Het onbehagen van antieke heldinnen
Wanneer kun je iemand een held noemen? Als hij monsters verslaat en het onmogelijke presteert. Mieke de Vos schrijft over Helden van Patrick Lateur en Heldinnenbrieven van Ovidius, werken die van het bekende pad afwijken. Ze verhalen over vrouwelijke helden, voor wie het patriarchaat het monster is, en het onmogelijke gehoord worden.
Besproken boeken
-
Stephen Fry Helden: de grote avonturen uit de Griekse mythologie (vert. Henny Corver e.a.) (Thomas Rap 2020), 480 blz.
De heroïek van Griekse heldinnen schuilt niet in grootse daden, maar in hun onverschrokken persoonlijkheid. In moderne vertellingen van mythes verdwijnen heldinnen regelmatig uit beeld. Zo vertelt Stephen Fry in Helden, de opvolger van zijn succesvolle boek Mythos, de verhalen rond Herakles, Perseus, Theseus en andere mannen, en die over één heldin, de hardloopster Atalanta. Fry leidt het verhaal van Atalanta in met de verklaring dat hij de term held hanteert zonder te letten op gender en dat ‘onderscheid tussen helden en heldinnen onhandig en onnodig is’. Het is een nobele intentie, maar omdat hij helden definieert als actiehelden vindt Fry haast geen vrouwelijke helden in de Griekse mythologie. Zonder oog voor de rol van gender in de oudheid lijken mythische vrouwen snel bijfiguren: slachtoffers van roof en verkrachting, de schakel tussen generaties, of de aanleiding tot conflicten tussen mannen.
Sophocles en Euripides, tragedieschrijvers uit de vijfde eeuw v.Chr., schiepen voor het eerst vrouwen van heroïsche proporties op basis van oudere mythische verhalen. Hun Medea, Antigone en Elektra zijn onverzettelijke vrouwen, die tot het uiterste gaan in hun streven naar wraak of rechtvaardigheid. Zij voeren een ongelijke strijd tegen mannen, met hun tong als enige wapen. Niet zelden komt hun onderdrukte agressie tot uitbarsting.
Patrick Lateur presenteert in zijn bloemlezing Helden honderdvijftig epigrammen (korte puntdichten) over mythische en tragische helden en heldinnen uit de vierde eeuw v.Chr. tot ver in de Romeinse tijd. Lateur bestrijkt een breed spectrum van heldendom, van mythische strijders tot de vrouwen van Korinthe, die in 144 v.Chr. door de Romeinen tot slaaf werden gemaakt, nadat hun mannen waren vermoord en hun stad was vernietigd. In ieder gedicht wordt het cruciale moment van het heldenverhaal weergegeven. De kunst van het epigram is dat het een bondige formulering is die de lezer in een flits raakt. De kunst van Lateur is zijn feilloze taalgevoel, waarmee hij de verzen in even scherp Nederlands omzet.
Een verhaal weergeven in vier regels lukt alleen als de lezer kan teruggrijpen op een gedeelde traditie. De anonieme auteur van het volgende epigram verwijst naar een afbeelding van Medea, die weer teruggaat op de tragedie van Euripides: ‘Een begenadigd beeldhouwer / bracht razernij én medelijden / natuurgetrouw bijeen in marmer. Zijn artistieke kracht / dwingt zijn Medeia van steen / zich al haar pijnen blijvend te herinneren.’ Dit is de traditionele weergave van Medea als moordenares van haar kinderen. Deze bloemlezing laat goed zien hoe epigrammendichters als miniaturisten ervan genoten om subtiele variaties op een thema te maken. Vijf verschillende epigrammen over Medea vinden steeds een andere invalshoek om het tragische thema van de kindermoord te belichten, een groep gedichten over Hektor en Achilles gaan over hun heldendood. In de weergaven van helden en heldinnen zijn genderstereotypen goed zichtbaar: mannen zijn moedige strijders, vrouwen zijn sluw en slecht, agressief of passief agressief.
Ook Ovidius haalde de stof voor zijn Heldinnenbrieven uit de Griekse verhaaltraditie, maar hij bewerkte die op een totaal andere manier. De Heldinnenbrieven zijn het enige werk in de Latijnse literatuur dat helemaal is gewijd aan vrouwelijke personages. Marietje d’Hane-Scheltema vertaalde een selectie van negen van de drieëntwintig brieven in dichtvorm van beroemde mythologische en literaire heldinnen aan mannen die hen hebben verlaten. Ovidius koos consistent voor een vrouwelijk perspectief en voor een literaire vorm die in de antieke literatuur als vrouwelijk werd gekwalificeerd: de klaagzang. Van de openingsbrief van Penelope tot het slot, een brief van Sappho, de grootste vrouwelijke dichter uit de oudheid, lezen de Heldinnenbrieven als een geraffineerd commentaar op de vrouwenportretten van oude meesters als Homerus en Euripides.
