Advertentie
Princeton-university-press

De lange schaduw van visuele propaganda

Verwijzingen naar het nationaalsocialisme van de vorige eeuw zijn nog steeds niet weg te denken uit het huidige maatschappelijk debat. Maar wat houdt deze aanhoudende aandacht voor Hitler als belichaming van het kwaad precies in stand? Kees Ribbens onderzoekt het recent verschenen Adolf Hitler. De beeldbiografie van Erik Somers en René Kok, en of de term ‘beeldbiografie’ wel recht doet aan de propagandistische aard van de beelden die het behelst.

Besproken boeken

Het is praktisch ondenkbaar om Adolf Hitler niet te zien als de twintigste-eeuwse belichaming van het absolute kwaad, zowel in concrete als abstracte zin. Die belichaming wordt sinds de Tweede Wereldoorlog telkens opnieuw bevestigd, steeds weer afgestemd op een eigentijds publiek. Een bekend voorbeeld daarvan dook nog niet zo lang geleden op nadat het Russische leger Oekraïne was binnengevallen. Time Magazine publiceerde 24 februari jl. een cover met een Russische invasietank en de veelzeggende tekst: ‘The Return Of History. How Putin Shattered Europe’s Dreams’. Patrick Mulder, een grafisch ontwerper uit Wales met de handle @MrPatrickMulder, achtte dit beeldgebruik ongeïnspireerd en lanceerde vier dagen later een alternatief ontwerp dat razendsnel rondging op sociale media. Achter een foto van Poetin blijkt niemand minder dan Hitler schuil te gaan; het tonen van slechts een fragment van een zwart-witfoto met nauwelijks meer dan diens kenmerkende snor volstond. De toelichting van de ontwerper spreekt boekdelen: ‘I used the image of Hitler because – strategic and ideological comparisons aside – he is the embodiment of evil.’

Fascinatie in woord en beeld

Zeker vanuit westers perspectief is de Tweede Wereldoorlog het collectieve ijkpunt van goed en fout, en biedt het de meest vertrouwde en meest aansprekende tegenstelling tussen vrijheid en onvrijheid, tussen daders en slachtoffers. Zolang deze oorlog ons op dat niveau moreel en maatschappelijk blijft fascineren, en tegelijkertijd de behoefte blijft bestaan om hem voor de morele duidelijkheid op te hangen aan één menselijk gezicht, zal ook de aandacht voor degene die we als kern beschouwen van deze dramatische geschiedenis voortbestaan. Die interesse, gestoeld op een combinatie van verontwaardiging, afschuw en een fascinatie voor het absolute kwaad, komt op tal van manieren tot uiting. Wie de bibliotheekcatalogus van het NIOD raadpleegt, kan zien dat daar meer dan vijfentwintighonderd publicaties over Hitler op de planken staan. Om dat in perspectief te plaatsen: diezelfde bibliotheek telt minder dan vierhonderd titels over vooraanstaande tijdgenoten als Mussolini, Stalin en Churchill. Indien we de eerstgenoemde zoekopdracht digitaal en wereldwijd uitvoeren, en Hitler als zoekbegrip intikken bij Google, dan vinden we honderden miljoenen online resultaten – een getal waar nauwelijks een voorstelling van valt te maken.

Ook Google Images levert talloze treffers op aan historisch beeldmateriaal en nieuw vervaardigde illustraties. Daartoe behoren onder meer originele foto’s uit de Beeldbank WO2. Dit online beeldarchief bevat niet alleen meer dan vijfendertighonderd foto’s met een afbeelding van of verwijzing naar Hitler, maar vormt ook een natuurlijke – of althans: digitale – habitat voor Erik Somers’ en René Koks vierhonderd pagina’s tellende boek Adolf Hitler. De beeldbiografie. Al decennialang maken deze beide historici het Nederlandse publiek vertrouwd met het rijke visuele bronnenmateriaal uit de Tweede Wereldoorlog, waarbij ze een indrukwekkende bandbreedte bestrijken: van de gehele oorlog tot de bezettingsjaren in Amsterdam, en van de Jodenvervolging tot Hitler. Daarmee verschuift hun vizier niet alleen van Nederland naar Duitsland, en van groep naar individu, maar bovenal van slachtoffers naar dader.

