Advertentie
Princeton-university-press

Geschiedenis als luisteren

Nu de eerder doodverklaarde geschiedenis haar wederopstanding beleeft op het wereldtoneel, is het voorstelbaar maken van een toekomst die beter is dan het heden belangrijker dan ooit. In de NIAS-Wesselingreeks gaat Lukas M. Verburgt in gesprek met prominente historici om erachter te komen wat dit betekent voor de rol van de geschiedenis in het heden. In de vijfde bijdrage voor de reeks: Alexandra Hui over de geschiedenis van geluid, en de relatie tussen geschiedenis en geluid: ‘Er ontstaan steeds nieuwe geluiden, en met die nieuwe geluiden ook nieuwe manieren van luisteren.’

Besproken boeken

Lukas M. Verburgt (1989) is filosoof en wetenschapshistoricus en verbonden aan het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences (NIAS), aan wiens voormalige directeur – Henk Wesseling – deze reeks haar naam dankt.

Alexandra Hui (1980) is als universitair hoofddocent geschiedenis verbonden aan Mississippi State University en is co-redacteur van het historische vakblad Isis. Ze is gespecialiseerd in de geschiedenis van geluid, in het bijzonder van geluidsstudies in Duitsland in de negentiende en vroegtwintigste eeuw. Hui is auteur van The Psychophysical Ear: Musical Experiments, Experimental Sounds, 1840-1910 (MIT Press 2012) en co-redacteur van onder andere Testing Hearing: The Making of Modern Aurality (Oxford University Press 2020).

De academische geschiedenis heeft de afgelopen decennia heel wat wendingen (turns) meegemaakt: eerst een sociale wending, daarna een globale en een postkoloniale, en meer recent een materiële en een ecologische. Deze nieuwe benaderingen hebben ervoor gezorgd dat de hoeveelheid historische onderwerpen is geëxplodeerd. Zo houden steeds meer historici zich bezig met steeds meer fenomenen die tot voor kort ver buiten het blikveld van de discipline lagen: kookboeken, vertalers, zeeën, inheemse genezers en geuren, bijvoorbeeld. Sommige van deze fenomenen werden genegeerd omdat ze als onbelangrijk werden gezien. Andere omdat er geen bronnen beschikbaar waren, of leken, om ze te bestuderen. De eenentwintigste-eeuwse geschiedschrijving is, in deze zin, onderdeel van twee grotere processen binnen de academische wereld: het ontstaan van een bredere blik op het verloop van de geschiedenis (meer symmetrisch, minder hiërarchisch en niet teleologisch) en de groei van de digitalisering van (op afstand beschikbaar) archiefmateriaal.

Er zijn grofweg twee manieren waarop geluid kan worden gehistoriseerd. Die zijn eigenlijk best eenvoudig. Ze komen erop neer dat er steeds nieuwe geluiden ontstaan, en met die nieuwe geluiden ook nieuwe manieren van luisteren.

Het ontsluiten van nieuwe historische objecten is één ding. Nog belangrijker is dat deze objecten het mogelijk maken om nieuwe, of een ander soort, vragen te stellen over de geschiedenis – over de historiciteit van het verleden. En de poging om deze vragen te beantwoorden stelt historici vervolgens voor de uitdaging om zichzelf opnieuw uit te vinden. Het lezen van teksten om het verleden te begrijpen is lang niet altijd meer genoeg. Historici zullen bijvoorbeeld ook beter moeten leren ruiken en beter leren horen. Dat is één reden waarom het verleden nooit echt voorbij is; een volledig begrip ervan ligt altijd weer net voorbij onze horizon

[Lukas M. Verburgt] Binnen jouw werk houd je je bezig met de geschiedenis van geluid. Wat betekent het eigenlijk om te zeggen dat geluid een geschiedenis heeft?