Dit tamelijk cerebrale project wordt meeslepend door het uitgangspunt van iedere ‘brief.’ De benarde vrouwen die aan het woord zijn weigeren de rol van afgedankte persoon. Ovidius’ heldinnen zijn meesters in het gebruik van de weapons of the weak: vleierij en tranen, herinneringen aan de liefde en aan de loze beloften van laffe mannen. De strenge poëtische vorm houdt hun hartstocht, verdriet en woede in balans. d’Hane-Scheltema behoudt Ovidius’ vormvastheid door de gedichten te vertalen in alexandrijnen, een versmaat die lijkt op het metrum dat ze bedacht voor haar veelgeprezen vertaling van de Metamorfosen. Haar vormbeheersing leidt tot zinnen vol vaart, alsof de woorden moeten hollen om de wegvarende geliefden van Ovidius’ heldinnen in te halen.
Ovidius geeft zijn heldinnen een eigen verhaal en een eigen stem. In de Odyssee is Penelope passief. Een van de eerste dingen die haar zoon Telemachus doet als hij volwassen wordt, is haar de zaal uitsturen: ‘Moeder, ga naar uw kamer en draag zorg voor uw eigen taak, het weefgetouw en de spinstok, want het woord behoort toe aan de mannen, en aan mij het meest, want ik ben de meester van dit huis.’ Vrouwen de mond snoeren heeft bij Ovidius geen kans van slagen. In de Metamorfosen snijdt een verkrachter zijn slachtoffer de tong uit, maar zij weeft het verhaal in een kleed en heel de wereld hoort ervan. De Penelope van Ovidius schrijft een brief aan Odysseus, een dwingende oproep om thuis te komen. Deze Penelope is sterk. Haar zoon stuurt haar niet naar haar kamer, zij stuurt hem weg om zijn vader te zoeken en haar brief te bezorgen. Ook met de eeuwige jeugd en schoonheid van heldinnen maakte Ovidius korte metten; Penelope is oud geworden, afgemat door het lange wachten, boos en verbitterd.
Regel voor regel bouwt Ovidius de vlakke of eendimensionale vrouwelijke personages uit oude verhalen om tot round characters. De heldinnen zijn allemaal anders, en ze zijn nooit uitzinnig of zwak. Medea is bij Euripides buitensporig in haar jaloezie en wraakzucht en een weerloos verliefd meisje bij Apollonius van Rhodos, de dichter van het epos over de Argonauten. Ovidius maakt een omtrekkende beweging om uit dit materiaal een nieuwe heldin te smeden. Hij bedenkt twee brieven aan Jason, een van Medea en een van Hypsipile (niet opgenomen in deze bloemlezing), een vorstin die eerder door Jason is verleid en verlaten. Hypsipile schrijft als eerste. Volgens de wetten van de jaloezie wenst zij Medea alle ellende toe die in de tragedie van Euripides over haar wordt uitgestort. Ovidius projecteerde de ongeremde agressie die de Medea van Euripides kenmerkt op Hypsipile. Zijn eigen Medea lijdt onder jaloezie en machteloosheid, maar haar brief is vooral een poging om Jason terug te winnen door op te sommen wat zij voor hem heeft gedaan. Het wraakmotief wordt pas op het einde aangestipt. Volgens Ovidius is Medea’s tragiek dat zij nog steeds zielsveel van Jason houdt.
De literaire verwerking van mythische vrouwen door de epigrammendichters was dus veel traditioneler dan Ovidius’ aanpak. In de Anthologia Graeca, de collectie epigrammen waaruit Lateur heeft geput, zijn teksten over vrouwen zeldzaam. Het moet een bewuste keuze zijn dat hij bijna evenveel gedichten over heldinnen als over helden bijeen heeft gebracht, hoewel hij daar in de inleiding niets over zegt. Ook d’Hane-Scheltema gaat in haar inleiding jammer genoeg niet in op het bijzondere karakter van Ovidius’ monologen voor vrouwen binnen de antieke literatuur. Ze licht zelfs haar keuze voor de negen vertaalde brieven niet toe, maar haar voorkeur lijkt uit te gaan naar hulpeloze heldinnen, zoals Briseïs, die vol pathos beschrijft hoe haar papier doordrenkt raakt van tranen, of Ariadne, die op een leeg strand staat te schreeuwen tegen de wind. De lezer weet: Achilles denkt nooit aan Briseïs en Theseus snelt opgelucht naar huis. Het eenrichtingsverkeer in de Heldinnenbrieven is symbolisch voor de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in de oudheid; vrouwen konden klagen zonder eind, mannen gingen onverstoorbaar hun gang.