Propaganda zet de toon

In het kloeke boek, product van jarenlange inspanningen in uiteenlopende archieven en fotocollecties in onder meer Duitsland en de Verenigde Staten, concentreren zij zich op het beeld van Hitler als politiek wezen in de verschillende hoedanigheden – van politicus tot staatshoofd, van partijleider tot opperbevelhebber – en op de verspreiding van deze beelden in Duitsland tijdens zijn leven. De auteurs tonen zich daarbij bewust van de instrumentele inzet daarvan. Hitler was immers niet zomaar hoe hij was en hoe hij overkwam; hij was een zorgvuldig geregisseerde verschijning. Zijn persoon en zijn weerklank zijn niet los te zien van het oogmerk waarmee veel – zo niet alle – foto’s destijds gemaakt en gereproduceerd werden. Doelbewuste mythevorming maakte hem tot leidsman en redder; succesvolle propaganda presenteerde hem als visionair en strateeg.

Waar propagandistische foto’s de werkelijkheid trachten te idealiseren, is voorzichtigheid geboden. Maar wie de duiding van het beeld combineert met op tekst gebaseerde kennis, verrijkt uiteindelijk het begrip van het verleden.

Door de overheersende werking van in scène gezet beeldmateriaal dienen we voorzichtig te zijn met het gebruik van de meer neutraal klinkende aanduiding ‘(beeld)biografie’. Een biografie is een analyse van iemands leven, het tracht de drijfveren en beweegredenen inzichtelijk te maken en verbindt deze aan de daden van de hoofdpersoon en aan diens interacties met tijdgenoten. Aan destijds op foto vastgelegde daden en aan ontmoetingen met tijdgenoten ontbrak het Hitler geenszins, daarvan getuigen tal van uiteenlopende, aansprekende, vaak onbekende voorbeelden in het boek. Veel lastiger is het om Hitlers motieven en intenties in beeld te brengen. Waar de meer traditionele, op tekst gerichte historicus in het gunstigste geval kan beschikken over persoonlijke stukken en andere egodocumenten, over gespreksverslagen en interviews, realiseert de fotohistoricus zich dat fotografie als biografische bron en illustratie onmiskenbaar begrensd is. Foto’s kunnen veel vastleggen, bedoeld en onbedoeld, maar tonen in beginsel alleen wat tastbaar en zichtbaar is. En waar propagandistische foto’s de werkelijkheid, en zelfs een beoogde toekomstige werkelijkheid, trachten te idealiseren, is voorzichtigheid geboden. Maar wie de duiding van het beeld combineert met op tekst gebaseerde kennis, verrijkt uiteindelijk het begrip van het verleden.

Dat foto’s vooral een buitenkant tonen doet geen afbreuk aan hun zeggingskracht, maar het is een factor om rekening mee te houden, met name als het om foto’s gaat die merendeels gemaakt zijn vanuit propagandistische overwegingen. In hun inleiding tonen de auteurs zich ervan bewust dat het geen eenvoudige opgave is om tot een gebalanceerde visuele representatie te komen van Hitlers leven en werk. In alle eerlijkheid hebben zij in die inleiding het kopje ‘Een afgewogen biografisch beeld’ dan ook voorzien van een veelzeggend vraagteken. Dat weerspiegelt een wezenlijke worsteling voor wie zijn tanden zet in de uitgebreide maar ontegenzeggelijk gekleurde visuele erfenis van ‘de Führer’. Doordat de auteurs de focus richten op Hitlers bestaan als politiek wezen, en daarbij de mythevorming willen belichten die hier zo nauw mee verweven is, begint hun werk niet bij de vroegste kinderfoto’s van de kleine Adolf, maar vormt 1923 de start van hun rijke overzicht (al veroorloven ze zich later in het boek wel twee kleine uitstapjes naar de Eerste Wereldoorlog). Op dat moment is Hitler niet alleen het boegbeeld van de NSDAP, maar heeft hij ook doelbewust besloten zich te laten fotograferen ten behoeve van de pers, als gezicht van die partij. De fotografische erfenis van zowel Hitler als het nazisme lijken daardoor sindsdien in belangrijke mate samen te vallen; het is per definitie een weloverwogen publieke erfenis.

