Advertentie
Princeton-university-press

Bruiklener

In dit Joost Zwagerman Essayprijs winnende essay vertelt Falun Ellie Koos over hun ervaring als postbode, student en schrijver. Via diverse bruikleenovereenkomsten maakt Koos invoelbaar hoe maatschappelijke stijgers hun leven in sociale schizofrenie door kunnen brengen: ‘Na het stijgen groeit het besef dat wat je achterlaat niet “normaal” is. Je ontdekt je eigen afwijkingen en voelt hoe je niet in de nieuwe wereld past.’

Brievenbusexpert

Ik begon in december 2020 als postbezorger voor PostNL. Dat is voor de post de drukste maand van het jaar. Mensen doen hun aankopen liever vanuit hun warme huizen wanneer het buiten koud is en kopen extra veel rond kerst. Dit jaar is er ook nog corona, dus wordt er nog meer dan normaal besteld. Als ik mijn collega’s moet geloven is het nog nooit zo druk geweest. Elke dag loop ik met mijn loodzware kar met postzakken dezelfde route, een oude wijk in Utrecht. Door regen, hagel en sneeuw langs dezelfde straten met honderden bol.com-pakketjes die door de brievenbus zouden moeten passen maar dat alleen met grof geweld doen. Ik ben een brievenbusexpert. Ik weet precies welke brievenbussen klemmen, welke een vervelende zak aan de achterkant hebben waardoor lange brieven er niet in passen, welke uit elkaar vallen wanneer je er te hard tegen duwt en welke er dichtslaan als een berenklem en je vingers bijna breken.

Ik heb vingerloze handschoenen aan omdat ik anders de brieven niet kan vastpakken. Door de kou is de huid van mijn vingers kapot. Mijn nagelriemen bloeden. Ik smeer het bloed expres aan de post af voor ik het door de bus duw zodat de bewoners van deze dure herenhuizen weten dat hun post niet vanzelf bezorgd wordt.

Ik kijk in het voorbijgaan bij de huizen naar binnen. Mijn blik wordt er als vanzelf naartoe gezogen. Naar het warme, knusse licht achter de ramen. Laat me de hond zijn in die mand. De lamp naast die bank. Of die gevallen paraplu waar mensen over zullen struikelen.

Een rode, Nederlandvormige wolk heeft zich volgens buienradar boven het land gevestigd. Ik hou mijn posttassen zo goed mogelijk dicht om de post droog te houden maar ze waaien steeds open. Ik zweet me rot in het plastic stofje van mijn PostNL-regenjas en mijn wenkbrauwen raken zo verzadigd met water dat ze doorbreken en de regen in mijn ogen uitstorten. In de PostNL-werknemersapp kun je zien welke klachten er binnenkomen over jouw wijk. Daar zag ik over mijn wijk al eens de klacht: ‘De post was zeiknat!’ 

‘Ja trut, het regent’, had ik willen zeggen maar de optie om te reageren is er niet. Vooralsnog geen klachten over bloed.

In een goot zie ik een verzopen briefje van vijftig liggen. Het kan nooit echt zijn. Niemand verliest een briefje van vijftig. Toch kan ik het niet laten het te controleren. Ik steek de straat over en raap het briefje op. Inderdaad, de achterkant van het papier is wit en het verpulvert tot drab in mijn handen. 

Ik heb één keer in mijn leven echt geld op straat gevonden. Het was een briefje van twintig en ik was klein. Ik kwam nog niet tot de navel van mijn moeder. 

Ik raapte het biljet van de straat en zwaaide er triomfantelijk mee naar haar. In mijn herinnering is ze het ene moment best een eind van me weg en staat ze het volgende ogenblik recht voor me. Ze rukt met haar ene hand het biljet uit mijn knuistje en duwt mij tegelijkertijd met haar andere tegen mijn borst met kracht weg. Ik val achterover en klap met mijn achterhoofd op de stenen. Scherpe pijn. Ik huil. Mijn moeder heeft het briefje tegen haar borst geklemd. Terwijl ze schichtig om zich heen kijkt trekt ze me aan mijn bovenarm overeind en laat niet los als ze begint te lopen. Ik dribbel huilend achter haar aan, mijn achterhoofd bonst. Ze sist naar me. 