[Alexandra Hui] Er zijn grofweg twee manieren waarop geluid kan worden gehistoriseerd. Die zijn eigenlijk best eenvoudig. Ze komen erop neer dat er steeds nieuwe geluiden ontstaan, en met die nieuwe geluiden ook nieuwe manieren van luisteren. Elk geluid heeft zijn eigen specifieke betekenis. Dat geldt voor nieuwe geluiden, maar ook voor oude geluiden die verdwijnen. Soms ontstaat een nieuw geluid doelbewust, bijvoorbeeld met de uitvinding van de fonograaf en later de grammofoonplaat, de walkman en de iPod. In andere gevallen ontstaat zo’n geluid onbedoeld, zoals het lawaai van fabrieksmachines en auto’s. In beide gevallen ontstaan er ook nieuwe manieren en ervaringen van luisteren. Denk aan muziek. Tot ver in de negentiende eeuw was het zo dat als mensen muziek wilden horen ze naar de kerk moesten gaan of zelf moesten spelen. Door de komst van bijvoorbeeld koptelefoons is de manier waarop mensen naar muziek luisteren compleet veranderd, onder andere omdat de muziek fysiek met ze meebeweegt door de wereld

[LV] Je hebt in jouw eerste boek, The Psychophysical Ear, geschreven over de rol van geluid en luisteren in wetenschappelijk onderzoek. Op het eerste gezicht lijkt dat ergens tegenintuïtief: gaat de moderne wetenschap niet vooral over observatie en schrift?

[AH] Ja, dat klopt wel. Maar ik denk dat dit beeld deels voortkomt uit een stereotype beeld van de moderne wetenschap, en vooral van de natuurkunde, als een zoektocht naar objectiviteit en precisie. Wat ik heb geprobeerd te laten zien is dat wetenschappers gebruikmaakten van subjectiviteit, en hoe – ook al nam dat soms de vorm aan van een poging om het te objectiveren. Meer specifiek ging het me er in dat boek om dat wetenschappers aan het eind van de negentiende eeuw hun subjectieve muzikale ervaringen en hun fysieke luistervaardigheden begonnen in te zetten voor wetenschappelijke doeleinden. Mijn centrale punt was dat dit leidde tot een herdefiniëring van wat het betekent om iets te horen, om ergens naar te luisteren. Dit gebeurde in een netwerk van upper middle class-mannen, met name in Duitsland en Oostenrijk. Het waren wetenschappers en klassieke concertgangers die probeerden om twee schijnbaar onverenigbare dingen samen te brengen: wetenschap en muziek, precisie en esthetiek, het universele en het historisch en cultureel contingente. Dit deden ze in de vorm van een programma dat ze de ‘psychofysica’ noemden: de natuurwetenschappelijke bestudering van de geluidssensatie.

De psychofysici realiseerden zich op een gegeven moment dat de subjectieve ervaringen die ze aan het meten waren historisch zijn, dat wil zeggen tijd- en plaatsgebonden.

Ernst Weber, Gustav Fechner, Wilhelm Wundt en Ernst Mach waren belangrijke figuren binnen deze beweging. Fechner (die begon als natuurkundige en zich later in zijn leven filosoof noemde) geloofde er heilig in dat de psychofysica voor eens en altijd een einde zou maken aan het cartesiaanse dualisme. De psychofysica werd echt gezien als een soort super- of megawetenschap die alle disciplines – zowel alfa als bèta – zou samenbrengen en omvatten. Een belangrijk begrip was dat van het ‘kleinst waarneembare verschil’ tussen twee stimuli. Op basis hiervan probeerden psychofysici zoals Fechner kwantitatieve relaties tussen fysieke (‘objectieve’) en psychologische (‘subjectieve’) ervaringen te definiëren. Er werden de meest waanzinnige experimenten gedaan; ook door zo iemand als Mach, die allerlei installaties ontwierp waarmee mensen heen en weer werden geslingerd.