Dat het begrip propaganda meer dan honderdvijftig keer opduikt in de beeldbiografie, laat zien dat de auteurs ervan doordrongen zijn hoezeer dit de essentie vormt van hun onderwerp. Het beeldgebruik van de nazi’s was niet vrijblijvend ter verstrooiing, maar was functioneel, of beter nog: manipulatief. Het toonde niet simpelweg een blik op wat er te zien was, nee, het toonde de blik van hoe iets volgens de nazi’s gezien moest worden. Dat vereiste op allerlei manieren sturing, het vroeg om selectiviteit. En dat maken de auteurs al direct duidelijk door hun inleiding te illustreren met een afgewezen foto (zie afbeelding) die de nazi’s niet konden gebruiken om hun opgeschoonde zelfbeeld uit te dragen (een vriendelijk ogende Hitler begroet een kind, maar zijn geüniformeerde entourage straalt desinteresse en grimmigheid uit). De wijze waarop dat zelfbeeld verspreid werd vormt een belangrijk bestanddeel van de chronologisch-thematische beeldbiografie die tevens de veelzijdige wijze toont waarop al dat fotomateriaal de wereld in werd geholpen. Het bereik bleek laagdrempelig en veelomvattend, waardoor het contact met de vele beelden onvermijdelijk was. Dit laat zien hoezeer de aanwezigheid van totalitaire beelden genormaliseerd was in een samenleving die dit veelal zag als een positieve verworvenheid van het moderne leven.

Adolf Hitler. De beeldbiografie p.6: ‘Lünen, Noordrijn-Westfalen, 29 juni 1934. Hitler bezoekt een opleidingskamp van de Reichsarbeitsdienst (RAD) – Heinrich Hoffmann, NARA’. Uit de Collection Heinrich Hoffmann in de National Archives and Record Administration (NARA) in Washington DC.

De verleiding van nabijheid

Duitse burgers werden niet alleen ongevraagd geconfronteerd met afbeeldingen van hun staatshoofd in de publieke ruimte, ook kozen ze er zelf voor om afbeeldingen van de Führer in huis te halen of te verspreiden. Zo namen zij bijvoorbeeld prentbriefkaarten met zijn beeltenis op in hun eigen fotoalbum, waardoor Hitler welhaast lid van de familie werd. Wijdverspreid waren ook de fotoboeken van Heinrich Hoffmann, vanaf 1923 Hitlers officiële hoffotograaf en propagandist, impliciet de tweede hoofdpersoon van deze beeldbiografie. Hitlers aanhangers zagen in fotoboeken als Hitler in seiner Heimat en Mit Hitler im Westen graag de grote openbare momenten vastgelegd waarop het Duitse zelfvertrouwen onderstreept werd, van Hitlers ambtsaanvaarding als kanselier tot zijn hoofdrol bij de Olympische Spelen in 1936 en zijn overwinningsbezoeken aan bezet Warschau en Parijs. Evenzeer hadden lezers interesse in het fotoboek Hitler wie ihn keiner kennt, dat een huiselijke setting liet zien die kleinburgerlijke en vreedzame identificatiemogelijkheden suggereerde.

Foto’s van Hitler aan het kegelen, samen met zijn hond, of staand bij het graf van zijn ouders – ondanks een persoonlijke dimensie zijn het bovenal beelden die in potentie bijdragen aan de mythevorming, door de geportretteerde doelbewust onschuldig en apolitiek te maken.

Ook de Beeldbiografie kent een royaal hoofdstuk ‘Privéleven’. We zien de Führer in beelden waarop hij soms minder gespannen lijkt dan op de momenten waarop politiek met een hoofdletter werd geschreven. Niet alle foto’s in dit hoofdstuk werden destijds gepubliceerd, maar ze werden wel gemaakt in een omgeving waarin propaganda de dominante manier van communiceren was. In hoeverre kun je dan eigenlijk nog spreken van privéopnames, ook als die foto’s gemaakt zijn door Eva Braun, oud-medewerkster van de firma Hoffmann? Foto’s van Hitler aan het kegelen, samen met zijn hond, of staand bij het graf van zijn ouders – ondanks een persoonlijke dimensie zijn het bovenal beelden die in potentie bijdragen aan de mythevorming, door de geportretteerde doelbewust onschuldig en apolitiek te maken. Dit idee van een vertrouwd aandoende medemenselijkheid komt ook elders in het boek naar voren. Tientallen foto’s tonen Hitler in gezelschap van één of meerdere kinderen, als verbeelding van een vader des vaderlands die er voor iedereen was. Het zegt iets over de verleiding die uitging van zijn aanwezigheid, van zijn ideologie. Eenzelfde soort aantrekkingskracht spreekt uit de opgenomen foto’s waarin Hitler wordt omringd, toegejuicht en ronduit aanbeden. De bevlogenheid van zijn aanhangers, jong en oud, vormt een blijk van het succes van de propagandistische mythevorming.

