen vallen: e caddi, come corpo morto cade. Francesca’s monoloog in het hiernamaals is opmerkelijk, omdat die op gespannen voet lijkt te staan met de onderdanige positie van veel vrouwen in de Middeleeuwse context. Deze op het oog doorsnee vrouw uit Dante’s tijd, ene Francesca, blijkt opvallend belezen en is in staat haar verhaal in prachtige zinnen te vertellen. Vrijwel iedere Italiaan kent het vers ‘amor che a nullo amato amar perdona’, vrij vertaald: wie bemind wordt zal beminnen. De aantrekkingskracht tussen twee (aardse) bezielde lichamen wordt beschreven als natuurwet. Veel lezers vergeten met liefde dat Francesca al is veroordeeld. Daarmee trappen ze volgens verschillende Komedie- kenners precies in Dante’s val. In de Komedie wordt het kwaad vaak niet getoond als iets afstotelijks, maar als al te aanlokkelijk.

Francesca is niet alleen de eerste zondaar met een lange monoloog in Dante’s Inferno, ze is ook een van de weinige. Dat zij een fervent lezeres blijkt te zijn en middels voortreffelijke retoriek een intertekstueel web weeft hoeft geen verbazing te wekken. Verschillende academici hebben recent de middeleeuwse leescultuur van vrouwen in kaart gebracht en aangetoond dat Francesca daarmee, historisch gezien, past in een bredere lezersschare. Maar de wijze waarop zij als lezer van liefdeslyriek haar gesprekspartner, zelf een liefdesdichter, direct aanspreekt en in zekere zin aansprakelijk stelt is ongehoord. Zij verwoordt namelijk niets minder dan de ontembare drang om lief te hebben en deinst er niet voor terug om haar zoen met Paolo te benoemen. Het vervolg wordt samengevat als ‘die dag lazen we niet verder’. Aan de lezer de taak om deze kuise sluier op te lichten. ‘Amor’ en semantisch daaraan verwante woorden voeren weliswaar de boventoon, het lijdt geen twijfel dat we lezen over, ja zelfs de stem en het verhaal horen van, een vrouw die haar verlangen en lust vertolkt. Het levert Francesca bij enkele vroege commentatoren het weinig vleiende stempel van ‘meretrix’, oftewel prostituee, op. Paolo, op zijn beurt, staat stil en weent.

Francesca in de geschiedenisboeken

In Dante’s tweede hellekring bevindt Francesca zich in voornaam gezelschap: er zweven machtige vrouwen zoals Dido, Cleopatra en Semiramis, die in Dante’s beschrijving haar lusten legaal maakte via eigen wetten. Francesca da Rimini, of Francesca da Polenta, was zelf verre van een machtige vrouw: zij bezat niet maar was bezit. Haar leven was, zoals dat van vele vrouwen in de Middeleeuwen, grotendeels in handen van mannen, die haar een huis en een achternaam verleenden. Van het ouderlijk huis ging zij rechtstreeks naar de huwelijkse sponde. Francesca da Rimini kwam dan ook helemaal niet ‘uit Rimini’, maar uit Ravenna, en werd door de Polenta familie om politieke redenen uitgehuwelijkt aan de Malatesta familie uit Rimini. Giovanni (of minder vleiend ‘Gianciotto’, de kreupele Giovanni) werd haar man, maar dat was zeker niet haar keuze. Haar oog viel op diens broer, Paolo. Met die laatste blijft zij inderdaad eeuwig verbonden, zij het niet in het huwelijk maar in de kunst. Francesca en Paolo lezen over Lancelot en Guinevere en spiegelen zich aan deze liefde, brengen literatuur in de praktijk en wisselen de fameuze zoen uit. De gevolgen hiervan zijn vreselijk en onomkeerbaar: Gianciotto vermoordt de stiekeme geliefden (en zal daardoor, volgens Francesca zelf, in het ijskoude diepste gedeelte van de hel belanden, tussen de verraders van familie). De kronieken van de tijd maken enkel gewag van mannenzaken en geldkwesties en noemen Francesca niet bij naam. Paolo wordt vermoord door zijn broer ‘vanwege lust’, maar daar wordt geen naam aan verbonden. Dante noemt Francesca daarentegen wel bij naam, sterker nog, hij draait het zelfs om. In Canto 5 is het Paolo die zonder naam (en stem) blijft.

Minos

De ontmoeting met Francesca vindt plaats in de hellekring van de wellustigen. Aan het begin van het canto treffen wij Minos, die aan de rand van de helletrechter in verdierlijkte versie dienstdoet als hellerechter. Zoals het een Danteske hellebureaucraat betaamt, kwijt hij zich zwijgend van zijn taak, enkel luisterend naar de confessies van de zielen, die niet anders kunnen dan hun zonden zonder uitzondering opbiechten. Met zijn staart bepaalt Minos vervolgens het vonnis. Het aantal malen dat hij zijn staart om zijn lijf slaat bepaalt het aantal cirkels dat de zondaars af moeten dalen. De gelijkenis met confessie en biecht in de eerste verzen van het canto is duidelijk, maar Anna Maria Chiavacci Leonardi voegt hier in haar commentaar een belangrijke leeswijzer aan toe: een gerechtelijke. Niet alleen speelde de biecht een fundamentele rol in het Middeleeuwse recht, Dante gebruikt in zijn beschrijving van Minos nogal juridische en technische termen die de associatie met een proces oproepen. Minos oordeelt en veroordeelt, als de kenner van zonden die iedere rechter dient te zijn. In zekere zin begint de ware hel hier, in Canto 5: wie Minos passeert, is beoordeeld en veroordeeld volgens de hier geldende, goddelijke wetten. De lezer weet op dit punt van de reis al dat er niet getwijfeld hoeft te worden aan dit oordeel. De hellepoort in Canto 3 beschrijft immers in duidelijke (blok)letters dat de hel een rechtvaardige plaats is, vervaardigd door de Heilige Drie-eenheid. Er komt geen advocaat van de duivel aan dit proces te pas en de zondaars worden enkel op hun eigen woorden gewogen. Toch doet Dante meteen twijfel rijzen en zal de twijfel ook met de lezer mee blijven reizen. Het is moeilijk om geen sympathie te koesteren voor de vaak al te menselijke en herkenbare zondaars.