Er zijn verschillende redenen waarom het programma niet succesvol was. De belangrijkste is dat psychofysici zich op een gegeven moment realiseerden dat de subjectieve ervaringen die ze aan het meten waren historisch zijn, dat wil zeggen tijd- en plaatsgebonden. Dit was een fundamenteel inzicht dat voor grote schokgolven zorgde, ook ver buiten de universiteiten.

Maar laat me je vraag ook op een andere manier beantwoorden. Zoals ik zei, gaat het in mijn werk over het feit dat er met nieuwe geluiden ook nieuwe manieren van luisteren ontstaan. Sommige van deze manieren van luisteren kunnen worden getraind en kunnen zo uitgroeien tot een expertise. Een voorbeeld is dat van de automonteur die kan horen wat er mankeert aan een auto. Deze ‘luisterexpertise’ is ontstaan met de introductie van het geluid van automotoren. Op een fundamenteler niveau is het denk ik zo dat geluid voorafgaat aan zicht. Dit is natuurlijk deels fysiologisch, aangezien wij mensen van nature veel beter in staat zijn om het zichtbare te blokkeren dan het hoorbare. Vanuit zo’n meer fenomenologische blik zou je kunnen zeggen dat onze oriëntatie in de wereld eerst auditief en pas daarna visueel is. Het feit dat dit tegenintuïtief is, zegt ergens vooral iets over de wereld waarin wij nu leven.

Het verleden begrijpen is niet alleen een kwestie van het lezen en interpreteren van tekstuele bronnen. Het vraagt erom dat we al onze zintuigen ontwikkelen en verfijnen. Dat historici een zintuigelijke en perceptuele ervaring van het verleden cultiveren, net zoals zij ooit teksten hebben leren lezen.

[LV] Enerzijds bestudeer je dus wetenschappers die geluid bestuderen. Anderzijds bestudeer jij zelf ook geluid. Het gros van de historici is bezig met het ontrafelen van handschriften, het interpreteren van geschriften en het lezen van boeken. Hoe ziet het werk van de geluidshistoricus eruit?

[AH] Ik heb veel te danken aan de recente material turn in de geschiedenis. Deze wending heeft ervoor gezorgd dat er veel meer oog is voor gewone mensen, bijvoorbeeld, en ook voor de objecten die zij gebruiken en voor de historiografische poging om hun gebruikservaringen te leren begrijpen. Als onderdeel hiervan is ook de traditionele betekenis van wat een archief is, veranderd. Deze ontwikkelingen liggen aan de basis van de geschiedenis van geluid. De bronnen waar ik me in mijn werk op baseer zijn onder andere gearchiveerde geluidsopnamen en beschrijvingen van geluiden en luisterervaringen, bijvoorbeeld van vogels en muziekstukken. En er bestaat natuurlijk ook nog zoiets als historische instrumenten en oude opnameapparatuur. Het is in sommige gevallen ook mogelijk om objecten opnieuw hoorbaar te maken. Als we het verleden volledig willen begrijpen, zullen we onszelf opnieuw moeten leren luisteren. We zullen onze hedendaagse manieren van luisteren moeten ‘ontleren’ om zo de geluiden uit het verleden te kunnen horen als historische geluiden. Hoe zorg ik er anders voor dat ik een vroege opname van Beethoven kan beluisteren zoals iemand aan het begin van de twintigste eeuw dat deed?

Dit is iets waar ik niet alleen enthousiast maar ook echt serieus over ben, en waar ik andere historici dan ook tot aanspoor: de creatie van een historisch sensorium. Het verleden begrijpen is niet alleen een kwestie van het lezen en interpreteren van tekstuele bronnen. Het vraagt erom dat we al onze zintuigen ontwikkelen en verfijnen. Dat historici een zintuigelijke en perceptuele ervaring van het verleden cultiveren, net zoals zij ooit teksten hebben leren lezen. Daarmee wordt geschiedschrijving dus ook iets lichamelijks: we trainen ons lichaam zodat we het verleden kunnen ervaren zoals iemand het in het verleden lichamelijk ervoer.

