Advertentie
Princeton-university-press

Staalkaart van het progressieve economengilde

Het uitgangspunt dat Paul Teule ontwaart in Economics and the Left is dat economische processen alleen te begrijpen zijn als je ze van meerdere kanten bestudeert. Al hebben de economen die C.J. Polychroniou voor deze bundel interviewde natuurlijk wel iets gemeen: ze zijn allemaal links.

Besproken boeken

Hoe komt een jonge economiestudent uit het onder het militaire bewind zuchtende Zuid-Korea van de jaren tachtig terecht in Cambridge? En hoe groeit die student, die bovendien een behoorlijke achterstand in de Engelse taal heeft, uit tot een vooraanstaande econoom die inmiddels twee miljoen boeken heeft verkocht?

In Economics and the Left, een interviewbundel met vierentwintig vooraanstaande progressieve economen, lezen we welke reis ontwikkelingseconoom en bestsellerauteur Ha-Joon Chang heeft moeten afleggen om te komen waar hij nu is. Naast de dertig uur durende fysieke reis naar Engeland komt vooral zijn intellectuele reis aan bod. We lezen hoe Chang beïnvloed is door zowel Karl Marx als Friedrich Hayek en Herbert Simon, en hoe zijn promotor Robert Rowthorn hem liet kennismaken met uiteenlopende takken van de economische wetenschap.

De samensteller van de bundel, de relatief onbekende econoom C.J. Polychroniou, heeft met Economics and the Left in feite vierentwintig intellectuele biografieën bijeengebracht. Naast Chang passeert een bonte verzameling bekende en minder bekende economen de revue: van Robert Pollin, Gerald Epstein, Nancy Folbre en William Milberg tot James K. Galbraith en van Jane D’Arista, Kostas Lapavitsas en James Boyce tot Juliet Schor. Het idee van de bundel ontstond tijdens een gesprek met Pollin en Epstein, de directeuren van het Political Economy Research Institute (PERI) van de Universiteit van Massachusetts. PERI is een academische oase van intellectuele en methodologische diversiteit, en een van de weinige plekken waar jonge promovendi nog verplicht economische geschiedenis wordt onderwezen.

Pollin en Epstein hielpen Polychroniou met het kiezen van de  geïnterviewden, waardoor het ons-kent-onsgehalte van de bundel relatief groot is. Toch stoort dit niet, omdat het scala aan onderzoeksgebieden groot is en je door de diversiteit van de geïnterviewden veel informatie en inzichten meekrijgt.

Pollin en Epstein hielpen Polychroniou met het kiezen van de  geïnterviewden, waardoor het ons-kent-onsgehalte van de bundel relatief groot is. Toch stoort dit niet, omdat het scala aan onderzoeksgebieden (onder andere arbeidsmarkt, gezondheidszorg, klimaat en corona) groot is en je door de diversiteit van de geïnterviewden, zowel qua geboorteland (van China tot Zuid-Afrika), als discipline (onder andere sociologie, politicologie, geschiedenis en filosofie) en aanvliegroute (zoals de neoklassieke economie, het marxisme en het institutionalisme) veel informatie en inzichten meekrijgt. Het uitgangspunt van de bundel is dan ook dat economische processen eigenlijk alleen te begrijpen zijn als je deze van meerdere kanten bestudeert.

You will ruin my fucking weekend

Wat de geïnterviewden ‘links’ of ‘progressief’ maakt, is niet helemaal duidelijk. Polychroniou stelt dat ze allemaal de wereld willen begrijpen en tegelijkertijd willen veranderen – een echo van Marx’ beroemde laatste stelling over Feuerbach – maar die houding is niet per se voorbehouden aan links. Ook de stelling van James Boyce dat progressieve economen zich niet zozeer aan de linkerkant van de as staat-markt positioneren, maar links op de as democratie-oligarchie, en zich vooral verzetten tegen de concentratie van rijkdom en macht bij bedrijven en de overheid, is niet helemaal sluitend. Veel conservatieve vrijemarkteconomen zien een goedwerkende markt juist als het middel tegen machtsconcentraties, zowel in de private als in de publieke sector.

Het verschil zit hem in het principieel en gepassioneerd nastreven van een eerlijkere verdeling van welvaart, kansen en politieke macht, in combinatie met het inzicht dat het idee dat een geprivilegieerde klasse uiteindelijk ook de allerarmsten ten goede komt – kortweg trickle-down economics – failliet is. Welvaart toegankelijk maken vergt veel meer organisatie, beleid en randvoorwaarden dan de laisser-faire-econoom denkt. Polychronious geïnterviewden lijken allen ergens in hun achtergrond te hebben meegekregen hoe kansrijk herverdeling kan zijn. Emeritus hoogleraar Nancy Folbre vertelt bijvoorbeeld hoe ze opgroeide in een gezin met een vader die als manusje-van-alles werkte voor een disfunctionele Texaanse miljonairsfamilie. Met geld koop je geen geluk, drukte hij de kleine Nancy op het hart. Maar, reageerde zij, je kunt er dan toch geluk mee kopen voor anderen die het echt nodig hebben?

