Advertentie
Princeton-university-press

De beschaving achterna: manierengeschiedenis

‘Met een stoet aan filosofen, theologen, schrijvers, dichters (en een dichteres), rechters en nog veel meer, laat Thomas zien hoe complex en grillig civilisatieprocessen in het vroegmoderne Engeland verliepen, hoe omstreden ze destijds al waren en hoeveel ambivalente reacties ze opriepen.’ Sociologe Rineke van Daalen vraagt zich af waarom sociologen en historici zo weinig samenwerken: Historicus Keith Thomas’ indrukwekkende manierengeschiedenis van vroegmodern Engeland laat duidelijk zien waarom de twee disciplines elkaar nodig hebben.

Besproken boeken

In de jaren 1970 en 1980 was er korte tijd sprake van een toenadering tussen sociologen en historici. In Nederland werd bijvoorbeeld het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis opgericht, in de Verenigde Staten het Journal of Social History. Aan de Universiteit van Amsterdam ontstond een samenwerking tussen de historisch pedagogen rondom Piet de Rooy en de sociologen rondom Abram de Swaan. Norbert Elias was voor hen een belangrijke verbindende figuur. Zijn magnum opus Über den Prozess der Zivilisation had duidelijk laten zien hoeveel er te winnen was door niet al te strak aan disciplinegrenzen vast te houden. Historici, sociologen, antropologen en psychologen begaven zich immers allemaal op hetzelfde onderzoeksgebied. Bij het bestuderen van menselijke samenlevingsverbanden hadden die disciplines elkaar nodig.

Ik was een van de Amsterdamse sociologen die historisch-sociologisch te werk gingen, en het is in die periode dat ik met veel plezier en bewondering boeken van de Britse historicus Keith Thomas las, onder andere Man and the Natural World (1983). Ook naar In Pursuit of Civility. Manners and Civilization in Early Modern England (2018) was ik nieuwsgierig, temeer omdat Thomas, een gelauwerd historicus uit Oxford, met het onderwerp van dat nieuwe boek heel dicht in de buurt komt van het werk van Norbert Elias. Genoeg aanleiding om de raakvlakken tussen sociologie en geschiedenis aan de hand van Thomas’ manierengeschiedenis nog eens te bekijken. Zijn boek is het verslag van een veelomvattend historisch-antropologisch onderzoek naar ideeën over omgangsvormen in het vroegmoderne Engeland, gebaseerd op de geschriften van een stoet aan filosofen, theologen, schrijvers, dichters (en een dichteres), rechters en nog veel meer. Heel verschillende denkers, die het grondig met elkaar oneens waren over de betekenis van ‘beschaving’, en over de wenselijkheid ervan.

Ambivalente beschaving

Keith Thomas werkt als een echte historicus: hij blijft dicht bij zijn materiaal, dat hij gedetailleerd en met behulp van veel citaten laat spreken. Zijn boek is niet erg systematisch, maar daar staat tegenover dat hij veel oog heeft voor mooie verhalen, voor nuances en kleine verschuivingen. Hij is duidelijk schatplichtig aan Norbert Elias, die een schijnbaar triviaal onderwerp als manierengeschiedenis pontificaal op de sociaal-wetenschappelijke agenda wist te plaatsen. Aan de hand van etiquetteboeken uit de dertiende tot en met de achttiende eeuw onderzocht Elias de geschiedenis van gedragsstandaarden, en daarbij keek hij vooral naar elementaire verrichtingen, zoals slapen en vrijen, eten en drinken, spugen, het uiten van agressie, het doen van behoeften. Elias demonstreerde hoe dergelijke gedragingen in West-Europa veranderden, en hij ontwierp een sociologische theorie van civilisatieprocessen, waarin hij gedrags- en emotieregulering in verband bracht met veranderingen in sociale verhoudingen. Statusangst en statusconcurrentie komen daarin naar voren als belangrijke drijfveren in de voortgang van civilisatieprocessen. Mensen zijn in de loop der tijd steeds meer rekening met elkaar gaan houden, en Elias laat zien hoe ze daarbij eerst externe dwang op elkaar uitoefenden, hoe daar later zelfdwang voor in de plaats kwam, en hoe gedragsregels nog later simpelweg vanzelfsprekend werden. Wie voelt tegenwoordig nog de behoefte om in gezelschap te spugen?