[LV] Kun je, op basis hiervan, iets meer vertellen over onderzoek waar je op dit moment mee bezig bent?

[AH] Een van mijn projecten gaat over de twintigste-eeuwse Amerikaanse geschiedenis van achtergrondmuziek, of ‘muzak’. Anders dan mijn eerste boek gaat het niet over wetenschappers, maar juist over hoe het grote publiek geluid beleeft en hoe dit van invloed is op hoe dat zijn leefomgeving ervaart. Denk aan het afspelen van de geluiden van het regenwoud als je thuis op de bank zit: je neemt natuurlijke geluiden tot je in een stedelijke omgeving, en je doet dat terwijl je probeert te ontspannen. Wat me interesseert is hoe dit soort luisterervaringen gaandeweg zijn veranderd en hoe ze samenhangen met veranderde ideeën over onze natuurlijke leefomgeving. Het project gaat natuurlijk ook over de commercialisering van geluid en de ‘vermarkting’ van luisteren – en dit op allerlei manieren. We kunnen achtergrondmuziek gebruiken om te ontspannen, maar het kan ook worden gebruikt om mensen harder te laten werken en meer producten te laten kopen. Het gaat dus ook over architectuur en stadsplanning, over het creëren van ruimtes waarin geluiden worden gebruikt om bepaald gedrag te stimuleren of te ontmoedigen. Dit werkt niet een kant op. Het is juist fascinerend om te zien dat we dit soort mechanismen zijn gaan herkennen en hoe we ze tot ons nemen in de wetenschap dat ze tegen ons worden gebruikt.

Ik zie het als mijn opgave als historicus om zo helder en creatief mogelijk na te denken over manieren om het alledaagse leven en het klimaat met elkaar te maken te laten hebben.

[LV] Je houdt je ook actief bezig met discussies binnen de ‘environmental history’ – het historisch onderzoek naar het klimaat en het ‘antropoceen’, dat op dit moment enorm in zwang is. Op wat voor manier stelt jouw onderzoek naar de geschiedenis van geluid je in staat om hieraan een nieuwe of andere soort bijdrage te leveren?

[AH] Je hebt helemaal gelijk dat environmental history de afgelopen jaren is geëxplodeerd, met name in relatie tot het antropoceen. Je schrijft er zelf ook over, per slot van rekening. De voornaamste motivatie erachter is duidelijk: de huidige klimaatcatastrofe. Mijn interesse op dit gebied staat vooral in het teken van de poging om beter en dieper na te denken over de manier waarop gewone mensen hun leven leiden – hoe mensen overal ter wereld van dag tot dag leven met een veranderende planeet. Deze samensmelting van het alledaagse leven en het klimaat is ontzettend belangrijk. Ik zie het als mijn opgave als historicus om zo helder en creatief mogelijk na te denken over manieren om ze met elkaar te maken te laten hebben.

Een ander project waar ik op dit moment mee bezig ben gaat over luisteren naar de natuur, en dan vooral naar het uitsterven van soorten. Het centrale begrip hierin is dat van ‘imagined ecologies’ – in navolging van Benedict Andersons ‘imagined communities’. Dit gaat over de mechanismen die maken dat individuen en gemeenschappen zichzelf gaan zien als onderdeel van iets groters. Wanneer beginnen mensen zichzelf te begrijpen als deel van een groter, veelsoortig ecosysteem? Wat maakt dat ze de wereld beginnen te ervaren vanuit het besef dat hun gedrag verbonden is met en invloed heeft op dat van andere soorten? Er is hier uiteraard niet sprake van één specifiek moment, maar van een langer proces. Ik bestuur de historische mechanismen die hierin een rol spelen. Zo kijk ik bijvoorbeeld naar het gebruik van geluid en geluidseffecten in vroege radioprogramma’s over natuurconservatie. Hierin kregen luisteraars fragmenten te horen van het gezang van uitgestorven of bijna uitgestorven vogelsoorten. Het deed ze beseffen dat ze deze vogel nooit meer in het echt zouden horen. Wat mij hieraan fascineert is hoe het hun denken over vogels, over stilte, over de natuurlijke omgeving en over het uitsterven van soorten veranderde. Mijn vermoeden is namelijk dat dit soort geluiden – ze kunnen horen en vervolgens naar ze kunnen luisteren – vaak vooraf zijn gegaan aan formele, laat staan geïnstitutionaliseerde, milieubewegingen.[LV] En zie je hierin dus ook een rol weggelegd voor jou als historicus?