Een leven lenen

Dat ik na mijn studie tegen minimumloon postbode ben geworden voelt niet meer dan logisch. Terug naar de ‘echte wereld’. Mijn vier studiejaren ervoer ik toch al als een leven dat ik even leende. Omdat ik alleen een mavodiploma had ben ik er op drieëntwintigjarige leeftijd binnengekomen via een 21+ toets, daarmee bewijzend dat ik ‘hbo-denkniveau’ had. Ik wist wel dat ik te slim was geweest voor de mavo, ik verveelde me kapot en heb nooit hoeven leren. Ik had enkele klasgenoten die doorstroomden naar de havo, maar ik moest zodra ik de middelbare school had afgerond huur aan mijn moeder gaan betalen, anders mocht ik er niet blijven wonen. Dus ik moest geld gaan verdienen.

Ik had nooit nieuwsgierig leren zijn. Ik was gewend om alleen de hoognodige informatie te vergaren, dat wat nodig is om je te redden. Daar zit een deur, daar een raam. Dat is de vluchtroute. 

Toen ik eindelijk ging studeren dacht ik dat die mogelijkheid op ieder moment uit mijn handen gegrist zou kunnen worden dus jaste ik de studie er in een moordend tempo doorheen, zorgde dat ik nooit een puntje achterliep.

Veel studiegenoten pakten het rustiger aan. Ze liepen bewust vertraging op omdat ze meer tijd wilden om zich te ontwikkelen. Wanneer ze een vraag kregen konden ze minutenlang stil zijn, gewoon om na te denken. Hun nieuwsgierigheid naar mij maakte me wantrouwig. Ik had nooit nieuwsgierig leren zijn. Ik was gewend om alleen de hoognodige informatie te vergaren, dat wat nodig is om je te redden. Daar zit een deur, daar een raam. Dat is de vluchtroute. 

Ik voelde me dommer en lomper dan mijn klasgenoten en vond het moeilijk om verbinding te maken. Ik wist ook wel dat dit aan mij lag, dat hun interesse in mij oprecht was. Maar dat je weet dat het aan jou ligt betekent nog niet dat je het kan veranderen. Het was als naar de huisarts gaan met buikpijn en steeds weer te horen krijgen dat de oorzaak stress is. Ik weet het, maar ik heb nog steeds buikpijn.

Het schijnt dat veel eerstegeneratiestudenten kampen met psychosociale problemen. Zoals overgevoeligheid voor afwijzing, een laag zelfbeeld, bang zijn voor sociale situaties, wantrouwen naar andere mensen en gevoelens van minderwaardigheid. Ze dragen het milieu waarin ze zijn opgegroeid altijd met zich mee, ook als ze na hun studie gaan werken; het arbeidsethos van hun ouders, maar ook wantrouwen ten opzichte van instanties en leidinggevenden en de neiging zichzelf weg te cijferen. Ze houden het knagende gevoel dat ze niet in de hogere sociale positie thuishoren. Alsof ze van huis gelopen zijn en nooit met dat lopen kunnen stoppen.

Ik pas in het plaatje. Al kiezen eerstegeneratiestudenten ook vaak voor ‘succesopleidingen’ als rechten, geneeskunde of bedrijfskunde en opteren ze minder vaak voor studies met selectie.

Daar past de kunststudie ‘Writing for Performance’ met een toelatingsaantal van zestien studenten per jaar, dan weer niet tussen. Auditie doen voelde een beetje zoals het kopen van een staatslot, wat ik toen maandelijks deed. Zo kon ik een tijdje dromen over miljoenen: ik zou ontslag kunnen nemen, mijn moeder een smak geld kunnen geven en een huisje kunnen kopen helemaal voor mij alleen.

Ik fantaseer graag over het onmogelijke, waarschijnlijk kijk ik daarom ook bij die huizen naar binnen. 

Samira

Mijn moeder waarschuwde me toen ik ging studeren dat ik nooit ergens goedkoper zou kunnen wonen dan bij haar, dus dat ik beter gewoon in Maarssenbroek kon blijven. We woonden in een sociale huurwoning, ooit was de hele buurt sociale huur geweest maar telkens als er iemand wegging werd dat huis verkocht. Ze wilden van de hele buurt af en zaten te wachten tot we zouden oprotten. Maar we konden nergens heen. Dus werden we meer en meer omringd door huiseigenaren. 

