Advertentie
Princeton-university-press

Verdacht vrolijk: een culturele geschiedenis van ‘cheerfulness’

Hoeveel vrolijke foto’s kun je al scrollend op social media verdragen voordat de somberheid toeslaat? In zijn cultuurgeschiedenis over ‘cheerfulness’  laat Timothy Hampton zien dat de hedendaags uitholling van vrolijkheid niet het hele verhaal is. Zo werd ooit gedacht dat de Christelijke liefdadigheid een blijmoedige gemoedstoestand nodig had. Esther op de Beek las Hamptons ‘wervelende analyses van romans, filosofische essays en gedichten’ en laat zien welke lijnen er vanaf Paulus tot aan de hedendaagse zelfhulpcultuur lopen.

Besproken boeken

‘Vandaag ben ik zo vrolijk’ zingt Herman van Veen in zijn beroemde lied. Hij is niet extreem vrolijk, nee, ‘behoorlijk vrolijk’, aanzienlijk gematigder dan wanneer hij ongelukkig is: ‘dan sterf ik van verdriet’. Precies dit bescheiden, maar tegelijk aanstekelijke karakter van vrolijkheid vormt de aanleiding voor de cultuurgeschiedenis die Timothy Hampton, hoogleraar vergelijkende literatuurwetenschap in Berkeley, schreef: Cheerfulness: A Literary and Cultural History. Breed gedefinieerd als een ‘emotional energy that can raise the spirit for a limited time’ verdient vrolijkheid aandacht, betoogt Hampton. Hij ziet vrolijkheid als een vorm van macht die wordt ondergewaardeerd en wellicht, op grond van de hedendaagse visie erop, ook onderschat: ‘While cheerfulness may be both empty and ubiquitous today, it has been an important concept in past spiritual and collective life’. Vrolijkheid, zegt Hampton, is niet zomaar een emotionele gesteldheid, het is een emotie die men kan beheersen: ‘We have some control over it: we can, as the saying goes, “cheer up”’. In tegenstelling tot bijvoorbeeld woede, angst of schaamte – hartstochtelijke en grote emoties – kan vrolijkheid nooit buitensporig zijn, eerder is het een ‘balancing force’ ten opzichte van andere emoties. En al is het gevoel vrolijk te zijn vluchtig; men moet volgens Hampton niet voorbijgaan aan de impact die het kan hebben. Zich een opgewekte houding aanmeten kan ook doelgericht worden ingezet, omdat het een techniek is, waarmee zowel de eigen gemoedstand als die van anderen te beïnvloeden is. Denk aan de influencer, de reclamemaker of aan de joviale lach van onze minister-president. 

Duistere bias

De opbeurende kanten van literatuur worden traditioneel met argwaan bekeken.

De laatste decennia is wetenschappelijke aandacht voor emotie als een cruciaal aspect van menselijk denken en handelen sterk toegenomen, evenals de reflectie op de rol van affect: het vermogen lichamelijk geraakt, aangestoken en beïnvloed te worden door de emoties van anderen. Hamptons boek sluit aan bij die brede ontwikkeling, en bij specifiekere invalshoeken binnen de literatuurwetenschap waarin, vaak vanuit onvrede met heersende leespraktijken, een lans wordt gebroken voor het lichte, positieve of alledaagse. De opbeurende kanten van literatuur worden traditioneel met argwaan bekeken: ‘There is a pervasive assumption in the discipline that it is not literary unless it is dark. If it is sunny or inspiring, according to this canon, it is not complex enough to warrant a serious literary analysis’, stellen bijvoorbeeld James Pawelski en D.J. Moores in The Eudaimonic Turn: Well Being in Literary Studies. Evenzo heeft de literatuurwetenschap volgens hen de neiging zich te concentreren op dominante repressieve ideologieën als racisme, seksisme, het patriarchaat of het imperialisme. Maar ‘the problem with privileging dark narratives’, aldus Pawelski en Moores, ‘lies in misrepresentation, for they do not fully represent the human experience which is also characterized by love, friendship, happiness, fulfilment, healing, growth, beneficial transformation through hardship and suffering and a host of other eudaimonic experiences’. De wens om tegenwicht te bieden aan die bias, is vergelijkbaar met die in de positieve psychologie, waar men poogt de aandacht te verleggen, weg van psychische ziekte en de behandeling daarvan naar de ingrediënten van psychologische gezondheid: wat werkt wel? Wat kenmerkt mensen die zichzelf gelukkig, veerkrachtig of optimistisch zouden noemen? 