[AH] Ja, ik denk veel na over de vraag wat ik als historicus kan doen om invloed te hebben op het heden. Ik geloof dat het ons kan helpen in kaart te brengen hoe geluid in het verleden actief is gebruikt en ingezet om mensen bewust te maken van natuurbescherming en het verlies aan biodiversiteit. Dit zou ons nieuwe manieren kunnen aanreiken om zoiets groots als ‘het klimaat’ tastbaar te maken. Het is niet de oplossing voor al onze problemen natuurlijk, maar misschien wel voor een deel ervan. Het kan mensen namelijk aansporen om er niet alleen over te denken, met hun hoofd, maar om zich er met hun hele lichaam, met al hun zintuigen, toe te verhouden. Zodra ze dit doen, bestaat er ook een veel steviger, belichaamde grond om veranderingen in gang te zetten.

Mensen houden van geschiedenis, maar niet van historici.

[LV] Veel van wat je doet gaat niet alleen over geschiedenis, maar ook over historiografie. Daarmee gaat het ook sterk over de historicus zelf, over wat hij of zij moet doen – en bijna wie hij of zij moet zijn – om historische kennis voort te brengen. Deel je mijn indruk dat geschiedenis ontzettend populair is, maar het hoe en waarom ervan absoluut niet?

[AH] Ik denk dat je gelijk hebt. En het is in de Amerikaanse context ook een interessante gedachte: dat mensen van geschiedenis houden, maar niet van historici. De grote verhalen over de Tweede Wereldoorlog, de Koude Oorlog en in toenemende mate ook de burgerrechtenbeweging zijn populair. De geschiedenis van het klimaat, bijvoorbeeld, een stuk minder, terwijl op dat gebied nu juist heel veel interessants gebeurt binnen de academie. De discrepantie die je noemt zie je overigens ook hier terug. Wanneer studenten beginnen aan een studie geschiedenis doen ze dit vaak omdat ze van grote historische verhalen houden. Als ze daarna doorstuderen, komen ze erachter wat het betekent om historisch onderzoek te doen. Bijna niets is zeker en vrijwel alles is rommelig. Je gaat naar het archief en vindt alleen maar dingen die je niet had verwacht. Je realiseert je dat je al die tijd de verkeerde vraag hebt gesteld of dat je antwoorden niet kloppen. Historici hebben een hoge tolerantie voor chaos. Ze zijn gewend om te werken met halve antwoorden en onvolledig overzicht. Het zou goed kunnen dat dit alles gewoon hartstikke saai is voor het algemene publiek…

[LV] …maar het is wel hoe de geschiedenis tot stand komt, wat het betekent om kennis te verkrijgen van het verleden – vanuit een positie van onzekerheid, een gevoel van contingentie…

[AH] Ja, en dat is ook precies waarin het publieke belang van de geschiedschrijving schuilt, geloof ik. Het gaat om het omarmen en vieren van veelvoudigheid, om het leren omgaan met onzekerheid, met chaos, met de onvermijdelijkheid van nuance – niet alleen op het niveau van het hoofd, maar op dat van ons hele menszijn. En is dit niet ook wat goed burgerschap is? De geschiedenis is van publiek belang, omdat kennis over en begrip van het verleden ertoe doet. Maar ook, of misschien wel vooral, vanwege de vaardigheden die ervoor nodig zijn om hiertoe te kunnen komen.