De enige andere sociale huurder die overbleef was een kleine, pittige vrouw waar mijn moeder altijd ruzie mee heeft omdat die een relatie heeft met onze directe buurman en ze ervan overtuigd is dat mijn moeder hem van haar af probeert te pakken. Als kind kende ik haar alleen maar als ‘de moeder van Romana en Romeo’ en mijn moeder refereert altijd aan haar als ‘dat achterlijke wijf’ of ‘het’. Maar ze heet Samira.

Toen we allemaal nog sociale huurders waren ging het gerucht dat ze haar kinderen urenlang in de schuur opsloot, de buren hadden ze gedempt horen huilen en smeken. ‘Jullie hebben het maar goed hier,’ zei mijn moeder wanneer dat ter sprake kwam. Zij sloot me niet op, als ik stout was dreigde ze alleen me naar mijn vaders caravan te verbannen. Effectief.

De dochter Romana is een jaar jonger dan ik maar ze speelde niet met mij, ze speelde nooit. Paradeerde alleen maar loom door onze buurt als een vogel die niet kan vliegen en snauwde in een perfecte nabootsing van haar moeder de andere buurtkinderen af. Ze had dezelfde soort bloeduitstortingen in haar nek als haar moeder, alsof zuigzoenen erfelijk waren. Toen ik vijftien was verhuisde ze weg. Samira en Romeo bleven.

Samira noemt mij nu nog altijd Kuifje omdat ik toen ik dertien was een paar maanden een hanenkam heb gehad. Ze roept het op een hoog toontje, als tegen een kleine hond. Ze heeft met mij geen problemen maar ze belt midden in de nacht minutenlang bij ons aan om mijn moeder te pesten. Ze jat onze fietslichten, onderschept onze pakketjes en smeert twee keer haar eigen poep op onze voordeur. Romeo woont nog steeds bij haar maar houdt zich overal buiten. Dat doe ik eigenlijk ook. De huiseigenaren kijken naar ons met stinkende ogen, deze wijk met zijn dode stenen kotst ons uit. 

Maatschappelijke stijgers brengen de rest van hun leven in sociale schizofrenie door: het gevoel in twee werelden te leven en je in geen van beide thuis voelen.

Ondanks mijn moeder ging ik in mijn tweede jaar op zoek naar een kamer in Utrecht. Ik werd veel afgewezen. Mijn moeder vertrouwde me na een afwijzing een keer toe dat ze er opgelucht over was. Ik snap wel dat ik nooit gekozen werd, mensen kunnen die wanhoop ruiken: ik voelde me niet thuis en dus hoorde ik er inderdaad niet. Uiteindelijk mocht ik met een bruikleenovereenkomst toch een kamer betrekken. Toen heb ik mijn moeder nog wel bitter toegestoken dat het wel degelijk goedkoper was dan huren bij haar. ‘Zoek het ook maar uit,’ zei ze.

Politicoloog Tim S Jongers zegt in zijn essay ‘Wie hard werkt komt er niet’ dat maatschappelijke stijgers de rest van hun leven in sociale schizofrenie doorbrengen: het gevoel in twee werelden te leven en je in geen van beide thuis voelen. Na het stijgen groeit het besef dat wat je achterlaat niet ‘normaal’ is. Je ontdekt je eigen afwijkingen en voelt hoe je niet in de nieuwe wereld past, maar kunt ook niet terug naar de oude.

Antikraak

Na een jaar ben ik weer gestopt bij PostNL. Voor het eerst in mijn leven heb ik een grotere schrijfopdracht gekregen en als gevolg daarvan zevenduizend euro op mijn spaarrekening. Nooit eerder zat er zoveel rek in mijn bestaan. Er kunnen dingen fout gaan zonder dat ik meteen in alarmerende geldnood zit. Als een huisgenoot ziek is en me vraagt om wat boodschappen voor hem te doen hoef ik geen tikkie te sturen voor €6,44 met een rotgevoel in mijn maag. Ik ben mijn eigen vangnet. 