Deze wending, en ook de zelfhulpcultuur en -industrie die er dankbaar op inspeelt, krijgt ook de nodige kritiek, omdat het al deze positieve eigenschappen als individuele kwaliteiten en verantwoordelijkheid zou voorstellen, terwijl daarmee collectieve alternatieven, die veel meer impact hebben op algeheel welbevinden, buiten beeld blijven. Hoewel ook Timothy Hampton aandacht vraagt voor een blije, positieve emotie als vrolijkheid, sluit hij met zijn boek juist niet zozeer aan bij de eudaimonische, positief psychologische lijn in de wetenschap, maar eerder bij de kritiek daarop: aan de hand van zijn culturele geschiedenis wil hij de uitholling van het begrip tonen, juist door aandacht te vragen voor de collectieve dimensie die het eerder had. 

In die zin doet Hampton iets soortgelijks als de marxistische literatuurwetenschapper Vivasvan Soni in zijn geniale Mourning Happiness: Narrative and the Politics of Modernity. Soni rouwt om de depolitisering van geluk en het obsessieve maatschappelijke streven naar een uitgeholde versie ervan, terwijl een historische analyse – ook hij analyseert met name romans en narratieve verbeeldingen van geluk – de oorspronkelijke sociale, collectieve dimensie van geluk blootlegt. Soni doet dat door te tonen hoe in de literatuur van de achttiende eeuw het tragedienarratief, dat het denken over geluk in die tijd samenvat, en waarin iedereen in hetzelfde schuitje zit (het lot bepaalt en we kunnen slechts proberen goed te leven) plaats maakt voor een beproevingsnarratief: het leven is een test, en geluk begint te voelen als een verdienste, als slagen voor de test en niet meer als een speling van het lot.

Fake cheer is no cheer

Hamptons boek is een wervelende historische analyse van teksten – romans, filosofische essays en gedichten – waarin hij onderzoekt hoe vrolijkheid door de eeuwen steeds opnieuw wordt begrepen en toegepast. ‘Literature gives us history in words’, stelt hij. In een tekst als Shakespeare’s The Tempest, is het niet alleen belangrijk wat het personage Prospero over vrolijkheid zegt, maar ook wat het betekent dat Shakespeare precies dat woord in de mond legt van een Italiaanse hertog, die met tovenarij zijn koninkrijk wil heroveren. Door op die manier te lezen brengt Hampton de geschiedenis van cheerfulness tot leven. Het woord ‘cheer’ is afkomstig van het Oudfranse woord ‘chiere’, dat ‘gezicht’ of ‘gelaat’ betekende. De term kwam in het Engels terecht en verspreidde zich in de veertiende eeuw. In Chaucers Canterbury Tales, bijvoorbeeld, worden mensen afgebeeld met een ‘humble’ of ‘piteous cheer’, waarmee hun gelaatsuitdrukking bedoeld wordt. In de zestiende eeuw, wanneer de Bijbel op grote schaal in de volkstalen wordt vertaald, ontstaat het adjectief ‘cheerful’ als emotionele kwaliteit van het zelf. Vrolijkheid wordt dan voorgesteld als tegengif voor melancholie, en het actief opwekken van vrolijkheid zou donkere emoties kunnen dempen. Zo adviseert de Nederlandse arts Levinus Lemnius in 1561 om in goed gezelschap te ‘keuvelen en kussen’ met muziek en wijn. Het zou een stemming teweeg brengen die nog dagen nadien in het gezicht zichtbaar bleef.

