Advertentie
Princeton-university-press

Kennisrepublieken, kennislandschappen

Nicola Millers Republics of Knowledge laat zien hoe belangrijk transnationale wetenschappelijke kennis was voor de Latijns-Amerikaanse onafhankelijkheid. Michiel Baud leest en looft haar bespreking van deze ‘kennisrepublieken‘, maar vraagt zich af of het idee van een kennislandschap misschien niet passender is.

Besproken boeken

De jonge Argentijnse republiek die formeel in 1816 onafhankelijk werd, was voor zijn inkomsten grotendeels afhankelijk van de export van vlees. Grote kuddes vee zwierven over de uitgestrekte pampa’s om uiteindelijk voor de slacht bijeen te worden gebracht door de legendarische gaucho’s. Massale export van Argentijns vlees naar Europa en de VS werd echter pas mogelijk door de uitvinding van de koelschepen, frigoríficos genoemd. Deze frigoríficos, waarin het vlees droog gekoeld werd tijdens de trans-Atlantische tocht, kunnen we aanmerken als een Latijns-Amerikaanse uitvinding. Hoewel de Franse ingenieur Charles Tellier als uitvinder wordt beschouwd (ook door zichzelf), kwam het idee van twee ondernemers uit Uruguay, het kleine buurland van Argentinië, dat net zo afhankelijk was van de veeteelt. Uiteindelijk zorgde een intense lobby van de Argentijnse Sociedad Rural Argentina voor Argentijnse en Uruguayaanse financiering, die de eerste boottocht in 1876 mogelijk maakte.

De natie als gemeenschap van gedeelde kennis

In haar nieuwste boek Republics of Knowledge gebruikt de Britse historicus Nicola Miller deze episode om de cruciale rol van wetenschappelijke kennis in de eerste fase van de Latijns-Amerikaanse onafhankelijkheid te laten zien. Maar ze gebruikt haar ook om eurocentrische visies op wetenschappelijke ontwikkeling te ontkrachten. De uitvinding van de frigoríficos was in haar ogen het resultaat van ‘a transnational process of collaboration, exchange of ideas, mobilisation of contacts’ dat plaatsvond in zowel Europa als Latijns-Amerika.

De Latijns-Amerikaanse onafhankelijkheid na een periode van drie eeuwen Spaans kolonialisme was het werk van lokale elites van Spaanse afkomst, de criollo’s. Hoewel de onafhankelijkheidsstrijd tot doel had de economische en politieke omknelling van Spanje te beëindigen, was ze geenszins een sociale revolutie. Dit verklaart de uitdagingen waarvoor de nieuwe onafhankelijke staten en hun leiders stonden. De creoolse elites waren diepgeworteld in de Europese cultuur, maar stonden tegelijkertijd voor de taak om het eigene, het specifieke van de nieuwe Latijns-Amerikaanse naties te benadrukken. Dat was niet alleen belangrijk voor hun politieke legitimatie, het bepaalde ook de culturele en ideologische programma’s van de nieuwe republieken.

De creoolse elites waren diepgeworteld in de Europese cultuur, maar stonden tegelijkertijd voor de taak om het eigene, het specifieke van de nieuwe Latijns-Amerikaanse naties te benadrukken.

Eerder publiceerde Miller In the Shadow of the State (1999), een invloedrijk boek over de rol van intellectuelen in de formulering van nationalistische ideologieën in Spaans-Amerika. In Republics of Knowledge heeft ze de spanning tussen nationalisme en (Europees) universalisme als uitgangspunt genomen. Ze richt zich daarbij op drie landen die in haar ogen symbool staan voor de verschillen binnen Latijns-Amerika: Argentinië, Chili en Peru. De titel van haar boek verwijst naar het idee van een ‘republic of letters’: een internationale gemeenschap van intellectuelen en artiesten die zich over landsgrenzen heen verbonden voelt. Zij constateert dat intellectuelen en wetenschappers uit Latijns-Amerika, Europa en de VS in soortgelijke netwerken ideeën uitwisselden en samenwerkten. Deze netwerken werden ingezet door de leiders van de Latijns-Amerikaanse republieken om economische vooruitgang te bewerkstelligen, maar ook om hun nieuwe natiestaten vorm te geven. In die zin is Millers boek ook een expliciet commentaar op het werk van Benedict Anderson. Zij gelooft dat diens idee van ‘imagined communities’ geen recht doet aan de complexe, ambitieuze manieren waarop Latijns-Amerikaanse elites hun natiestaten probeerden vorm te geven. Miller vraagt aandacht voor het idee van een natiestaat als een ‘community of shared knowledge’. Dit perspectief biedt in haar ogen ‘a more flexible and more grounded analytical framework’. Ze stelt dat ‘[k]nowledge (…) is more substantial and evidence-based than imagination’.