Maar het is niet genoeg geld om ergens te kunnen wonen. Ik ben nog lang niet welvarend genoeg om ergens thuis te kunnen zijn. Ik woon nog steeds onder die bruikleenovereenkomst. In de volksmond noemen ze zo’n overeenkomst ‘antikraak’. 

Bruikleenovereenkomst
Artikel 2. Duur van de overeenkomst
Deze overeenkomst kan zowel door VPS als door de Bruiklener te allen tijde per direct eenzijdig worden beëindigd door opzegging, zonder opgaaf van redenen, met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste 28 kalenderdagen. Opzegging kan derhalve ook plaatsvinden op een feestdag. Door ondertekening dezes verklaart de bruiklener dat hij onderkent en aanvaardt dat opzegging door VPS de overeenkomst daadwerkelijk doet eindigen en dat hij geen huur- of ontruimingsbescherming geniet. Bruiklener heeft bij het einde van deze overeenkomst noch jegens VPS noch jegens de eigenaar enige aanspraak op een vervangende ruimte, vergoeding ter zake verhuis- en/of inrichtingskosten of welke andere (al dan niet financiële) aanspraak dan ook.

De gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning in mijn gemeente is 11 jaar en 1 maand. Ik sta 5 jaar ingeschreven. Een woning in de vrije sector kan ik nooit betalen, sociale huurprijs zou ik al nauwelijks op kunnen hoesten. Ik zit vast waar ik zit en heb ook geen garantie dat ik daar kan blijven. Het kan iedere 28 kalenderdagen gedaan zijn. 

Artikel 6. Toetreding door de eigenaar/verhuurder/makelaar/derden
VPS controleert alle woningen die in beheer zijn elke 2 tot 4 weken. Doel van deze controles is er voor te zorgen dat er geen ongewenste zaken plaatsvinden. 
Controleurs bellen of kloppen aan en wachten minimaal 1 minuut voordat zij zelf de deur openen met de sleutel van VPS.
VPS meldt ten minste 48 uur van tevoren aan de Bruiklener dat de eigenaar/verhuurder/makelaar/derden langs komt op een specifieke dag en tijdstip. Bruiklener dient de toestemming om de woning te betreden niet te weigeren. 
Bruiklener wordt geacht op dit soort momenten extra aandacht aan de netheid en hygiëne te besteden en eventueel te voldoen aan extra wensen van de eigenaar.

Meestal komen de berichten die ons inlichten over een controle een paar dagen nadat er een vreemde vent in de kamer staat. Dat is volgens VPS de schuld van de post. Ze mogen niet alle ruimtes betreden. Twee van mijn huisgenoten hebben namelijk wel een echt huurcontract, dus hun kamers zijn verboden terrein. De woningcorporatie zit te wachten tot ze oprotten, zodra ze dat doen worden wij bruikleners er ook uitgegooid en wordt het huis verkocht. Maar ook zij kunnen nergens anders heen.

Artikel 9. Schade en aansprakelijkheid
VPS is niet aansprakelijk voor de gevolgen van eventuele zichtbare of onzichtbare gebreken aan de woning, ook niet indien deze gebreken het gebruik van de woning geheel of gedeeltelijk verhinderen. 
VPS is niet aansprakelijk voor schade aan de persoon of aan zaken van de Bruiklener voortvloeiend uit gebruik van de woning of enig gebrek daaraan.

Ik werd een keer wakker omdat een schilder het slot van onze poort met een boormachine aan het forceren was en voor ik iets kon doen mijn kamerdeur opende en samen met twee kameraden mijn kamer binnenstampte. Ze kwamen schilderen maar we hadden niet opengedaan. Ik lag naakt in bed. 

Thuis

Nu ik niet meer voor PostNL loop ijsbeer ik dagelijks langs de Utrechtse Singel heen en weer. Ik kan nog steeds niet stilzitten, dan word ik rusteloos. Alleen als ik in beweging blijf wordt het rustig in mijn hoofd.