In de zestiende eeuw brengen de woorden van apostel Paulus in de Bijbel van Genève – ‘God heeft een blijmoedige gever lief’ – vrolijkheid in verband met de beoefening van caritas. Een blijmoedige houding krijgt hier een religieuze en sociale functie, die tijdens de Europese Verlichting doorklinkt. Vrolijkheid wordt dan, bijvoorbeeld door David Hume, voorgesteld als een kracht die groter is dan het individu: een goedgehumeurd persoon kan anderen aansteken of besmetten, wat in de vele debatten in de koffiehuizen een cruciale retorische vaardigheid was. Uiteraard kan Hampton, zoals hij zelf ook aangeeft, maar beperkt rekening houden met de vele verschillende culturele connotaties van cheerful, gay, vrolijck en fröhlich; hij kiest soms teksten waarin het Engelse ‘cheerful’ geen enkele rol speelt.

Voor het eerst wordt vrolijkheid geassocieerd met het verwerven van kapitaal. Daarmee wordt de kiem gelegd voor de uitholling en commodificatie ervan in de twintigste eeuw, waarbij de invloed van het Amerikaanse positiviteitsdenken op de huidige zelfhulpcultuur volgens Hampton enorm is.

Cruciaal voor de huidige opvatting van vrolijkheid is voor Hampton Nietzsches Die fröhliche Wissenschaft uit 1882, waarin het geldt als een schijnbaar triviaal, maar in feite vitaal bestanddeel van levenskracht. De gaieté die in diezelfde tijd opduikt in de realistische romans van bijvoorbeeld Balzac en Stendhal, blijkt een noodzakelijke voorwaarde voor persoonlijke groei en sociale mobiliteit: de personages uit de lagere klasse zijn door hun montere en positieve opstelling in staat op te klimmen. Voor het eerst wordt vrolijkheid geassocieerd met het verwerven van kapitaal. Daarmee wordt de kiem gelegd voor de uitholling en commodificatie ervan in de twintigste eeuw, waarbij de invloed van het Amerikaanse positiviteitsdenken op de huidige zelfhulpcultuur volgens Hampton enorm is: vrolijkheid wordt vanaf dan ingezet in dwingende retoriek die dat kapitalistische systeem dient. Het levert een ideologie op die de aandacht op het individu richt en de eerdere sociale, religieuze, en spirituele dimensies van vrolijkheid niet meer heeft, maar ironisch genoeg wel incorporeert. Zeer invloedrijk is bijvoorbeeld The Power of Positive Thinking, de internationale bestseller uit 1952 van dominee Norman Peale, van wie ook Donald Trump zegt trouwe volgeling te zijn. Hampton laat aan de hand van de teksten van deze enthousiaste manager en voormalig padvinder zien dat in feite egoïstisch of onoprecht gedrag kan worden voorgesteld als nobel, op grond van eerdere betekenissen van vrolijkheid. 

Hierin ligt de relevantie van Hamptons geschiedenis. Hoewel hij een verdacht vrolijk thema kiest, resulteert zijn studie wel degelijk in een kritische analyse van de commerciële en wetenschappelijke wending naar positiviteitsdenken in onze tijd. Net als Vivasvan Soni laat Hampton zien dat de huidige versies van positieve emoties, en de strategische inzet ervan aanleiding geven tot wantrouwen. Juist om die reden zou de literatuurwetenschap ze niet hooghartig moeten afdoen als te oppervlakkig om überhaupt haar aandacht waard te zijn. Een historische, literaire analyse brengt niet alleen collectieve, religieuze en culturele dimensies en alternatieve denkkaders weer in beeld; ook legt het bloot hoe vrolijkheid oorspronkelijk een techniek was die gepaard ging met goede intenties. Fake cheer is no cheer.