Advertentie
Princeton-university-press

Wat voor democratie? Tegencultuur en persvrijheid in het moderne Spanje

De omvorming van Spanje tot democratische rechtsstaat verliep niet zonder horten of stoten. Maar ook vandaag de dag zijn die democratische beginselen nog altijd in het gedrang, leest Maxim Rigaux in twee boeken die voor de nodige ophef zorgden in Spanje.

In de zomer van 2020 brak een zoveelste corruptieschandaal uit rond de voormalige Spaanse koning Juan Carlos I. De Spaanse krant El Confidencial bracht in juli aan het licht hoe hij via een advocaat tussen 2008 en 2012 verschillende malen Saoedisch geld vanuit Zwitserland naar Spanje sluisde, zonder daarvan enige fiscale aangifte te doen. De intussen tweeëntachtigjarige ex-monarch verloor nu ook zijn laatste restje populariteit bij de Spaanse bevolking. Ooit, in zijn beginjaren, bouwde Juan Carlos als koning het nodige krediet op door na de dood van dictator Franco resoluut in te zetten op een democratische koers. Lange tijd gold in Spanje de overtuiging dat met de invoering van de grondwet in 1978 een definitieve stap was gezet in de overgang van een dictatoriaal regime naar een democratische rechtsstaat en velen loofden Juan Carlos voor zijn daadkrachtige veroordeling van de militaire coup van 23 februari 1981. Maar hoe democratisch was die nieuwe parlementaire democratie in 1978 nu werkelijk, en hoe werkt de Spaanse democratische overgang (kortweg la Transición) door in de huidige sociale en politieke machtsstructuren?

Twee boeken die recent voor de nodige ophef zorgden in Spanje stellen enkele van die democratische claims aan de kaak. In Culpables por la literatura beschrijft Germán Labrador Méndez (Princeton University) hoe drie generaties jongeren tussen 1968 en 1986 alternatieve vormen van democratie verbeeldden en voorstonden. Deze generaties koesterden ‘normafwijkende’ denkpatronen, die zij veelal op literaire wijze gestalte gaven, en werden stelselmatig genegeerd of gecriminaliseerd. David Jiménez, voormalig hoofdredacteur van de krant El Mundo, kaart op zijn beurt aan hoe de Spaanse pers tot op heden de democratie ondermijnt door haar enorme afhankelijkheid van politiek en economie.

In El Director legt Jiménez de geheimen en intriges van de Spaanse pers bloot. Het boek is in de eerste plaats een persoonlijke reflectie op het veelvuldige machtsmisbruik waarmee Jiménez tussen 2015 en 2016 geconfronteerd werd in zijn jaar als hoofdredacteur van Spanjes voornaamste krant. Daarnaast is het een openhartige kritiek op de algemene cultuur van vriendjespolitiek die in de hoogste echelons van de Spaanse maatschappij heerst, wat ook de hevige reacties verklaart die het boek bij verschijnen opriep. Voor de een is El Director een schandelijk natrappen naar collega’s en bazen na een mislukte etappe in de journalistieke carrière van de auteur, voor de ander het ultieme bewijs dat Spanje de overgangsperiode naar een volwaardige democratie nooit echt heeft afgerond.

Beide boeken leren ons in elk geval dat de omvorming van Spanje tot democratische rechtsstaat niet zonder horten en stoten is verlopen en dat de democratische beginselen ook in het Spanje van vandaag nog altijd in het gedrang zijn. Hoe heeft dat zo kunnen lopen?

Literaire junkies

Labrador Méndez vertelt de geschiedenis van drie generaties jongeren die grotendeels vergeten zijn, of sterker nog, bewust onzichtbaar zijn gemaakt. Hij staat stil bij de levensloop en het werk van vele tientallen individuele jongeren en smeedt hun heel diverse stemmen samen tot een coherente en boeiende geschiedenis van de Spaanse tegencultuur. In tegenstelling tot de La Movida-beweging, een vorm van tegencultuur die in de jaren tachtig door de socialistische regering werd getolereerd en zelfs gepromoot, werden jongeren van andere tegenculturele scenes tussen 1968 en 1986 sterk gemarginaliseerd. In het eerste, theoretische onderdeel van zijn boek gaat Labrador Méndez uitgebreid in op de sociale situatie van die jongeren in de overgangsperiode, en laat hij zien hoe hun literaire engagement en aspiraties gaandeweg opgingen in een experimentele levensstijl van drank en drugs. Hij koppelt daarbij voortdurend concrete voorbeelden aan theoretische concepten. Naast begrippen uit het sociologische werk van Pierre Bourdieu is de meest terugkerende term ‘bioliteratuur’, gebaseerd op Michel Foucaults ‘biopolitiek’ – een poging om de grote, en in vele gevallen fatale, interactie met literatuur van die drie generaties jongeren te duiden.

Literatuur wordt een vluchtheuvel, een emancipatoir medium van expressie, en de taal bij uitstek die ruimte biedt aan afwijkende getuigenissen en denkbeelden.