Kennisrepublieken

Om haar ideeën te verduidelijken, behandelt Miller haar idee van ‘kennisrepublieken’ in negen relatief korte hoofdstukken waarin ze telkens één element onder de loep neemt. Haar boek bestaat uit twee delen, voor twee periodes: de periode van 1820 tot 1880, een tijd van hoop en opbouw, en de periode van 1880 tot 1920, die werd bepaald door consolidatie en economische belangen. Het boek begint met een analyse van de openbare bibliotheken die vanaf het moment van de onafhankelijkheid een uiterste belangrijke rol hebben gespeeld in het nationale bewustzijn van de nieuwe Latijns-Amerikaanse republieken. Het eindigt met de rol van ingenieurs die moesten zorgen voor de verbetering van de infrastructuur. Deze verbetering speelde een cruciale rol in de vooruitgangsideologieën van de Latijns-Amerikaanse leiders. In eerste instantie richtten zij zich op de havens en de stadsplanning, later vooral op de spoorwegen die het onherbergzame achterland van de natie zouden ontsluiten voor politieke controle en exportproductie. Ook de koelschepen zijn een voorbeeld van deze bijna mystieke aandacht voor economische vooruitgang.

Miller betoogt dat het wetenschappelijk debat in Latijns-Amerika sterk was verbonden met Europese debatten, maar steeds een eigen dynamiek vertoonde. Dit leidde tot originele oplossingen en inzichten die door historici vaak over het hoofd zijn gezien.

In het eerste deel staat Miller verder stil bij de analyse van de rol van drukwerk en prenten in de politieke debatten, en bij de plaats van universiteiten in de jonge republieken. In het tweede deel laat ze vervolgens zien hoe wetenschappelijke debatten over geografie, economie en openbaar onderwijs een grote rol speelden in de ontwikkeling van de betrokken naties. Daarbij besteedt ze ook nog een interessant hoofdstuk aan de rol van taal. Spaans bleef de taal van de nieuwe naties, maar door de behoefte aan een eigen ‘stem’ ontstond veel aandacht voor nationale woordenboeken waarin het Latijns-Amerikaanse Spaans werd verheerlijkt en op die manier het Spaanse taalpurisme op een afstand werd gezet. ‘Debates about language turned on claims that American societies were both comparable to and different from European ones,’ schrijft Miller. Deze strijd over het geschreven Spaans duurt nog altijd voort en staat symbool voor de ambivalente relatie tussen Latijns-Amerika en Europa. Miller betoogt dat het wetenschappelijk debat in Latijns-Amerika sterk was verbonden met Europese debatten, maar steeds een eigen dynamiek vertoonde. Dit leidde tot originele oplossingen en inzichten die door historici vaak over het hoofd zijn gezien.

Kennislandschappen

Miller imponeert met haar eruditie en de reikwijdte van haar analyse. Elke lezer zal in haar boek nieuwe en interessante feiten en inzichten vinden of getroffen worden door haar voorbeelden en vignetten. De manier waarop ze verschillende vormen van geschiedschrijving en debatten combineert en daarmee de intellectuele geschiedenis van de door haar onderzochte drie landen inzichtelijk maakt, is indrukwekkend. En toch vind ik haar perspectief en benadering niet helemaal bevredigend, vooral omdat ze het idee van kennisrepublieken niet echt uitwerkt. Uiteindelijk lijken die meer op Andersons verbeelde gemeenschappen dan zij beweert: veel van haar thema’s en voorbeelden zijn er moeiteloos mee te verenigen. Weliswaar schetst Miller met vele korte voorbeelden een rijkgeschakeerd beeld, maar een systematische uiteenzetting van haar ideeën blijft ondanks de nodige herhalingen achterwege. Hierdoor is het resultaat ondanks zijn empirische rijkdom nogal hermetisch van aard.

Miller imponeert met haar eruditie en de reikwijdte van haar analyse. En toch vind ik haar perspectief en benadering niet helemaal bevredigend.

Het is de grote verdienste van het boek dat het laat zien hoezeer negentiende-eeuws Latijns-Amerika ingebed was in transnationale wetenschappelijke netwerken. Maar echt concreet wordt het nergens. Zo is het bijvoorbeeld van waarde om te betogen dat historici te veel nadruk hebben gelegd op de dominantie van liberale ideeën in negentiende-eeuws Latijns-Amerika, en om te laten zien dat er in die periode wel degelijk al economen waren die een grotere rol van de staat bepleitten. Als we echter de context van deze (enkele) dissidenten niet kennen, noch hun relatieve invloed op de overheid en de politiek, blijft het moeilijk om deze ideeën op historische waarde te schatten.

Millers boek laat prachtig zien hoe wetenschappelijke kennis en debat altijd bij uitstek inter- of transnationaal zijn geweest – echter zonder te overtuigen van de bijzondere waarde van het idee van de kennisrepubliek. Van grotere waarde lijkt mij dan eerder de term ‘landscapes of knowledge’, die ze als titel voor het eerste deel van haar boek gebruikt. Ze demonstreert met talloze voorbeelden hoe internationale kennislandschappen zeker niet eenduidig door de westerse wereld werden gedomineerd; hoe ze dynamische ruimtes vormden waarbinnen politieke belangen samen konden vallen met specifieke wetenschappelijke gemeenschappen op heel verschillende plaatsen in de wereld. Zoals uit haar voorbeelden blijkt was het juist die interactie die bepalend was voor de ontwikkeling, toepassing en het politieke belang van wetenschappelijke kennis in Latijns-Amerika.