De rechten van de vrouw in de Middeleeuwen

Als we Canto 5 opvatten als een soort hoger beroep, dan is Francesca’s rol des te opmerkelijker. Vrouwen werden in de patriarchale samenleving van Middeleeuws (Noord-)Italië niet beschouwd als volwaardige burgers. Zij hadden geen politieke rol en hun erfenis bestond slechts uit hun bruidsschat. Zoals Holly Hurlburt schrijft: geld kon, net als politiek, beter aan mannen worden overgelaten. Ook in de gerechtelijke positie van vrouwen is van autonomie geen sprake. Een Florentijns statuut uit 1415 stelt zelfs dat vrouwen niet konden getuigen in de rechtbank, ook niet als het (de gevolgen van) hun eigen daden betrof. Een man diende namens hen te spreken, de eer van de vrouw werd onder mannen besproken en een geschonden vrouwenblazoen kon enkel door mannen worden opgepoetst. Overspel, zoals dat van Paolo en Francesca, werd beschouwd als de seksuele zonde bij uitstek en gold als ijkpunt voor alle seksuele misstappen en misstanden (niet voor niets was adulterium een soort verzamelnaam voor alle ongeoorloofde seksuele activiteiten). Daarbij werd gemeten met twee maten: vrouwelijk dwalen werd als een zwaarder vergrijp beschouwd dan een mannelijke faux pas. In beide gevallen was de manneneer geschonden en was het aan de man om dit in de rechtbank recht te zetten.

Dit laatste aspect zien we terug in commentaren op het canto, zelfs in de negentiende en twintigste eeuw. In 1891 schrijft Corrado Ricci bijvoorbeeld dat hij weinig begrijpt van al het medelijden voor Francesca en Paolo en voegt eraan toe dat Gianciotto zeker niet in het diepst van de hel zou moeten verblijven. Hij zou toch immers door de moderne rechtbanken worden vrijgesproken? Nevio Matteini is het daar, in 1965, nog in grote lijnen mee eens. Weliswaar zouden die moderne rechtbanken Gianciotto veroordelen, maar slechts voor vier jaar, de Italiaanse wetten kenden namelijk de verzachtende omstandigheid van de eerwraak – die pas in 1981 zou worden afgeschaft. Matteini noemt er zelfs behulpzaam bij dat het gaat om artikel 587 en artikel 62bis van het wetboek.

Gerechtigheid?

Dante verleent Francesca dus een opmerkelijke positie. Hij geeft haar naam en zelfs faam en legt in literaire taal (die, zo dient te worden aangetekend, volledig gestoeld is op mannenliteratuur over liefde) haar zielenroerselen uit op een wijze die weinig lezers onberoerd laat. De passiviteit in haar taalgebruik zou gelezen kunnen worden als een reflectie van haar maatschappelijke positie, als speelbal van machtige mannen. Haar avontuur was dan ook de vorm van zelfbeschikking die binnen haar bereik lag.

Dante als proto-feminist? Dat gaat wellicht te ver. Canto 5, dat voornamelijk over seksuele zonden gaat, kent een opvallend hoog aantal vrouwen. Weliswaar waren er ook vrouwen te vinden tussen de nobele zielen in Canto 4 en ook verderop tijdens de reis zullen er vrouwen verschijnen tussen de zondaars en de zaligen, maar de indruk blijft hangen dat vrouwen vooral met seksualiteit worden geassocieerd. Toch vormt Francesca wel een inspiratiebron, wellicht ook voor een van de eerste belangrijke Dantisten, zelf eveneens een beroemd schrijver: Giovanni Boccaccio. In zijn Il Decameron vertelt hij het verhaal van ‘Madonna Filippa’ die voor de rechtbank, en plein public en ten overstaan van haar man die haar aanklaagt voor overspel, de ongelijke behandeling van vrouwen en mannen voor de wet aankaart. En passant verwoordt ze ook nog een liefdesfilosofie die in moderne termen polyamoureus genoemd zou kunnen worden. Francesca, verdoemd volgens goddelijke wetten, moet het doen met die beroemde kus en de subtiele suggestie dat vrouwen dat waarover ze lezen ook zelf kunnen beleven.  

Verder lezen?

De Nederlandse Boekengids bestaat dankzij betalende abonnees.

Sluit hier al vanaf twintig euro een abonnement af, en lees meteen deze en al onze andere bijdragen.

Liever eerst nog even rondneuzen? Dat kan met onze eenmalige gratis dagpas!

Met boekengroet,

De redactie van de Nederlandse Boekengids

PS: Al abonnee? Log dan rechts bovenaan deze pagina even in om verder te lezen.