Blijvend buiten beeld?

Om enige grip te krijgen op die wisselwerking tussen de hoofdpersoon en zijn umfeld hebben de auteurs ervoor gekozen om circa vijfentwintig foto’s op te nemen waarop Hitler zelf niet in beeld staat, maar die zicht bieden op zijn entourage, een zwaaiende menigte, en luisteraars naar zijn radiorede. Het is een lovenswaardige keuze om, door het verruimen van de selectiecriteria, het beeld van de hoofdpersoon op indirecte wijze enigszins te verbreden en daarmee te verhelderen. Maar het roept ook de vraag op wat er in deze ruimere context niet of veel minder in beeld komt. Welke beperkingen brengen deze bronnen immers met zich mee? Soms gaat het om details, zoals de leesbril van de Führer die met regelmaat geretoucheerd wordt. Maar in symbolische zin vond dat retoucheren, dat selectief verfraaien en verdraaien, op veel grotere schaal plaats, nog voordat de fotograaf het beeld vastlegde. We zien Hitler enkele malen opduiken in veroverd gebied, in België en Frankrijk, in Polen en de Sovjet-Unie. Maar de overwonnen volkeren blinken daarbij doorgaans uit door afwezigheid, net zomin als we uit Duitsland beelden te zien krijgen van Hitler in aanwezigheid van Jehova’s getuigen, communisten, of Roma en Sinti. Terecht stellen de auteurs in hun inleiding dat het misdadige karakter van het regime consequent buiten beeld werd gelaten: ‘Hitlers centrale rol bij onderdrukking, vervolging en moord bleef in de jaren 1933-1945 dus in alle opzichten buiten beeld. Zijn misdaden kunnen ook in dit boek slechts op indirecte wijze aan de orde worden gebracht.’ Dat roept de vraag op in hoeverre de aanduiding ‘beeldbiografie’ passend is.

Het buiten beeld blijven geldt in de overtreffende trap voor de misdaad die centraal is komen te staan in de collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en het nationaalsocialisme: de Holocaust. De Jodenvervolging is niet volledig afwezig in de beeldbiografie, maar komt minder expliciet aan bod dan de persoonlijke beeldvorming die de auteurs centraal stellen. Een foto genomen in de Rijksdag op 30 januari 1939 toont Hitler als spreker die de zesde verjaardag van zijn machtsovername onderstreept door in zijn redevoering letterlijk ‘de vernietiging van het Joodse ras in Europa’ in het vooruitzicht te stellen. In beeld zien we enthousiaste nazi’s met opgeheven rechterarm, in de hele zaal is geen enkele Jood waar te nemen. De visuele bronnen en het daarin gehanteerde perspectief schieten hier tekort om de Jodenvervolging te belichten. Tegelijkertijd geeft het ook aan hoe invloedrijk de overgeleverde propaganda in al zijn selectiviteit acht decennia na dato nog altijd kan zijn.

De beeldbiografie roept vragen op over de werking en de lange nawerking van beelden die we serieus moeten nemen, hoe verwerpelijk de ideologie die ze representeren ook is.

Het is een kwestie die we als beeldhistorici aan de orde moeten blijven stellen: hoe afhankelijk zijn we van propagandistisch bronnenmateriaal? Wat kunnen we daar, juist in onze zo door beeldcultuur gedomineerde tijd, voor tegenwicht aan bieden? Hoe doen we recht aan het verleden, en zeker aan die elementen van de geschiedenis die ooit bedoeld waren om genegeerd en vergeten te worden? Het belichten en illustreren van de alom aanwezige Hitler-propaganda in deze beeldbiografie maakt duidelijk hoe overrompelend de toenmalige stortvloed aan beelden in het Derde Rijk geweest moet zijn. De veelheid aan bijeengebrachte beelden helpt bovendien om Hitler te concretiseren, waardoor hij misschien iets minder makkelijk gereduceerd kan worden tot een haast blanco canvas waar we bijna een eeuw later zonder al te veel nuances van alles en nog wat op kunnen projecteren. De beeldbiografie roept vragen op over de werking en de lange nawerking van beelden die we serieus moeten nemen, hoe verwerpelijk de ideologie die ze representeren ook is. Deze rijke beeldbiografie is een eerste stap voor een wezenlijke bijdrage aan die broodnodige reflectie.