Het boek neemt in het eerste deel de enorme aanbidding van vele jongeren voor de roman Under the Volcano (1947) van Malcolm Lowry als symbolisch uitgangspunt. De ‘aanbidders van de vulkaan’ (adoradores del volcán) zijn die jongeren die literatuur en leven vermengen en zich gaan identificeren met het hoofdpersonage van de roman, de aan alcohol verslaafde Britse oud-consul Geoffrey Firmin in Cuernavaca, Mexico. In die semi-autobiografische roman gaan drinken en schrijven hand in hand, tot op het destructieve af. Het ideaal – zich (letterlijk) verdrinken in de literatuur – zal voor veel jongeren een lichtend voorbeeld blijken en ze alsnog de vrijheden schenken die hen in de overgangsperiode ontnomen worden: literatuur wordt voor deze jongeren een vluchtheuvel, een emancipatoir medium van expressie, en de taal bij uitstek die ruimte biedt aan afwijkende getuigenissen en denkbeelden, aan gedachtevorming over alternatieve democratische vormen die buiten de dominante biopolitieke structuren vallen en daardoor geviseerd en onderdrukt worden.

Een andere, onvermijdelijke metafoor die herhaaldelijk opduikt is de vervaging tussen werkelijkheid en fictie van Don Quichot. De jongeren van de overgangsperiode, bezeten als ze zijn door hun fascinatie voor literaire en culturele rebellen (in het bijzonder Charles Baudelaire, Arthur Rimbaud, Ezra Pound en Friedrich Hölderlin, maar ook Jim Morrison, Bob Dylan, Andy Warhol en Che Guevara), identificeerden zich met de schrijvers en personages van de boeken die ze lazen, of de artiesten die ze onophoudelijk beluisterden. Ze schiepen vervolgens een gelijkaardig ‘poëtisch leven’, waarbij geen onderscheid gemaakt werd tussen hoge literatuur en massakunst. Maar de politieke boodschap die zij in die alternatieve levensvormen tot uiting brachten, werd gaandeweg onschadelijk gemaakt – in eerste instantie door een massale en gewelddadige repressie van de tegencultuur. Maar vanaf 1982 zou de politieke partij PSOE de angel er pas echt uit weten te trekken door politiek en kunst te scheiden, in het bijzonder via haar erkenning en promotie van de beweging La Movida (waarvan de vertegenwoordigers – Pedro Almodóvar voorop – niet toevallig wel een groter publiek wisten te bereiken).

Méndez’ boek biedt een haast onuitputtelijke bron aan materiaal voor verder onderzoek naar de vele literaire, en andere artistieke, uitingen van democratische idealen die niet pasten binnen de nieuwe democratische weg die Spanje na de dood van dictator Franco was ingeslagen.

Het is de grote verdienste van Labrador Méndez dat hij die vele levens van vergeten auteurs, vaak veel te vroeg gestorven door overmatig drankgebruik of een overdosis, opnieuw onder de aandacht brengt. Zijn boek biedt een haast onuitputtelijke bron aan materiaal voor verder onderzoek naar de vele literaire, en andere artistieke, uitingen van democratische idealen die niet pasten binnen de nieuwe democratische weg die Spanje na de dood van dictator Franco was ingeslagen. Een kleine kanttekening bij de studie is dat het juist door de overweldigende hoeveelheid bronnen soms te weinig de diepte ingaat en de analyses van de werken van bepaalde jongeren vaak beperkt blijven. Nochtans zitten er pareltjes bij, zoals het gedicht Casa Lys (1979) van Aníbal Núñez, dat ter afsluiting van het boek een gedetailleerde interpretatie krijgt toebedeeld.

Núñez beschrijft in zijn gedicht de ruïneuze staat van het modernistische Huis Lys (dat vandaag, na de nodige renovatiewerken, uitgegroeid is tot een toeristische trekpleister in studentenstad Salamanca, en een toonvoorbeeld van de art-decostijl is) en beschouwt dat in verval geraakte paleis aan de oevers van de Tormes-rivier als een metafoor voor zijn eigen gecorrumpeerde lichaam. Het Huis Lys was in de jaren tachtig ook een toevluchtsoord voor vele junkies in Salamanca, een stuk geschiedenis dat nu niet langer aan bod komt in de hedendaagse beschrijvingen van het paleis en daardoor grotendeels is vergeten, net als de stemmen en democratische idealen van de junkies zelf.

Terwijl historici de laatste jaren het rooskleurige verhaal van de Transición meer en meer beginnen te nuanceren, blijft er toch een sluier van onwetendheid hangen over die periode. Het belangwekkende van het boek is dat het laat zien hoe de jongeren van de Transición een gespleten generatie (generación bífida) vormen en hoe dat doorwerkt tot vandaag. Bepaalde jongeren verloochenden in de jaren tachtig hun eigen idealen en kozen voor een carrière in de politiek of het bedrijfsleven. Daaruit, stelt Labrador Méndez, ontstond de onderdrukkende en ondermijnende cultuur van stilzwijgen, corruptie en nepotisme waartegen de protestbewegingen van de 15 mei-beweging (15-M) van de Indignados of Verontwaardigden sinds 2011 ageren – de cultuur waarvan Jiménez’ El Director zo treffend getuigt.

