Advertentie
Princeton-university-press

Het platteland in woelige tijden: schuivende tijdschalen in Ingrid Winterbachs «Die troebel tyd»

Het platteland bevindt zich op een ongemakkelijke en ingewikkelde plek in de moderniteit. Het valt bij wijze van spreken tussen verschillende tijdsschalen en tijdsbelevingen in en komt daar in onze gedachten dan vast te zitten. Hierdoor ontstaat een rigide beeld van een onveranderlijk platteland.

Besproken boeken

Deze publicatie komt voort uit het project ‘De verbeelding van het platteland in een globaliserende wereld’ (RURALIMAGINATIONS, 2018-23) waarvoor financiering is ontvangen van de Europese Onderzoeksraad onder het Horizon 2020 onderzoeks- en innovatieprogramma van de Europese Unie (subsidieovereenkomst No. 772436).

In veel culturen wordt het platteland nog steeds in tegenstelling tot de stad gezien, wat tot gevolg heeft dat het platteland ook nog altijd geïdealiseerd wordt als een plek waar men even bij kan komen van alle mondiale crises die het leven rijk is. Dit geldt zowel voor mensen uit de stad als voor mensen die op het platteland wonen en leven. Mensen koesteren bewust of onbewust de verwachting dat zij op het platteland ‘uit de tijd’ of zelfs terug in de tijd kunnen stappen. Geen drukte, geen vervuiling, geen wereldnieuws, geen klimaatverandering, maar alleen het groene gras.

Dit is eigenlijk vreemd als je bedenkt dat op veel plekken in de wereld dit imaginaire platteland ver te zoeken is. Er valt niet aan de moderniteit te ontsnappen. Sterker nog, het platteland is allang gemoderniseerd. Zoals ook in de introductie van dit nummer al werd genoemd, vinden er, naast voedselproductie, ook veel andere logistieke processen plaats die de huidige samenleving draaiend houden, maar het idyllische beeld van het platteland maakt het mogelijk dergelijke feiten aan het oog te onttrekken. Hierdoor verwordt het platteland, zoals ontwikkelingssocioloog Mindi Schneider het noemt, tot het afvalputje van kapitalistisch crisismanagement. Er zit dus een duidelijke spanning tussen de functie van het platteland in de wereldeconomie en de emotionele beleving ervan. Deze emoties spelen een belangrijke rol in het amalgaam van aannames die we doen over het belang van traditie en zijn daardoor een cruciaal, vaak niet erkend, onderdeel van wat we vinden dat we in het heden moeten doen om grotere crises in de toekomst te voorkomen.

Hier komen de ‘woelige tijden’ uit mijn titel in het spel. Ik haal die term uit de Zuid-Afrikaanse roman Die troebel tyd van Ingrid Winterbach uit 2018. Het boek is onlangs door Robert Dorsman in het Nederlands vertaald als Roerige tijden, en daarvoor door Michiel Heyns met de titel The Troubled Times of Margrieta Prinsloo naar het Engels omgezet. De Afrikaanse titel ziet de tijd van de hoofdfiguur in Zuid-Afrika, of misschien in bredere zin de tijd waar elk van ons nu in leeft, als troebel, modderig, onduidelijk. Het Nederlands maakt de tijd chaotisch, turbulent en wanordelijk. Het Engels ziet haar als moeilijk, zorgelijk. Zelf kies ik voor ‘woelige tijden’, als een soort mengvorm van de ontologische (Afrikaans), politieke (Nederlands) en emotionele (Engels) aspecten die deze drie talige perspectieven samen aanstippen.

Die troebel tyd biedt een verfrissende kijk op de uitdagingen van het heden: van klimaatverandering en politieke ongelijkheid tot het begrip van het geologische verleden en de worsteling met persoonlijke problemen. Alles door de lens van het hoofdpersonage Margrieta Prinsloo, een doctor in de zoölogie met een specialisme in aardwormen die in een persoonlijke crisis terechtkomt. Maandenlang ervaart zij een soort torpiditeit, die vervolgens omslaat in een hyperactieve en extreem felle gemoedstoestand waarin zij haar veelbelovende academische carrière abrupt ten einde brengt. Ze gaat bij een obscuur bureau voor voortgezet onderwijs werken en reist veel binnen Zuid-Afrika om op verschillende plekken ‘agenten’ te spreken die onderwijs voor het bureau kunnen verzorgen. Naarmate het boek vordert, raakt Margrieta, als iemand die veel van geologische tijd afweet, steeds meer verstrikt in enorme en ongrijpbare tijdsstructuren, waardoor elk idee van de tijd als een logische gegeven dat van A naar B stroomt wordt ontwricht.

Een belangrijk onderdeel van deze ontwrichting van hoe tijd werkt, is de manier waarop het boek de vastgeroeste relaties tussen stad en platteland herwerkt. Het boek wendt zich pertinent af van de stad, in die zin dat het Kaapstad waar vandaan Margrieta steeds vliegt nauwelijks wordt genoemd. Zij reist voornamelijk heen en weer tussen Stellenbosch en Albany West in de Oostkaap, of Stellenbosch en Johannesbaai in de Noordkaap. Toch is in het boek geen plaats voor doorsnee beeldvormingen van het Zuid-Afrikaanse platteland, zoals lezers die uit het genre van de plaasroman kennen. In Die troebel tyd zien we geen enkele boerderij. Er wordt niet gesproken over het veld. Het gros van de actie vindt plaats in de driehoek tussen wijndorp, kustdorp en provinciestadje.