Thomas maakt in zijn nieuwe boek duidelijk gebruik van deze inzichten. Veel van zijn verklaringen komen overeen met die van Elias, zoals de relatie die hij legt tussen manieren en het ontstaan van een geweldsmonopolie van de staat, de werking van uitbreidende afhankelijkheidsnetwerken, de opkomst van steden, of de verschuivingen in de arbeidsverdeling. Terloops voert hij ook kleine polemieken. Hij zegt bijvoorbeeld dat Elias de afname van geweld na de Middeleeuwen ten onrechte aan toenemende zelfbeheersing toeschrijft, en dat hij de beschavende invloed van de kerk heeft onderschat. Zijn kritiek blijft echter beperkt, en tot een fundamentele discussie komt het niet.

Toch biedt Thomas’ boek voldoende stof om met Elias in debat te gaan. Thomas’ perspectief is breder en zijn bronnen zijn veelzijdiger dan die van Elias, die vooral etiquetteboeken onderzocht. In zijn indrukwekkende notenapparaat (bijna honderd bladzijden en gedrukt in kleine letter) verwijst hij naar een divers gezelschap van denkers die in de vroegmoderne tijd commentaar gaven op de voortgang van de beschaving van dat moment. Bekenden zoals Adam Smith, John Stuart Mill, Michel de Montaigne en Denis Diderot delen de pagina’s met een veelheid aan onbekende namen. Die gevarieerde bronnen laten zien hoe complex en grillig civilisatieprocessen in het vroegmoderne Engeland verliepen, hoe omstreden ze destijds al waren en hoeveel ambivalente reacties ze opriepen.

Thomas maakt in zijn inleiding al meteen duidelijk dat ‘civility’ en ‘civilization’ lastige begrippen zijn, waarvan de inhoud steeds verschuift en die nu eens naar een toestand van beschaving en goede manieren verwijzen, dan weer naar de processen waarbinnen civilisatie plaatsvindt. ‘Beschaving’ blijkt altijd een meerduidig en dynamisch begrip te zijn geweest, maar welke inhoud men er ook aan gaf, mensen hebben met meer of minder ‘beschaafd’ gedrag altijd laten zien bij wie ze wel en niet horen, en willen horen. De Grieken gebruikten de tweedeling ‘beschaafd’ en ‘onbeschaafd’ om zichzelf te onderscheiden van vreemdelingen die ze als ‘barbaren’ aanduidden. Voor veel vroegmoderne Engelsen viel de tegenstelling samen met christelijk en heidens. Voor John Locke en zijn tijdgenoten ging het om het verschil tussen ‘verfijnd’ en ‘wild’, waarbij verfijning stond voor eruditie en ontwikkeling in de kunsten en de wetenschappen, conform de culturele mode van de Europese elite van die tijd. Anderen, onder wie Thomas Hobbes, zagen beschaving als ‘goede manieren in menselijk gezelschap’, als de ‘kleine moraal’, in de betekenis van beleefdheidsvormen. ‘Civilisatie’ kon echter ook een politieke inhoud krijgen en goed burgerschap en gehoorzaamheid aan de wet inhouden.

Hoewel Thomas zich concentreert op beschavingsprocessen in het vroegmoderne Engeland, plaatst hij deze ontwikkelingen in breder internationaal verband. De Engelsen oriënteerden zich in hun gedrag niet alleen op elkaar, maar ook op de elites in andere Europese landen. Tegelijkertijd beschouwden ze de Engelse beschaving als superieur en legitimeerden daarmee hun optreden en ingrijpen op wereldschaal – in de internationale handel, in de verovering van koloniën, in de slavernij. In het tijdperk dat Thomas beschrijft waren het bij uitstek de Engelsen die hun beschaving’ op hardhandige wijze exporteerden, zowel binnen als buiten Europa.

Ieren, Schotten, Indianen, mensen uit Afrika, de Nieuwe Wereld en Azië beschouwden ze als wilden, en daarin zagen ze een vrijbrief om gewelddadig tegen hen op te treden. Ze verjoegen bewoners van hun eigen land, doodden hen of maakten hen tot slaaf. De regels voor beschaafde omgang achtten ze niet op deze ‘wilden’ van toepassing. Voor zichzelf ijverden ze voor meer persoonlijke vrijheid, maar ze deinsden er niet voor terug om ‘barbaren’ diezelfde vrijheid af te nemen en als beesten te behandelen. Thomas citeert Samuel Johnson, een van de schrijvers die deze paradox aan de kaak stelt: ‘How is it, that we hear the loudest yelps for liberty among the drivers of negroes?’