Hogere machten

Na jaren als correspondent in Azië zijn strepen te hebben verdiend, werd Jiménez in 2015 geheel onverwacht tot hoofdredacteur van El Mundo gebombardeerd. In zijn relaas van wat een turbulent jaar zou worden, onderstreept hij voortdurend zijn bijna naïeve onwetendheid van wat die positie werkelijk zou inhouden. Met het soort journalistiek idealisme dat garant staat voor objectieve verslaggeving aan het publiek, begint Jiménez aan zijn taak om de Spaanse krant te moderniseren. Maar aan dat ideaalbeeld komt al snel een einde, met name in de weerstand van hogerop tegen zijn plannen voor verregaande digitalisering. En dat terwijl de papieren pers zich in een penibele economische situatie bevindt, met afslanking van het personeel als onvermijdelijk gevolg.

De grote kracht van het boek schuilt ongetwijfeld ook in het literaire karakter ervan.

Choquerender zijn echter de vele voorvallen waarbij de persvrijheid in het gedrang komt. In eerste instantie gaat dat om de vraag een bepaald bericht liever niet op de voorpagina te plaatsen. Maar het wordt Jiménez snel duidelijk dat de invloed ‘van bovenaf’ veel dieper reikt, zelfs zo ver dat bepaalde items geheel uit het nieuws gehouden kunnen worden. Hij spreekt bijvoorbeeld geregeld over de Akkoorden (Acuerdos) die El Mundo, net als andere nationale kranten, met (grote) bedrijven heeft en die de krant in een positie van enorme afhankelijkheid hebben gebracht. Financiële steun van grote bedrijven aan El Mundo betekent in veel gevallen dat de lezer geframede berichten te lezen krijgt die niet langer voldoen aan de maatstaven van journalistieke integriteit. De Akkoorden, zo beweert Jiménez, hebben een lange geschiedenis, die zich sinds de financiële crisis van 2008 extra hevig doet gelden. Hij noemt onder meer het telecombedrijf Telefónica, de bank Santander en de grootwarenhuisketen El Corte Inglés.

Is het boek nu in de eerste plaats een vendetta van de auteur, of is het daadwerkelijk geschreven vanuit oprechte zorg om de persvrijheid en de democratische rechten van Spaanse burgers?

De grote kracht van het boek schuilt ongetwijfeld ook in het literaire karakter ervan. Jiménez is een vlotte schrijver en laat je als lezer getuige zijn van gesprekken binnenskamers tussen de hoofdredacteur van El Mundo en bijvoorbeeld Mariano Rajoy of Felipe VI, respectievelijk de voormalige premier en huidige koning van Spanje. Daarnaast valt ook het gebruik van tekenende ironische bijnamen op. Zo is El Cardenal (De Kardinaal) de bijnaam van Antonio Fernández-Galiano Campos, directeur van uitgeverij Unidad Editorial. Hoewel zijn werkelijke naam nergens in het boek vermeld wordt, is de verwijzing niet mis te verstaan. De Kardinaal krijgt een haast mythisch aura van boosdoener aangemeten en roept bij de lezer het beeld op van eindeloze Vaticaanse intriges. Andere voorbeelden in El Director zijn La Digna (De Waardige), Los Inspirados (De Geïnspireerden) of El Señorito (Het Meneertje). Het boek wint ermee aan literaire kracht, maar leidt wel tot verwijten van arrogantie aan het adres van de auteur, die (sommige van) zijn voormalige collega’s ridiculiseert.

Is het boek nu in de eerste plaats een vendetta van de auteur, of is het daadwerkelijk geschreven vanuit oprechte zorg om de persvrijheid en de democratische rechten van Spaanse burgers? Wellicht is het een combinatie van beide, een combinatie die de lezer een unieke en lezenswaardige blik achter de schermen biedt – en een waarmee Jiménez zichzelf voorlopig buitenspel heeft gezet, want het is niet waarschijnlijk dat hij de komende jaren nog een functie binnen de traditionele Spaanse pers zal kunnen opnemen. Het is te hopen dat zijn moedige getuigenis niet alleen de aandacht heeft gevestigd op het machtsmisbruik waaronder El Mundo en andere kranten gebukt gaan, maar ook een belangrijk moreel kompas zal blijken voor toekomstige journalisten.

Beide hier besproken boeken verwerpen oude, vastgeroeste machtsstructuren en het gemak waarmee ze andersdenkenden nog altijd straffeloos het zwijgen op weten te leggen. Germán Labrador Méndez, met zijn studie over de vergeten democratische idealen van drie generaties jongeren tussen dictatuur en democratie, en David Jiménez, in een ongewoon scherpe veroordeling van hedendaags machtsmisbruik in de Spaanse pers, tonen veertig jaar na de Transición dat Spanje de overgang naar een volwaardige democratie nog altijd niet heeft afgerond, en dat het anders kan en moet.