De geologische tijdsspiraal – een pad naar het verleden (versie 1.1). Joseph Graham, William Newman en John Stacey, 2008.

In deze driehoek fungeren de wijngaarden van Stellenbosch, waar Margrieta met de hond wandelt, als een soort anker. Aan de lucht en de kleuren van de bladeren kan Margrieta zien welk seizoen het is, maar deze seizoenen bestaan in het boek verder alleen in klimatologische extremiteit: of het stortregent, of het is bitterkoud, of men leest over de ergste droogte sinds mensenheugenis. Een idyllisch idee van cyclische tijd – waarvan de literatuurwetenschapper Michail Bachtin al aangaf dat deze draait om de wisseling van de seizoenen en het voortbestaan van de generaties dat ervan afhankelijk is – is dus ver te zoeken. Ook het idee van de idyllische wijngaard als een bijzondere plek waar de tijd even stilstaat en waar een wit, heersend hoofdpersonage zich één kan voelen met het land, wordt doorbroken. De wijngaarden worden niet gecentreerd door de woning van een eigenaar, maar intensief gebruikt voor allerlei alledaagse doeleinden, ook al zijn de mensen die er leven vrijwel onzichtbaar: ‘Hier wordt een ondergronds leven geleid onder de radar van het leven van de algemeen beschaafde middenklasse. Alleen hun sporen laten ze achter – de enkele schoen, het kledingstuk voor de helft met aarde bedekt’ (32).

Naarmate Margrieta meer reist, raakt zij steeds persoonlijker betrokken bij uitingen van het geologische verleden – een tijdsaanduiding die in het Engels deep history wordt genoemd en die van zo’n grote schaal is dat de mens zich deze maar amper voor kan stellen. De roman maakt deze tijd inzichtelijk via het thema van de walvis. Als er in Johannesbaai een baleinwalvis aanspoelt, raakt Margrieta gefascineerd door de diersoort en vallen haar ineens op de meest gekke plekken (toiletdeuren, T-shirts) allerlei mysterieuze verwijzingen naar walvissen op. Bij het zien van het skelet van een walvis in het natuurhistorisch museum in Albany West raakt zij emotioneel overweldigd: ‘Hij is nog groter dan ze dacht. Het doet iets in haar keel. (…) Zo verbijsterend groot. Hij gaat de menselijke maat volledig te boven’ (241-42). Zij voelt zich niet alleen nederig door de maat van de walvis en het mysterie dat ermee gepaard gaat, maar is ook geïnteresseerd in de geologische tijdschaal waar zowel mens als walvis deel van uitmaken. In het museum verwondert zij zich over de mate waarin de kootjes van de vin op die in een menselijke hand lijken. Ze fantaseert over het begin van de grote diversificatie van levensvormen in het Cambrium, haar favoriete tijdsvak, en betreurt het feit dat zij niet bij ‘(h)et ontstaan van de eerste eencellige en later meercellige organismen uit de borrelende oersoep’ (106) aanwezig kon zijn. Op deze manier krijgt geologische tijd steeds meer de emotionele overhand in Margrieta’s belevingswereld.

De tijd waarin Margrieta leeft – een tijd die ook de onze is – wordt dus afgebeeld als woelig. Een tijd waarin de menselijke maat overrompeld wordt door de schaal van de problemen die deze soort zelf gecreëerd heeft, zoals onoverkomelijke economische en politieke verschillen en klimaatsverandering. Maar ondanks dit getroebleerde perspectief, zoekt de roman ook naar hoop in de ‘herschikking’ van Margrieta’s emotionele leven langs geologische lijnen. Hoe verder het verhaal vordert, des te groter wordt de wisselwerking tussen de geologische inzichten die Margrieta tijdens haar reizen heeft opgedaan en haar ontnuchterende ervaringen in de wijngaarden in Stellenbosch. Op een dag komt ze er twee kunstenaars tegen, die de wijngaarden een interessante publieke ruimte vinden en er kunstprojecten willen opzetten voor mensen die op de Kaapse Vlakte wonen. Als de twee weer zijn verdwenen, denkt Margrieta: ‘Weg zijn de twee culturele werkers, om als (regen)wormen de Vlakte te bewerken en om te zetten in vruchtbare compost.’ (238)

De wijngaarden, die al ontmanteld waren als een privéterrein van een comfortabel middenklasse-leven, worden zo een broedplaats voor verandering en hoewel de idylle van de wijngaarden hierdoor uiteindelijk misschien niet omver wordt geduwd, wordt deze wel grondig herwerkt en gecomposteerd. Dit omploegen van de idylle is dus ook een herziening van de eenzijdige vormen van tijd die ermee in verband staan. Hiermee maakt de roman het mogelijk verder te kijken dan de schadelijke impasse van nostalgische tijd waar het platteland in gevangen lijkt te zitten.

Literatuur

  • Michail Bachtin, ‘Forms of Time and of the Chronotope in the Novel’ [1937-1938], in: The Dialogic Imagination: Four Essays by M.M. Bakhtin, vert. en red. Caryl Emerson en Michael Holquist (University of Texas Press, 1996): 84-258.
  • Mindi Schneider, ‘Wasting the Rural: Meat, Manure, and the Politics of Agro-industrialization in Contemporary China’, Geoforum, 78 (2017): 89-97.
  • Ingrid Winterbach, Roerige tijden [Die troebel tyd, 2018], vert. Robert Dorsman (Zirimiri Press, 2021).