Advertentie
DNBG_Lefort

De gevolgen van een pandemie

Tussen de veertiende en de zeventiende eeuw woedde op mondiale schaal de tweede pestepidemie. De enorme demografische krimp die de Zwarte Dood tot gevolg had, leidde destijds tot technologische doorbraken en economische bloei. Is dit een onvermijdelijk gevolg van een pandemie, vraagt Claire Weeda zich af tijdens het lezen van The World the Plague Made van James Belich. En, hoe breng je zulke wereldomspannende ontwikkelingen bij elkaar op een manier die niet alleen overtuigend is maar ook recht doet aan de onderliggende lokale realiteiten?

Besproken boeken

Hoe ver reiken de gevolgen van een pandemie? Dat is een vraag die alweer even rondspookt. Volgens The World the Plague Made van James Belich zette de Tweede Pandemische Pestepidemie, tussen de veertiende en zeventiende eeuw, de wereld volledig op zijn kop. In het kort loopt Belichs redenering als volgt: de algehele transformatie van de vroegmoderne wereld had alles te maken met de schaal en het dodelijke karakter van de eerste pestuitbraak van 1346-1453 (ook bekend als de Zwarte Dood). In die jaren doodde de bacterie Yersinia pestis tientallen miljoenen mensen in Azië, het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Europa. Het gevolg was een enorme demografische krimp.

De pest is volgens Belich de ontbrekende schakel in de verklaring voor Europa’s zogenaamde ‘Great Divergence’.

Door de zoektocht naar manieren om het schrijnende tekort aan mankracht te compenseren volgden technologische doorbraken elkaar in hoog tempo op. Zo was er, volgens Belich, in de loop van de veertiende en vijftiende eeuw een kleine omwenteling in de stedelijke textielproductie, voltrok zich een buskruitrevolutie, werd de boekdrukkunst ingevoerd en was er een schriftrevolutie. Op deze manier ontstond er een vernuftig ‘expansiepakket’ voor handel en overzeese kolonisatie. De eeuw na de eerste grote pestuitbraak was een gouden tijd voor de overlevenden. De vraag naar luxeproducten steeg, er was meer voedsel en de lonen gingen omhoog. Toen in de zestiende eeuw de bevolkingsaantallen zich weer wat herstelden, kwam er een relatief overschot aan jonge mannelijke werkzoekenden. Ze vonden emplooi op schepen, in legers, veroverden nieuwe territoria en streken neer in verscheidene koloniën.

Leidt een grote demografische crisis onvermijdelijk tot grote economische en technologische verandering?

De pest is volgens Belich dan ook de ontbrekende schakel in de verklaring voor Europa’s zogenaamde ‘Great Divergence’. Met die term bedoelen historici de ontwikkelingen die leidden tot de negentiende-eeuwse kloof tussen geïndustrialiseerde en niet-geïndustrialiseerde samenlevingen. Het begrip is oorspronkelijk afkomstig van Samuel Huntington (1927-2008). Huntington is vooral bekend vanwege zijn boek The Clash of Civilizations. Daarin stelde hij dat twintigste-eeuwse conflicten zich tussen culturen (de westerse, de Afrikaanse, de islam, de Chinese, et cetera) in plaats van tussen ideologieën voltrokken. Belich wil op zijn beurt aantonen dat de westerse economische voorsprong niet zozeer gelegen was in de Europese instituten of cultuur, maar in demografische en daaruit voortvloeiende technologische ontwikkelingen in reactie op die verwoestende pestepidemie.