Ook binnen Groot-Brittannië konden mensen die voor onbeschaafd doorgingen niet rekenen op een humane bejegening. Dat bleek uit de wrede bestraffing van misdadigers en uit de laatdunkende behandeling van de Ieren, de Welsh of de Schotten. Thomas laat zien dat civilisatieprocessen altijd twee kanten hebben: de integratie van gevestigde en ‘beschaafde’ bevolkingsgroepen, én tegelijkertijd de uitsluiting van buitenstaanders.

Contra-civilisatie

In Pursuit of Civility geeft veel ruimte aan processen van uitsluiting en verzet. Neerbuigende en brute omgang met buitenstaanders stond voortdurend ter discussie. Vooral reizigers, onderzoekers, diplomaten en kooplieden droegen ertoe bij dat de horizon van ontwikkelde tijdgenoten zich verbreedde. Sommige van die waarnemers uit de zestiende en zeventiende eeuw merkten niet alleen op dat mensen uit andere, verre gebieden zich anders kleedden en voedden, dat ze zich anders gedroegen en dat ze er andere rituelen en bestuursvormen op nahielden; ze verdiepten zich daar ook in en vroegen zich af hoe dat zou komen.

De beschrijvingen van deze waarnemers relativeerden de vanzelfsprekende superioriteit van het eigen gedrag, en die relativering werd nog versterkt door het inzicht dat beleefdheidsnormen ook in Engeland zelf aan verandering onderhevig waren. Definities van beschaving hingen kennelijk samen met de manier waarop mensen samenleefden. Een mooi voorbeeld van dit soort proto-sociologische theorievorming is bij Montesquieu te vinden. Al in 1748 zag hij een relatie tussen manieren en onderlinge afhankelijkheid. Mensen die in een natie meer met elkaar te maken kregen, gingen zich beleefder gedragen om elkaar niet in de weg te zitten.

De vroegmoderne Engelsen verschilden niet alleen van mening over de inhoud, maar ook over de wenselijkheid van verdergaande beschaving. Thomas geeft veel illustraties van kritiek, afwijzing en verzet. Goede manieren werden positief gewaardeerd, bijvoorbeeld als bron van succes in de handel, maar diezelfde handel zou ook het slechtste in de mensen naar boven halen en dan kwamen de goede manieren ineens in een kwaad daglicht te staan. Verzet was er ook tegen beleefdheidsvormen van buitenlanders. Italiaanse en Franse omgangsvormen zouden verwijfd zijn en strijdig met de rechtlijnige stoerheid van de Engelse volksaard.

De Quakers gingen in hun verzet tegen beschavingsnormen zelfs zo ver dat ze weigerden om zich tegenover superieuren onderdanig te gedragen. Ze tutoyeerden iedereen, ze weigerden te knielen of te buigen. Ze vonden zulke beleefdheidsvormen leugenachtig en in strijd met de christelijke waarde van de gelijke behandeling van alle mensen voor het aangezicht Gods. Kritiek kwam ook van de achttiende-eeuwse romantici, die beschaving en ontwikkeling zagen als aantasting van een eerlijk en moreel superieur leven, dicht bij de natuur. Sommige critici keerden de gebruikelijke hiërarchie zelfs om. Zij stelden de Engelsen voor als ‘barbaars’ en de zogenaamde barbaren als ‘geciviliseerd’. Met welk recht beroofden Europeanen anderen van hun vrijheid en hun soevereiniteit?

Meerstemmige geschiedenis

In de laatste paragraaf van In Pursuit of Civility slaat Thomas een zijweg in en schrijft hij over de toekomst van goede manieren in het Engeland van nu, een samenleving die hij minder ‘zichtbaar hiërarchisch’ dan vroeger noemt. Hij geeft een nogal willekeurige reeks voorbeelden van egalitair sociaal verkeer, en zijn beschouwing daarover is impressionistisch. Dat wekt geen verbazing in een boek over de vroegmoderne tijd, maar het laat zien dat het jammer is dat de samenwerking tussen sociologen en historici zich niet heeft verdiept. Hoewel het onderwerp erom vraagt, ontbreekt een aansluiting bij sociologische en psychologische analyses over de hedendaagse samenleving.

Toch heeft In Pursuit of Civility sociologen ook veel te bieden: Keith Thomas is niet op zoek naar systematische patronen over een langere termijn, hij blijft dichtbij zijn bronnen, en is minder dan sociologen geneigd tot theoretische generalisaties. Zijn boek is daarmee een waarschuwing tegen disciplinaire rechtlijnigheid en een aansporing om ook de meerstemmigheid en het tumult van de geschiedenis aan bod te laten komen. Juist die aandacht voor tegengeluiden en verzet biedt aanknopingspunten voor een verbreding en verrijking van het onderzoek naar civilisatieprocessen.