Het slingerende park wordt overspoeld door blonde yuppen met kleuters en rashonden. Aan de randen zitten de daklozen met hun halve liters bier, tussen die twee groepen is geen contact. Om de drukte te ontwijken ga ik meestal ’s ochtends vroeg. Dan zie ik een keer een man met een grijzende krullenbos op een bankje slapen. Ik ken hem, als hij voor de Jumbo staat haal ik soms een croissantje en een yoghurtdrank met perziksmaak voor hem. Hij is altijd aan het lopen, net als ik. Nu is zijn gezicht rustig. Hij ligt op zijn zij met zijn benen opgetrokken en zijn handen onder zijn wang gevouwen, zoals ze baby’s soms positioneren voor een fotoshoot. Ik loop zo stil mogelijk langs hem. Ik ben een indringer in zijn slaapkamer. 

Ik zie overal posts van mensen die op vakantie gaan en hun huis willen onderhuren. Drie weken voor 1100 euro. Je moet wel op de kat passen. Een foto van een lange, witte gang met vijf openstaande deuren, de kat zit chagrijnig in het midden, als een poortwachter. Laat me die kat zijn. 

Een goede vriend van me woont in een appartement dat eigendom is van diens ouders. Ik kom er regelmatig over de vloer. We praten veel over het schrijverschap en de culturele sector. Iemand die dezelfde studie deed als wij is pas gedebuteerd met een roman, daar heb ik vervelende gevoelens over, het geeft me het idee dat ik achterloop. 

‘Maar dat er plek is voor hen betekent alleen maar dat er ook plek is voor ons,’ zegt mijn vriend. Ik wil het geloven maar het is een optelsom die ik niet kloppend krijg hoe vaak ik het ook in mijn hoofd herhaal. Toch knik ik omdat ik weet dat het aan mij ligt. 

De afgelopen maand heb ik voor mijn schrijfklus 20.000 woorden geschreven, de komende twee maanden wil ik er daar nog 40.000 bij optellen en zo de afgesproken deadline halen. Volgens mijn vrienden is dat gekkenwerk. Ze zeggen dat dit niet vol te houden is, dat ik de benen onder mijn lijf vandaan loop. Het voelt niet alsof ik een keuze heb. 

Toen ik toegelaten werd voor de selectie van mijn studie dacht ik dat er iets zou veranderen. Toen ik vier jaar later afstudeerde dacht ik weer dat er iets op zijn plaats zou vallen. Ook toen ik zelf een boekcontract ondertekende dacht ik dat me dit rust zou brengen. Nu hoop ik dat ik berusting zal vinden wanneer ik 60.000 woorden heb geschreven en zo wat financiële zekerheid heb binnengeharkt, zodat ik zonder druk mijn debuutroman kan schrijven. 

Mijn redacteur kneep me toen ik mijn contract ondertekende in mijn schouder en zei ‘Je bent thuis’. Het deed pijn omdat het niet zo voelde.

Ik droom over thuis zijn. Over een plek waar ik niet weggestuurd kan worden, waar ik de deur op slot kan doen en niemand die mag forceren. Waar niemand zit te wachten tot ik oprot.

Ik voel me soms wel iets geruster, iets minder opgejaagd. Maar thuiskomen is het niet. Het blijft niet hangen, alsof de rusteloosheid als kou in mijn botten getrokken is. Ik draag het altijd met me mee. 

Ik droom over thuis zijn. Over een plek waar ik niet weggestuurd kan worden, waar ik de deur op slot kan doen en niemand die mag forceren. Waar niemand zit te wachten tot ik oprot. En dat ik dan mensen binnen uit kan nodigen. Ik stel me voor dat ik me dan eindelijk thuis zal voelen. Dat ik dan eindelijk ergens hoor.

Maar misschien voel ik het dan nog steeds niet. Wat als het een som is die ik blijf herhalen in een taal die ik niet leren kan? 

Mijn vriend gaat een paar weken weg en geeft me de sleutels van hun huis:

Sweet friend! Ik heb mijn planten in de hal gezet zodat mijn buren ze water kunnen geven, maar je kan ze terugzetten voor een beetje plantengezelschap 🙂 Ik heb nog een beetje eten, mag je opeten als je zin hebt. En gebruik sowieso alles wat je wil! Veel liefs!

Zo kan het ook. Ik blijf het herhalen.