Grote stappen

Het is een ambitieuze stellingname, die herinneringen oproept aan Guns, Germs, and Steel: The Fates of Human Society van de Amerikaanse geograaf en antropoloog Jared Diamond. Dat boek, dat in 1998 de Pulitzerprijs voor non-fictie won, stelde dat Europese en Noord-Afrikaanse samenlevingen konden overheersen dankzij betere wapens en transportmiddelen, wat weer mogelijk werd gemaakt door een gunstiger klimaat. Opmerkelijk genoeg wordt het werk van Diamond nergens door Belich genoemd. Het is ook verleidelijk Belichs lijvige studie te zien als een van de eerste historische bespiegelingen geschreven tijdens de coronapandemie. Net zoals er in Nederland vanaf 2020 af en toe reflecties van historici verschenen in de landelijke dagbladen op de potentiële sociaaleconomische en politieke gevolgen van pandemieën. Waar de een wees op welhaast onvermijdelijke sociale onrust, zoals Lotte Jensen op 25 januari 2021 in de Volkskrant, nuanceerden andere historici, zoals Leonard Rutgers en Catrien Santing op 17 april 2020 in NRC, juist de kans op revoluties. Maar Belich werkt al langer aan dit project: de in Nieuw-Zeelandse geschiedenis gespecialiseerde onderzoeker publiceerde al in 2016 een bijdrage over de Zwarte Dood en Europese expansie.

Leidt een grote demografische crisis onvermijdelijk tot grote economische en technologische verandering? Om een dergelijk punt te kunnen maken, doet Belich moeite om ten eerste aan te tonen dat zo’n beetje alle regio’s in Europa en het Middellandse Zeegebied even zwaar getroffen werden door de pest. In de literatuur lopen de schattingen van het aantal slachtoffers uiteen van tussen een derde van de bevolking tot zo’n zestig procent. Belich schuift lagere, lokale schattingen opzij en kiest voor de meeste regio’s vrij resoluut voor het hogere aantal slachtoffers. Ten tweede situeert hij de technologische doorbraken in de periode kort na 1350: in buskruit, scheepsbouw, maar ook bijvoorbeeld het gebruik van brillen en van verlichting bij het lezen.

Zo grasduint Belich in een indrukwekkende hoeveelheid geschiedenisboeken en leunt hij op bestaande wetenschappelijke studies zonder veel eigen onderzoek bloot te leggen. Het voelt soms als cherry picking. Er is onder historici bijvoorbeeld nogal wat discussie over het aantal doden dat de eerste pestuitbraak opeiste, maar Belich doet die discussie met één pennenstreek af. Hij doet boude uitspraken over expansiedrift en technologie, en negeert schijnbaar eerdere studies als Robert Bartletts invloedrijke The Making of Europe: Conquest, Colonization and Cultural Change, 950-1350 uit 1993, waarin de Europese expansiedrang al in de elfde/twaalfde eeuw geplaatst werd. Ook ziet Belich de ontwikkeling van racistische denkbeelden als een gevolg van de Zwarte Dood, in weerwil van onder meer Benjamin Isaacs The Invention of Racism in Classical Antiquity. Zelfs de dromen van luilekkerland, het land van honingkoeken, van de kaasregen die uit de hemel naar beneden valt, beschouwt Belich als een nostalgisch verlangen naar de eerste periode na de Zwarte Dood, toen er eten in overvloed was. Dat het luilekkerlandmotief figureert in dertiende-eeuwse satirische poëzie van de vaganten, gaat kennelijk aan hem voorbij.

In Belichs studie komen nergens de talloze politieverordeningen ter sprake die het mogelijk maakten quarantaine op te leggen en de bewegingen van mensen in te perken. Met zulke regels probeerden autoriteiten de verspreiding van de ziekte tegen te gaan.

Wat ondanks die tekortkomingen wel indrukwekkend blijft aan Belichs studie, is zijn caleidoscopische behandeling van de opkomst van de wereldhandel. Hij voert ons langs de handelsvestingen van de Osmanen, op de Cariben, in China en in Sri Lanka. We lezen over de productie en handel van zijde, porselein en specerijen tot diep in de negentiende eeuw. Toch blijft het moeilijk om in al deze handelsstromen in de eerste plaats de lange arm van de pest te zien. Het plaatst de lokale verschillen, de gevolgen van ingrepen van autoriteiten, van individuen, wel erg buiten het zicht.