Welvaart toegankelijk maken vergt veel meer organisatie, beleid en randvoorwaarden dan de laisser-faire-econoom denkt.

Bijzonder inzichtelijk en vermakelijk is ook de anekdote van William Milberg, de decaan van de New School for Social Research in New York, over zijn samenwerking met de vermaarde econoom Robert Heilbroner (1919-2005), bekend van het jaloersmakend goed geschreven The Worldly Philosophers (1953), een van de meest verkochte economieboeken ooit. Milberg legt uit hoezeer Heilbroner zijn denken in en door het schrijfproces vormgaf. Als hij niet schreef, was hij gedesoriënteerd en niet te genieten. Toen Milberg een keer had verzuimd om een hoofdstuk van een boek dat ze samen schreven op de afgesproken vrijdag op zijn vakantieadres af te leveren, belde Heilbroner hem kwaad op: ‘You will ruin my fucking weekend if you don’t get me that chapter!’ Heilbroner gebruikte overigens nooit een tekstverwerker: hij schreef alles met pen, corrigeerde zichzelf met Tipp-Ex en redigeerde zijn teksten door met de keukenschaar zinsdelen los te knippen en elders weer vast te nieten. Zo moeiteloos als zijn teksten lezen, schreef hij dus niet.

Reageren, doorvragen, doorzagen

De vraag voor wie Economics and the Left bedoeld is, is lastig te beantwoorden. Als je het werk van Heilbroner niet kent, betekent de bovenstaande alinea vrij weinig. Sowieso vergt de bundel de nodige voorkennis waarvoor je academisch, politiek, of beleidsmatig veel met economische discussies in aanraking moet zijn geweest. Afgaand op de steunbetuigingen op de achterflap leert zelfs de gemiddelde heterodoxe hoogleraar economie nog het een en ander van deze bundel. De interviews bieden een staalkaart van het progressieve economengilde, waar de leden zelf ook nog wat aan hebben.

Wat helpt is dat Polychroniou achter elk interview een lijst met publicaties heeft opgenomen, werk van zowel de geïnterviewde zelf als van zijn of haar inspiratiebronnen. Wat ook helpt is dat hij zijn interviews schriftelijk heeft afgenomen: hij stuurde iedereen een gepersonaliseerde reeks vragen en stelde daarbij geen voorwaarden aan de antwoorden. Dit levert goed doordachte teksten op die rijk gelardeerd zijn met onderzoek en data. Het helpt om je eigen onderzoek nog even te raadplegen als er naar je intellectuele wortels wordt gevraagd. Of om nog even de besmettingscijfers erbij te kunnen pakken om een vraag over de corona-aanpak van je thuisland te beantwoorden.

Polychroniou moet het doen met – en heeft het schijnbaar gelaten bij – de eerste ronde aan antwoorden die hij kreeg. Hij heeft dus niet kunnen reageren of doorvragen, laat staan doorzagen.

Maar hier raken we ook aan de makke van de bundel: er is geen sprake van echte interviews. Polychroniou moet het doen met – en heeft het schijnbaar gelaten bij – de eerste ronde aan antwoorden die hij kreeg. Hij heeft dus niet kunnen reageren of doorvragen, laat staan doorzagen. Het moge zo zijn dat zijn bundel naar eigen zeggen een ‘ontvlambaar brouwsel van ideeën’ bevat, maar door zijn aanpak is er geen sprake van chemie tussen hem en zijn gesprekspartners.

Dat is op diverse punten in het boek jammer. Wanneer James Kenneth Galbraith bijvoorbeeld wordt gevraagd of zijn vader, econoom, schrijver en diplomaat John Kenneth Galbraith (1908-2006), zijn interesse voor economie heeft gewekt, ontkent hij dit gek genoeg. Wel zou zijn vader hem een aantal ideeën, waarden, gewoonten en vaardigheden – zoals duidelijk formuleren – hebben meegegeven; daar wil je als lezer meer over horen. Galbraith voegt zelf ook nog toe dat de economen uit de generatie van zijn vader veel interessanter en invloedrijker waren dan economen uit latere generaties. Een boude uitspraak, waar je omwille van zowel intellectueel-biografische als intellectueel-historische redenen het naadje van de kous van zou willen weten.Al met al biedt Economics and the Left een rijkgevulde en onderhoudende bundel waarmee je vervolgens als lezer verder op onderzoek uit kunt gaan. Het is als het ware een voorslagwerk. Tegelijkertijd mis je Polychronious zichtbare hand, die richting had kunnen geven aan de (nu alfabetisch geordende) interviews, en ontbreekt zijn persoonlijke perspectief. Polychroniou zet anderen graag in het zonnetje, getuige eerdere interviewbundels, waaronder meerdere boeken waarin hij Noam Chomsky aan het woord laat, boeken waarin hij wel het gesprek met zijn geïnterviewde aangaat. Economics and the Left blijft helaas meer een verzameling losse teksten, met als voordeel dat de geïnterviewden de ruimte krijgen om rustig hun verhaal te doen. Maar dit gaat toch ook ten koste van de eigenheid, en misschien ook wel de politieke impact die zowel Polychroniou als zijn geïnterviewden duidelijk nastreven.