De menselijke maat

Belich beweert dat de wereld na 1350 een tijdlang een gouden periode kende en doet historici die wijzen op de groeiende ongelijkheid van de vijftiende eeuw af als pessimisten. Om deze discussie te illustreren zal ik me even tot de Lage Landen beperken. Het is goed mogelijk dat de ambachtslieden in Nederlandse steden er in deze periode op vooruitgingen, maar dat gold zeker niet voor iedereen. De positie van paupers – de bezitloze dagloners die hun kostje bij elkaar scharrelden en migreerden van platteland naar de stad, bij elkaar zo’n vijftien tot twintig procent van de bevolking – verslechterde in deze periode. Daarnaast waren er behoorlijke verschillen tussen mannen en vrouwen, en tussen volwassenen en kinderen. Volgens Wim Blockmans en Walter Prevenier waren in de late vijftiende eeuw juist in het welvarende West-Vlaanderen veruit de meeste bedelaars vrouwen en kinderen. Waarschijnlijk is deze groep ook meer getroffen door de uitbraken van de pest die volgden op de eerste grote klap. Kort na die eerste uitbraak deden overheden in heel Europa bovendien verwoede pogingen om de stijgende lonen van arbeiders de kop in te drukken. De zogeheten armenwetten probeerden paupers terug te sturen naar het platteland of op een andere manier aan het werk te zetten. Voor wie, precies, was dit een gouden tijd?

In Belichs studie komen nergens de talloze politieverordeningen ter sprake die het mogelijk maakten quarantaine op te leggen en de bewegingen van mensen in te perken. Met zulke regels probeerden autoriteiten de verspreiding van de ziekte tegen te gaan. Vanaf de vijftiende eeuw vaardigden steden ook pestcertificaten uit: wie in staat was aan te tonen niet in aanraking te zijn geweest met de pest, mocht de stad nog in en uit. Het waren vooral rijkere handelaren die daar gebruik van maakten. De extra controles aan de poort betekenden meer toezicht op wie er in en uit de stad reisde, met het nodige papierwerk. Zo had pestwetgeving vooral invloed op de mobiliteit van mensen en goederen.

Een van de maatregelen die stedelijke overheden namen, was de verplichting de straat op te gaan met een witte roede wanneer je in aanraking was geweest met de ziekte. Hierdoor wisten omstanders dat ze goed afstand moesten houden. Pestmaatregelen konden ook onverwacht voordeel bieden. In 1571 duikt ene Barbel Gallit op in het Correctieboek, het strafregister van Antwerpen. Ze wordt gestraft vanwege het bedelen in de straten, ‘daarbij een witte roede dragend als teken van de pest, ook al was ze niet besmet, waarmee ze voor de stedelingen en inwoners ongemak veroorzaakt’. Waarschijnlijk hoopte ze met die roede in de hand door de autoriteiten met rust gelaten te worden, die hadden namelijk alle bedelaars gesommeerd de stad te verlaten. Maar het voordeel was van korte duur: Barbel werd veroordeeld tot zes jaar verbanning uit de stad.

Zulke casussen, hoe klein ook, geven zicht op de complexe gevolgen van een grootschalige epidemie als de pest. Hoe raken Barbels lotgevallen aan de ‘Great Divergence’? Hoe raken zulke voorbeelden aan de ongelijkheid en de groeiende kloof tussen arm en rijk? Persoonlijk denk ik dat het, om de dynamiek van zo’n pandemie werkelijk te begrijpen, vruchtbaar is om meer rekening te houden met lokale verschillen, gedragingen en contexten. Een dergelijk perspectief levert volgens mij uiteindelijk meer op dan die van Belich, dat bevolkingsaantallen simpelweg in een grand narrative-model van technologische en economische voorspoed plaatst.